Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 februari 2006

Uittreksel uit arrest nr. 10/2006 van 18 januari 2006 Rolnummer 3815 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 19 september 2005 « tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grond Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggeve(...)

bron
arbitragehof
numac
2006200191
pub.
01/02/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 10/2006 van 18 januari 2006 Rolnummer 3815 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 19 september 2005 « tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet » (wet tot wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wat betreft de bevoegdheid van de comités tot aankoop van onroerende goederen voor meergemeentezones), ingesteld door L. Lamine.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en P. Martens, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep tot vernietiging en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 november 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 november 2005, heeft L. Lamine, wonende te 3110 Rotselaar, Steenweg op Wezemaal 90, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de wet van 19 september 2005 « tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 november 2005).

Op 30 november 2005 hebben de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en P. Martens, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij vastgesteld wordt dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoeker vordert de vernietiging van artikel 2 van de wet van 19 september 2005 « tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet » (wet tot wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wat betreft de bevoegdheid van de comités tot aankoop van onroerende goederen voor meergemeentezones), dat stelt : « Artikel 11, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt aangevuld als volgt : ' De politieraad is ook gemachtigd te onteigenen te algemenen nutte, zoals bedoeld in artikel 61, § 1, van de programmawet van 6 juli 1989. ' ».

Die bepaling werd tijdens de parlementaire voorbereiding toegelicht als volgt : « De politiehervorming begint in de praktijk te functioneren. Deze praktijkwerking brengt ook een aantal onvolkomenheden in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus aan het licht. Zo worden meergemeentezones, die gebouwen wensen aan te kopen of te verkopen, geconfronteerd met het gegeven dat de aankoopcomités niet willen optreden.

Dat is wel het geval voor de eengemeentezones. Voor deze gemeenten treedt het aankoopcomité op basis van de programmawet van 6 juli 1989 (artikel 61 en de daarin opgenomen onteigeningsbevoegdheid) wel op.

De argumentatie om niet op te treden voor de meergemeentezones is dat uit de wet van 7 december 1998 nergens kan afgeleid worden dat de meergemeentezones gerechtigd zijn om tot onteigening over te gaan en bijgevolg buiten het toepassingsgebied van het genoemde artikel 61 van de programmawet van 1989 vallen.

Naar onze mening is dat niet de bedoeling geweest van de wetgever. Dat kan afgeleid worden uit de lezing van artikel 11 van de wet van 7 december 1998. Dat artikel vermeldt evenwel niet uitdrukkelijk de onteigeningsbevoegdheid.

Daarenboven gaat het om een duidelijke discriminatie tussen enerzijds de eengemeentezones en de meergemeentezones. Dit voorstel wenst daar dan ook een mouw aan te passen.

Concreet stellen wij voor het hierboven aangehaalde artikel 11 van de wet van 7 december 1998 aan te vullen » (Parl. St., Senaat, B.Z. 2003, nr. 3-131/1, pp. 1 en 2).

B.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.

B.3. De verzoeker is van oordeel dat iedereen die in België onroerende goederen bezit, belang heeft bij de vernietiging van de bestreden bepaling. Bovendien meent hij dat hij doet blijken van een bijzonder belang, aangezien hij eigenaar is van een woning die gelegen is op het grondgebied van een meergemeentepolitiezone; aangezien die woning gelegen is in een buurt die, naar zijn oordeel, als een « ideale locatie voor een gebouw voor een politiepost » moet worden beschouwd; aangezien hij en zijn echtgenote conflicten hebben met het gemeentebestuur van de gemeente waar zij wonen en met de politie van de betrokken politiezone; aangezien hij als advocaat en als hoogleraar reeds meer dan vijftien jaar de in zijn verzoekschrift verdedigde stellingen heeft verdedigd; en aangezien hij werkend lid is van het « Centrum voor Onteigeningsrecht ».

B.4. Het door de verzoeker aangevoerde belang verschilt niet van het belang dat iedere persoon erbij heeft dat de wettigheid in alle aangelegenheden in acht wordt genomen. De enkele hoedanigheid van eigenaar van een woning die gelegen is in een meergemeentepolitiezone volstaat te dezen niet om het rechtens vereiste belang op te leveren.

De verzoeker toont niet aan hoe hij rechtstreeks en ongunstig kan worden geraakt door een bepaling die zich ertoe beperkt de politieraden in algemene bewoordingen te machtigen tot onteigeningen ten algemenen nutte; de nadelen die hij bij de ontwikkeling van zijn middelen aanvoert, vloeien niet voort uit die bepaling, maar uit de wetten die bepalen op welke wijze een overheid kan overgaan tot een onteigening ten algemenen nutte.

De verzoeker kan evenmin een belang afleiden uit het feit dat hij als advocaat en als hoogleraar in het verleden juridische stellingen heeft verdedigd die betrekking zouden hebben op de bestreden norm, noch uit het lidmaatschap van een vereniging die als een « de facto -vereniging van onteigenden » zou moeten worden beschouwd.

B.5. Daaruit volgt dat het beroep kennelijk onontvankelijk is.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart het beroep tot vernietiging onontvankelijk.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 januari 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^