gepubliceerd op 15 juli 2005
Uittreksel uit arrest nr. 114/2005 van 30 juni 2005 Rolnummers 3138, 3140 en 3143 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 26 maart 2004 « houdende regeling van herstelmaatregelen voor de Vl Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts(...)
Uittreksel uit arrest nr. 114/2005 van 30 juni 2005 Rolnummers 3138, 3140 en 3143 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 26 maart 2004 « houdende regeling van herstelmaatregelen voor de Vlaamse paardenwedrennen, houdende machtiging aan de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel ' Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen ' en houdende wijziging en opheffing van sommige bepalingen van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen », ingesteld door de n.v. Tiercé franco-belge, de n.v. Derby en de Ministerraad.
Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 16 november 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 november 2004, heeft de n.v. Tiercé franco-belge, met maatschappelijke zetel te 4000 Luik, boulevard d'Avroy 87, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging (artikelen 5, 2°, 3°, 7°, 14 tot 16, 20 tot 27 en 29) ingesteld van het Vlaamse decreet van 26 maart 2004 houdende regeling van herstelmaatregelen voor de Vlaamse paardenwedrennen, houdende machtiging aan de Vlaamse Regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel « Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen » en houdende wijziging en opheffing van sommige bepalingen van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2004). b) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 november 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 november 2004, heeft de n.v. Derby, met maatschappelijke zetel te 1180 Brussel, Waterloosesteenweg 715, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 5, 2°, 3°, 7°, 14 tot 16, 20 tot 27 en 29 van hetzelfde decreet. c) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 november 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 24 november 2004, heeft de Ministerraad beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 14, 15, 16, 21, 24 en 26 van hetzelfde decreet. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3138, 3140 en 3143 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. Bij het Vlaamse decreet van 26 maart 2004 « houdende regeling van herstelmaatregelen voor de Vlaamse paardenwedrennen, houdende machtiging aan de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel ' Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen ' en houdende wijziging en opheffing van sommige bepalingen van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen », wordt een v.z.w. opgericht met de naam « Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen », die onder andere tot doel heeft namens de Vlaamse Regering de vergunningen uit te reiken waarin het decreet voorziet, de federale Minister van Financiën advies uit te brengen over de vergunningen voor het aannemen van weddenschappen op paardenwedrennen, de verplichte financiële bijdragen voor de sector van de paardenwedrennen te beheren, en die sector te promoten en te controleren.
De v.z.w. sluit een beheerscontract met het Vlaamse Gewest voor de decretaal vastgelegde aangelegenheden, en is onderworpen aan de verplichtingen die bij het decreet zijn vastgelegd (artikelen 4 tot 12). Het decreet onderwerpt de opening van een paardenrenbaan en het organiseren van paardenwedrennen aan de voorafgaande machtiging door de Vlaamse Regering, vervangt artikel 66 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen om het aannemen van weddenschappen (die in het decreet limitatief zijn opgesomd) op paardenwedrennen te onderwerpen aan de voorafgaande machtiging door de Minister van Financiën, op advies van de Vlaamse Regering, en bepaalt de procedure voor het verkrijgen van een vergunning, alsook de geldigheidsduur ervan (artikelen 13 tot 16); het voorziet in renverenigingen (artikelen 17 tot 19), legt een financiële bijdrage op aan de totalisator, de bookmakers en de wedkantoren (artikel 20), en legt hun verplichtingen vast (artikelen 21 tot 27); het wijzigt ten slotte het percentage van de belastingen op de weddenschappen, en legt het minimumaandeel van de winnaars vast (artikelen 28 en 29).
B.2. Uit de verzoekschriften in de zaken nrs. 3138 en 3140 blijkt dat de beroepen gericht zijn tegen de artikelen 5, 2°, 3° en 7°, 14 tot 16, 20 tot 27 en 29 van het bestreden decreet. In de zaak nr. 3143 heeft het beroep betrekking op de artikelen 14 tot 16, 21, 24 en 26 van hetzelfde decreet.
B.3. De artikelen 5, 14 tot 16 en 20 tot 27 en 29 van het aangevochten decreet bepalen : « HOOFDSTUK 2. - Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen [...]
Art. 5.De federatie heeft als doeleinden : 1° namens de Vlaamse regering de vergunningen voor de opening van een paardenwedrenbaan en voor het organiseren van paardenwedrennen uit te reiken en de naleving van de voorwaarden in de vergunningen te controleren;2° namens de Vlaamse regering de aanvragen tot het verkrijgen van de vergunningen voor het aannemen van weddenschappen op paardenwedrennen aan te nemen, te onderzoeken en hierover een advies uit te brengen bij de federale Minister van Financiën en de naleving van de door de federatie opgelegde voorwaarden in de vergunning te controleren;3° de coördinatie, centralisatie en herverdeling van de verplichte financiële bijdragen voor de sector van het paardenwedrennen, bedoeld in artikel 19 [lees : artikel 20], te regelen;4° de paardenwedrennen te promoten, de fokkerij van renpaarden te stimuleren en jockeys op te leiden;5° de controles op het koersverloop, hieronder begrepen de aanstelling van een college van koerscommissarissen, te organiseren;6° een strategie van promotie en communicatie te voeren, onder meer via de media;7° de acties van de bevoegde instanties inzake de bescherming van spelers op weddenschappen, dierenwelzijn en dopingpreventie te ondersteunen;8° haar activiteiten met die van de andere federaties voor paardenwedrennen te coördineren. [...] HOOFDSTUK 3. - Vergunningen [...]
Art. 14.Artikel 66 van het Wetboek op de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt vervangen door wat volgt : § 1. Het aannemen van weddenschappen op paardenwedrennen is onderworpen aan de voorafgaande machtiging van de federale Minister van Financiën of van zijn gedelegeerde. § 2. Het Vlaamse Gewest bepaalt de soorten weddenschappen op paardenwedrennen die op haar grondgebied plaatsvinden, enkel de volgende weddenschappen op paardenwedrennen zijn toegestaan : 1° de ' onderlinge ' weddenschappen op paardenwedrennen die in het Vlaams Gewest plaatsvinden.De aanneming van die weddenschappen is voorbehouden voor de totalisator voor rekening van de organiserende renvereniging; 2° de weddenschappen bij ' vaste notering ' op paardenwedrennen die in het Vlaamse Gewest plaatsvinden.De aanneming van die weddenschappen is voorbehouden voor de bookmakers; 3° de ' onderlinge ' weddenschappen op paardenwedrennen die in het buitenland plaatsvinden.De aanneming van die weddenschappen is voorbehouden voor de wedkantoren; 4° de weddenschappen bij ' eindnotering binnen de omheining ' op paardenwedrennen die in het buitenland plaatsvinden.De aanneming van die weddenschappen is voorbehouden voor de wedkantoren. § 3. De aanvragen tot voorafgaande machtiging voor het aannemen van weddenschappen op paardenwedrennen moeten worden ingediend bij de Vlaamse regering. De Vlaamse regering brengt over deze aanvragen een advies uit dat zij overmaakt aan de federale Minister van Financiën.
De aanvrager wordt tegelijk met deze overmaking in kennis gesteld van het advies van de Vlaamse regering.
De federale Minister van Financiën beoordeelt de aanvragen en de adviezen die door de Vlaamse regering werden overgemaakt op basis van de volgende criteria : 1° het gevaar dat weddenschappen in verband met paardenwedrennen ten aanzien van de gehele of een deel van de bevolking kunnen betekenen;2° de zorg voor een effectieve en efficiënte invordering van de belasting op de weddenschappen. Binnen de drie maanden na de overmaking van de aanvraag en het advies neemt de federale Minister van Financiën een beslissing over het al dan niet toekennen van de voorafgaande machtiging. Deze beslissing wordt ter kennis gebracht aan de verzoeker en aan de Vlaamse regering.
In geval van een negatief advies vanwege de Vlaamse regering zal de machtiging niet worden uitgereikt. Een positief advies vanwege de Vlaamse regering vermeldt de geldigheidsduur en de eventuele voorwaarden van de door de federale Minister van Financiën uit te reiken vergunning.
Bij gebreke aan beslissing van de federale Minister van Financiën binnen de drie maanden na overmaking van de aanvraag en het positief advies van de Vlaamse regering, wordt de vergunning geacht te zijn toegekend.
De Vlaamse regering bepaalt, na overleg met de federale Minister van Financiën, de vorm van de vergunningen en de modaliteiten met betrekking tot de procedure tot het bekomen van de vergunning.
Art. 15.De federatie is ertoe gemachtigd om, binnen de voorwaarden zoals omschreven in het beheerscontract, namens de Vlaamse regering : 1° de vergunningen uit te reiken voor de opening van een paardenwedrenbaan en voor het organiseren van paardenwedrennen;2° kennis te nemen van de aanvragen tot voorafgaande vergunning voor het aannemen van weddenschappen, hierover een advies uit te brengen en dit advies voor te leggen aan de federale Minister van Financiën. De federatie controleert de naleving van de voorwaarden, die door haar aan de vergunningen worden verbonden.
Bij weigering, schorsing of intrekking van een vergunning voor de opening van een paardenwedrenbaan en voor het organiseren van paardenwedrennen, kan de aanvrager of houder van de vergunning beroep aantekenen bij de Vlaamse regering volgens de procedure die door de Vlaamse regering wordt bepaald.
Wanneer de federatie vaststelt dat een houder van een vergunning voor het aannemen van weddenschappen op paardenwedrennen zich niet houdt aan de aan de door de federatie aan de vergunning gekoppelde voorwaarden, dan geeft de federatie hiervan kennis aan de federale Minister van Financiën. De federale Minister van Financiën is er dan toe gehouden de vergunning in te trekken, binnen de maand na de kennisgeving door de federatie. Bij gebreke aan intrekking door de federale Minister van Financiën binnen deze termijn, dan wordt de vergunning geacht van rechtswege te zijn vervallen. De federatie stelt hiervan de houder van de vergunning in kennis.
Art. 16.§ 1. De vergunningen voor de opening van een paardenwedrenbaan en voor het organiseren van paardenwedrennen worden verleend hetzij voor een bepaald tijdperk, hetzij tot intrekking. Zij kunnen te allen tijde worden ingetrokken, zonder opzegging, noch vergoeding. § 2. De vergunningen voor het aannemen van weddenschappen worden, na advies van de Vlaamse regering, verleend door de federale Minister van Financiën, hetzij voor een bepaald tijdperk, hetzij tot intrekking. De Vlaamse regering bepaalt de geldigheidsduur van de vergunning.
De Vlaamse regering bepaalt, na overleg met de federale Minister van Financiën, de modaliteiten voor de procedure van intrekking. [...] HOOFDSTUK 5. - Verplichte financiële bijdrage voor de totalisator, de bookmakers en de wedkantoren
Art. 20.De vergunningen voor de totalisator, de bookmakers en de wedkantoren zijn gebonden aan de verplichting om een uniforme, niet-discriminerende, transparante en solidaire bijdrage aan de sector te leveren. De bijdrage aan de sector wordt geregeld in een protocol tussen de federatie en de disciplines. HOOFDSTUK 6. - Totalisator
Art. 21.De federale Minister van Financiën geeft, na advies van de Vlaamse regering en conform de procedure vervat in artikel 14, eerste lid, § 3, een vergunning aan een totalisator, die belast wordt met de exploitatie van de weddenschappen op alle paardenwedrennen in het Vlaamse Gewest, en dit voor rekening van de renverenigingen.
Het advies van de Vlaamse regering zal worden verleend op basis van een private aanbesteding na verzoek tot een aanbod.
Art. 22.In de concessievoorwaarden van de totalisator wordt vastgelegd dat de brutomarge van de ' weddenschappen op de renbaan ' terugvloeit naar de organiserende renvereniging.
Art. 23.In de concessievoorwaarden van de totalisator wordt vastgelegd dat een gedeelte van de brutomarge van de ' weddenschappen buiten renbaan ' terugvloeit naar de organiserende renvereniging. HOOFDSTUK 7. - Bookmakers
Art. 24.De federale Minister van Financiën geeft, na advies van de Vlaamse regering conform de procedure vervat in artikel 14, eerste lid, § 3, vergunningen aan de bookmakers die, op voorstel van de organiserende renvereniging, de toestemming krijgen om weddenschappen te aanvaarden op de paardenwedrennen op de renbaan.
Weddenschappen door bookmakers worden geregistreerd in een controleerbaar geïnformatiseerd systeem.
Art. 25.In de vergunningsvoorwaarden wordt vastgelegd dat 7 % van de omzet terugvloeit naar de organiserende renvereniging. HOOFDSTUK 8. - Wedkantoren
Art. 26.De federale Minister van Financiën reikt, na advies van de Vlaamse regering, conform de procedure vervat in artikel 14, eerste lid, § 3, vergunningen uit aan de wedkantoren die in het Vlaamse Gewest weddenschappen aannemen op de buitenlandse paardenwedrennen.
Art. 27.In de vergunningsvoorwaarden wordt vastgelegd dat 5 % van de omzet terugvloeit naar de organiserende renverenigingen. HOOFDSTUK 9. - De belastingen op de weddenschappen [...]
Art. 29.Het aandeel van de winnaars mag niet minder dan 50 % van de inzetten bedragen.
De federatie kan in de licenties die zij toekent het percentage bepalen dat maximaal aan de winnaars toekomt, overeenkomstig de regels die dienaangaande vastgelegd worden in het beheerscontract ».
B.4. De verzoekende partijen voeren aan dat die bepalingen strijdig zijn met de regels inzake de verdeling van de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten doordat zij niet kunnen worden verantwoord door de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake sport, noch door de bevoegdheden van de gewesten met betrekking tot de belasting op spelen en weddenschappen of inzake landbouw of economie, en houden staande dat de bepalingen die zij aanvechten betrekking hebben op aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.
B.5. De artikelen 4, 9°, en 6, § 1, V, en VI, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepalen : «
Art. 4.De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis, § 2, 1°, [thans artikel 127, § 1, eerste lid, 1°] van de Grondwet zijn : [...] 9° De lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven; [...]
Art. 6.§ 1. De aangelegenheden bedoeld in artikel 107quater [thans artikel 39] van de Grondwet zijn : [...] V. Het landbouwbeleid en de zeevisserij, onverminderd de federale bevoegdheid inzake : 1° de normering en de daarop toepasbare controle inzake de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen;2° de normering en de daarop toepasbare controle inzake de dierengezondheid, het dierenwelzijn en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen;3° de inkomensvervangende maatregelen bij vervroegde uittreding van oudere landbouwers;4° het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, met dien verstande dat de gewesten in zijn schoot beschikken over een gegarandeerde en significante vertegenwoordiging. Het akkoord van de betrokken gewestregeringen is vereist voor de maatregelen van de federale overheid inzake dierenwelzijn die een weerslag hebben op het landbouwbeleid.
VI. Wat de economie betreft : 1° Het economisch beleid; [...] ».
B.6. De artikelen 3, 4, § 1, en 5, §§ 3 en 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten bepalen : «
Art. 3.Volgende belastingen zijn gewestelijke belastingen : 1° de belasting op de spelen en weddenschappen; [...] Deze belastingen zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 4, 5, 8 en 11.
Art. 4.§ 1. De gewesten zijn bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 4° en 6° tot 9° bedoelde belastingen te wijzigen. [...]
Art. 5.[...] § 3. Tenzij het gewest er anders over beslist, zorgt de Staat met inachtneming van de door hem vastgestelde procedureregels kosteloos voor de dienst van de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8° en 10° tot 12° bedoelde belastingen voor rekening van en in overleg met het betrokken gewest.Vanaf het tweede begrotingsjaar volgend op de datum van notificatie van de gewestregering aan de federale regering van de beslissing tot het zelf verzekeren van de dienst van de betrokken belastingen, zorgt het betrokken gewest voor de dienst van deze belastingen. De overheveling van de dienst van de belastingen naar een gewest kan slechts per groep van belastingen geschieden : - de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 3°, bedoelde belastingen; - de in artikel 3, eerste lid, 5°, bedoelde belasting; - de in artikel 3, eerste lid, 4° en 6° tot 8°, bedoelde belastingen; - de in artikel 3, eerste lid, 10° tot 12° bedoelde belastingen.
De gewesten staan ten minste tot en met 31 december 2003 in voor de dienst van de belastingen waarvoor zij reeds vóór de inwerkingtreding van de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten instonden.
Zolang de federale overheid de dienst van de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 8° en 10° tot 12°, bedoelde belastingen verzekert, wordt de overlegprocedure met betrekking tot de technische uitvoerbaarheid van de voorgenomen wijzigingen inzake voormelde gewestelijke belastingen bepaald in het in artikel 1bis bedoelde samenwerkingsakkoord. [...] § 4. De gewesten zijn bevoegd voor de vaststelling van de administratieve procedureregels met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde belastingen met ingang van het begrotingsjaar vanaf hetwelk zij de dienst van de belastingen verzekeren ».
B.7. De Grondwetgever en de bijzondere wetgever moeten worden geacht aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid te hebben toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de aan hen toegewezen aangelegenheden, tenzij zij er anders over hebben beschikt.
B.8. De decreetgever vermag normerend op te treden inzake paardenwedrennen indien de maatregelen die hij aanneemt binnen de grenzen blijven van de bevoegdheden die hem door de voormelde bijzondere wetten zijn toegekend. De doelmatigheid van zulke maatregelen impliceert noodzakelijkerwijs dat die activiteiten worden gecontroleerd en gereglementeerd. De omstandigheid dat de door het bestreden decreet opgelegde verplichtingen een rechtstreekse of onrechtstreekse weerslag kunnen hebben op een federale bevoegdheid, betekent niet dat de decreetgever zijn bevoegdheden zou hebben overschreden. Het komt hem meer bepaald toe de maatregelen te nemen die hij nuttig acht wanneer hij vaststelt, zoals te dezen, dat de sector van de paardenwedrennen een belangrijke sociaal-economische sector is die een negatieve evolutie kent, zowel wat de werkgelegenheid betreft als het bedrag van de weddenschappen op de paardenwedrennen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1462/1, p. 2). B.9. Bij de artikelen 5, 2° en 3°, 14 tot 16 en 20 tot 27 van het bestreden decreet wordt meer bepaald een stelsel ingesteld van vergunning, door de federale Minister van Financiën of zijn gemachtigde, voor het aannemen van weddenschappen op paardenwedrennen.
De bevoegdheid van de Minister wordt begrensd doordat artikel 66, § 2, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, vervangen bij artikel 14 van het decreet, de soorten weddenschappen bepaalt die kunnen worden toegestaan, doordat het voorafgaand advies van de Vlaamse Regering over de aanvraag tot vergunning bindend is voor de Minister indien het negatief is (artikel 66, § 3, vierde lid), doordat het positief advies van de Vlaamse Regering leidt tot het uitreiken van de vergunning indien de Minister zich niet uitspreekt binnen de termijn die in het decreet is vastgelegd (artikel 66, § 3, vijfde lid), en doordat de Minister de aanvragen en de adviezen van de Vlaamse Regering moet beoordelen op basis van criteria die in het decreet zijn bepaald, namelijk, enerzijds, « het gevaar dat weddenschappen in verband met paardenwedrennen ten aanzien van de gehele of een deel van de bevolking kunnen betekenen » en, anderzijds, « de zorg voor een effectieve en efficiënte invordering van de belasting op de weddenschappen » (artikel 66, § 3, tweede lid).
De vergunningen die door de Minister worden verleend, zijn bovendien afhankelijk van de betaling, door de totalisator (artikelen 21 tot 23), de bookmakers (artikelen 24 en 25) en de wedkantoren (artikelen 26 en 27), van bijdragen (artikel 20) die door de v.z.w. Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen worden gecentraliseerd en herverdeeld (artikel 5, 3°).
B.10. Zonder dat het nodig is zich uit te spreken over de vraag of hun respectieve bevoegdheden inzake sport, landbouw en economie de gemeenschappen en de gewesten in staat stellen maatregelen te nemen met betrekking tot de paardenwedrennen, stelt het Hof vast dat de in het geding zijnde bepalingen te dezen betrekking hebben op de vergunning voor weddenschappen op paardenwedrennen, en niet op de vergunning voor paardenwedrennen op zich.
B.11. Zulke maatregelen behoren niet tot de beroepssport, noch tot de sport voor liefhebbers, bevoegdheden die artikel 4, 9°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen aan de gemeenschappen toevertrouwt door lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven bij de culturele aangelegenheden onder te brengen. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap (waarvan artikel 2, eerste lid, 9°, die aangelegenheden beoogde met dezelfde bewoordingen als artikel 4, 9°, van de voormelde bijzondere wet van 1980) wordt overigens aangegeven dat de wetgever de reglementering van weddenschappen daarvan heeft willen uitsluiten (Parl.St., Senaat, 1970-1971, nr. 400, p. 6).
B.12. Dergelijke maatregelen behoren evenmin tot het landbouwbeleid waarvoor de gewesten bevoegd zijn krachtens artikel 6, § 1, V, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, en dat, onder voorbehoud van de uitzonderingen die erin zijn vermeld, volgens de parlementaire voorbereiding van die bepaling, het overleg over en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid omvat, alsook de normen met betrekking tot de kwaliteit van de grondstoffen en van de plantaardige en dierlijke producten wanneer het niet gaat om de veiligheid van de voedselketen, de compensatiemaatregelen voor activiteitsvermindering van landbouwers, of de structurele steun (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 709/7, pp. 4 en volgende).
B.13. De belasting op spelen en weddenschappen is weliswaar een gewestelijke belasting krachtens artikel 3 van de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989, maar de gewestelijke bevoegdheid is te dezen beperkt tot het vaststellen van de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de vrijstellingen van de belasting. De gewestelijke overheid is overigens alleen bevoegd voor de vaststelling van de administratieve procedureregels met betrekking tot die belasting vanaf het ogenblik waarop zij de dienst ervan verzekert (artikel 5, § 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989), wat op dit ogenblik niet het geval is.
De bestreden bepalingen strekken daarentegen ertoe de beoordeling door de federale Minister van Financiën te begrenzen in een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. Het is immers die laatste die bevoegd is om de spelen en weddenschappen te regelen, om de voorwaarden te bepalen waaronder de door haar toegestane activiteiten kunnen worden uitgeoefend, en om de controle te organiseren die noodzakelijk is wegens het gevaarlijke karakter van die activiteiten.
De gewestwetgever kan weliswaar fiscale maatregelen nemen die een weerslag zouden kunnen hebben op het gedrag van de belastingplichtigen, want dat is een mogelijk neveneffect van elke maatregel van die aard; maar hij zou daardoor de uitoefening van de federale bevoegdheid niet onmogelijk of overdreven moeilijk mogen maken.
Aangezien uit het nieuwe artikel 66, § 3, blijkt dat de decreetgever maatregelen heeft aangenomen die betrekking hebben op het gevaar dat de weddenschappen op paardenwedrennen inhouden, schenden de bestreden bepalingen de bevoegdheidverdelende regels. Het is in dat verband van weinig belang dat die doelstelling al dan niet werd nagestreefd door de wetgever die een vroegere versie van die bepaling heeft aangenomen.
B.14. De Vlaamse Regering voert weliswaar aan dat de decreetgever geen afbreuk heeft willen doen aan de federale bevoegdheid om maatregelen te nemen die tot doel hebben de maatschappelijke gevaren verbonden aan kansspelen in te perken.
Het is juist dat meermaals werd verwezen naar de bevoegdheden van de federale overheid en van de kansspelcommissie (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1462/1, pp. 5 en 6, nr. 1462/3, p. 28, nr. 1462/7, pp. 8 en 9, en nr. 1462/11, p. 6); dat neemt echter niet weg dat de bestrijding van gokverslaving ook werd vermeld (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1462/3, pp. 12, 17 en 22, nr. 1462/7, p. 11, en nr.1462/11, p. 6). Zo verklaarde een van de indieners van het voorstel van decreet het volgende in de commissie : « [...] dat de grondwetgever dit nu eenmaal zo gewild heeft : hij heeft de economische bevoegdheid aan het Vlaamse Gewest gegeven en de morele bevoegdheid aan de federale overheid. Als de federale overheid nalaat om het morele aspect in te vullen - wat ze tot hiertoe heeft gedaan - moet het gewest dat ook voor zijn rekening nemen. De spreker had gedacht dat de Raad van State dat zou gezegd hebben, maar dat is niet gebeurd » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1462/7, p. 11).
B.15.1. De aangevochten maatregelen kunnen evenmin worden verantwoord door de toepassing, overeenkomstig artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, van impliciete bevoegdheden die de decreetgever zou mogen uitoefenen wanneer hij bepalingen aanneemt inzake economisch beleid.
Dan zou vereist zijn dat een zodanige regeling noodzakelijk is voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Gewest, dat de betrokken federale aangelegenheden zich tot een gedifferentieerde regeling lenen en dat de weerslag van de betrokken bepalingen op die aangelegenheden slechts marginaal is.
De weerslag van de betrokken bepalingen op die aangelegenheden kan niet als marginaal worden beschouwd omdat de weddenschappen op paardenwedrennen een belangrijk onderdeel vormen van de federale bevoegdheid inzake spelen en weddenschappen, en omdat de bestreden bepalingen ertoe strekken de beoordelingsbevoegdheid van de federale Minister aan voorwaarden te onderwerpen.
B.15.2. De omstandigheid dat de federale wetgever, voor de weddenschappen op paardenwedrennen, zou hebben voorzien in een specifiek stelsel op het gebied van kansspelen - hetzij in de artikelen 1965 en 1966 van het Burgerlijk Wetboek, hetzij door ze niet op te nemen in het toepassingsgebied van de wet van 7 mei 1999 -, of dat hij de regels die ervoor gelden zou hebben ingeschreven in algemenere bepalingen met betrekking tot de paardenwedrennen, impliceert niet dat die aangelegenheid voortaan kan behoren tot de bevoegdheden die de decreetgever kan uitoefenen inzake sport, landbouw of economie.
B.16. Die maatregelen zouden evenmin kunnen worden verantwoord door het ontbreken van een federale regelgeving voor die aangelegenheid, waarnaar wordt verwezen in de parlementaire voorbereiding van het decreet (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1462/1, p. 3, nr. 1462/3, p. 28, en nr. 1462/7, p. 11). In de veronderstelling dat het zou zijn aangetoond, rechtvaardigt zulk een verzuim geen bevoegdheidsoverschrijding.
B.17. Het middel is gegrond.
B.18. Aangezien de verzoekende partijen niet aangeven in welk opzicht artikel 5, 7°, van het decreet strijdig zou zijn met de bepalingen die zij aanvoeren, zijn de middelen met betrekking tot dat artikel niet ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof - vernietigt de artikelen 5, 2°, 14, 16, § 2, en 21 tot 28 en, voor zover zij betrekking hebben op de vergunning bedoeld in artikel 14, de artikelen 5, 3°, 15 en 20 van het Vlaamse decreet van 26 maart 2004 « houdende regeling van herstelmaatregelen voor de Vlaamse paardenwedrennen, houdende machtiging aan de Vlaamse Regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel ' Vlaamse Federatie voor Paardenwedrennen ' en houdende wijziging en opheffing van sommige bepalingen van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen »; - verwerpt voor het overige de beroepen.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 juni 2005.
De griffier, L. Potoms.
De wnd. voorzitter, P. Martens.