Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 juni 2005

Uittreksel uit arrest nr. 95/2005 van 25 mei 2005 Rolnummers 3084, 3087, 3090, 3091 en 3093 In zake : de beroepen tot vernietiging van diverse bepalingen van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waals Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, en voorzitter A. A(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201480
pub.
07/06/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 95/2005 van 25 mei 2005 Rolnummers 3084, 3087, 3090, 3091 en 3093 In zake : de beroepen tot vernietiging van diverse bepalingen van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies, ingesteld door X. Bossu en anderen, de Ministerraad, R. Pankert en anderen, de provincie Henegouwen en G. Lapierre.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, en voorzitter A. Arts, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 24 en 28 september 2004 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 27 en 29 september 2004, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 113 en 137 (partim ) van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 maart 2004), respectievelijk door : - X.Bossu, wonende te 6720 Hachy, rue St.-Amand 4, F.-J. Bournonville, wonende te 5570 Winenne, rue des Ardennes 352, A. Clerinx, wonende te 4020 Luik, Quai Van Beneden 10/13, M. Lejoly, wonende te 4700 Eupen, Vervierser Strasse 10, M. Masset, wonende te 6953 Lesterny, rue de Bure 24, en A. Stassen, wonende te 4852 Homburg, rue Laschet 8; - de Ministerraad. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 september 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 september 2004, is beroep tot vernietiging ingesteld van hetzelfde decreet door R.Pankert, wonende te 4700 Eupen, Stendrich 131, R. Emonds, wonende te 4700 Eupen, Rosenweg 16, A. Keutgen, wonende te 4700 Eupen, Am Bahndamm 42, W. Dürnholz, wonende te 4700 Eupen, Schilsweg 55, N. Scholzen, wonende te 4700 Eupen, Lascheterfeld 5, D. Thielen, wonende te 4700 Eupen, Simarstrasse 51, en C. Kohnenmergen, wonende te 4750 Bütgenbach, Wirtzfelderweg 45. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 september 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 september 2004, heeft de provincie Henegouwen beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 32, § 1, 60 en 129 tot 133 van hetzelfde decreet.d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 september 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 oktober 2004, heeft G.Lapierre, wonende te 6060 Gilly, rue des Moissons 53, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 128 van hetzelfde decreet.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3084, 3087, 3090, 3091 en 3093 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen B.1.1. Het beroep in de zaak nr. 3090 is ingesteld door Duitstalige burgers die in het Duitse taalgebied verblijven. Zij worden rechtstreeks en ongunstig geraakt door de door hen aangevochten decreetsbepalingen in zoverre die niet voorzien in het gebruik van de Duitse taal voor de werkzaamheden en de mededelingen van de provinciale organen die daarbij worden ingericht.

B.1.2. De provincie Henegouwen, verzoekster in de zaak nr. 3091, wordt rechtstreeks en ongunstig geraakt door de door haar aangevochten decreetsbepalingen die, hetzij de bevoegdheden van de provincies beperken, hetzij betrekking hebben op de organisatiewijze ervan.

B.1.3. Het beroep in de zaak nr. 3093 is ingesteld door een persoon die deel uitmaakt van het contractueel personeel van de provincie Henegouwen. Die persoon kan rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de decreetsbepaling waarbij het personeel van de provincie, waartoe zij behoort, wordt overgeheveld naar het Waalse Gewest.

B.1.4. De beroepen zijn ontvankelijk.

B.2. De beroepen in de zaken nrs. 3084 en 3087 hebben betrekking op dezelfde bepaling en zijn gebaseerd op soortgelijke middelen.

Aangezien het beroep in de zaak nr. 3087 is ingesteld door de Ministerraad, die niet moet doen blijken van zijn belang om voor het Hof in rechte te treden, dient niet te worden onderzocht of de verzoekende partijen in de zaak nr. 3084 doen blijken van het vereiste belang om hun beroep in te stellen.

Ten gronde Ten aanzien van het ambt van arrondissementscommissaris (zaken nrs. 3084 en 3087) B.3.1. De verzoekers in de zaken nrs. 3084 en 3087 vorderen de vernietiging van artikel 113 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies, dat bepaalt : « Voor één of meer administratieve arrondissementen kan er een commissaris van de Gewestregering zijn, die de titel van arrondissementscommissaris draagt, die de gouverneur van de provincie waaronder het of de arrondissementen ressorteren, bijstaat en van wie alle andere opdrachten door de Regering worden bepaald.

Voor de gevallen waarin er geen arrondissementscommissaris is in de provincie, worden deze opdrachten uitgeoefend door de gouverneur van de provincie ».

Zij vorderen tevens de gedeeltelijke vernietiging van artikel 137 van hetzelfde decreet, waarbij de provinciewet van 30 april 1836 wordt opgeheven en waarbij een lijst van artikelen van die wet wordt vastgesteld die niet worden opgeheven, in zoverre die bepaling artikel 132 van de voormelde provinciewet opheft.

Artikel 132 van de provinciewet bepaalt : « Met uitzondering van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad is er, voor één of meer arrondissementen, een commissaris van de federale regering, die de titel voert van arrondissementscommissaris ».

B.3.2. Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet blijkt dat de Waalse decreetgever de bedoeling had om het ambt van arrondissementscommissaris facultatief te maken, vermits het « wordt gehandhaafd, maar niet langer verplicht vereist is » (Parl. St., Waals Parlement, 2003-2004, nr. 613/1, p. 11), en dat de Minister tijdens de parlementaire voorbereiding heeft gepreciseerd dat « er thans immers arrondissementscommissarissen bestaan, maar zonder waarborg voor de toekomst » (Parl. St., Waals Parlement, 2003-2004, nr. 613/5, p. 14).

B.4. In de middelen wordt een schending aangeklaagd, door de artikelen 113 en 137 van het aangevochten decreet, van artikel 39 van de Grondwet en van artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

B.5.1. Krachtens artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen zijn de gewesten bevoegd voor « de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen », onder voorbehoud van een aantal uitzonderingen die in die bepaling worden opgesomd.

Dezelfde bepaling preciseert : « De provinciegouverneurs, de gouverneur en de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen worden benoemd en afgezet door de betrokken gewestregering, op eensluidend advies van de Ministerraad ».

B.5.2. Die bepaling preciseert ook : « De gemeenteraden of de provincieraden [...] besluiten over elk onderwerp dat hen door de federale overheid of door de gemeenschappen is voorgelegd ».

Tijdens de parlementaire voorbereiding werd ook bevestigd : « Wat de provinciegouverneurs, de gouverneur en vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen betreft, gaat het om functies die niet kunnen worden opgeheven. De gewestregering zal ze echter, op advies van de federale Ministerraad, benoemen of afzetten » (Parl.

St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-709/1, p. 10).

B.6. De arrondissementscommissarissen zijn door de federale Regering belast met diverse taken. De omzendbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 20 december 2003 betreffende de taken die de provinciale overheden voor de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken uitoefenen, onderscheidt, onder hun federale opdrachten, enerzijds, de bevoegdheden die ze uitoefenen als commissarissen van de Regering en op grond van de wetten en verordeningen en, anderzijds, de opdrachten die hun worden gedelegeerd door de gouverneur krachtens artikel 139bis van de provinciewet, dat door het in het geding zijnde decreet niet is opgeheven.

Als commissarissen van de federale Regering zijn zij onder meer belast met de zorg voor de handhaving van de wetten en van de verordeningen van algemeen bestuur (artikel 133 van de provinciewet, niet opgeheven door het in het geding zijnde decreet), met het nemen van inzage in de registers van de burgerlijke stand en van de bevolkingsregisters in de gemeenten (artikel 135 van de provinciewet, niet opgeheven door het in het geding zijnde decreet) en met taken inzake politie en handhaving van de openbare orde (artikelen 128, 129 en 139 van de provinciewet, niet opgeheven door het in het geding zijnde decreet). Bovendien zijn specifieke federale taken toevertrouwd aan welbepaalde arrondissementscommissarissen en adjunct-arrondissementscommissarissen (bijvoorbeeld artikelen 15, 92bis en 93 van het Kieswetboek; artikelen 63 en 64 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken; artikelen 76 en 77 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap).

B.7. Uit wat voorafgaat volgt dat, door aan de gewesten de bevoegdheid toe te kennen om de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale instellingen te regelen, de bijzondere wet van 13 juli 2001 waarbij de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt gewijzigd, niet zover is gegaan dat het de gewesten wordt toegestaan eenzijdig een ambt af te schaffen waarvan de houder opdrachten vervult die tot de bevoegdheden van de federale Staat behoren.

B.8. Door te bepalen dat de arrondissementscommissaris, die commissaris van de federale Regering was, commissaris van de Gewestregering wordt, en door bovendien dat ambt facultatief te maken, overschrijdt de decreetgever zijn bevoegdheden inzake ondergeschikte besturen.

De middelen zijn gegrond.

B.9. Artikel 113 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies moet worden vernietigd.

Artikel 137 van hetzelfde decreet moet worden vernietigd in zoverre het artikel 132 van de provinciewet van 30 april 1836 opheft.

Ten aanzien van de ontstentenis van bepalingen waarbij het gebruik van de Duitse taal wordt voorgeschreven (zaak nr. 3090) B.10. De verzoekers in de zaak nr. 3090 verwijten de decreetgever dat hij geen rekening heeft gehouden met het feit dat de provincie Luik de enige is op wier grondgebied twee gemeenschappen aanwezig zijn en dat hij geen specifieke bepalingen heeft aangenomen waarbij het gebruik van de Duitse taal wordt gewaarborgd tijdens de openbare zittingen van de provincieraad en in de mogelijke participatieve raden, in de publicaties van de provincie en in de communicatie tussen de burgers en de provinciale overheden. Zij zijn van mening dat het decreet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt ten aanzien van de Duitstalige burgers, die worden benadeeld in vergelijking met de Franstalige burgers van de provincie.

B.11. Geen enkele grondwets- of wetsbepaling heeft aan de gewesten de bevoegdheid toegekend om het gebruik der talen in bestuurszaken te regelen. Krachtens artikel 129, § 2, tweede streepje, van de Grondwet, waarbij « de diensten waarvan de werkkring verder reikt dan het taalgebied waarin zij gevestigd zijn » worden uitgezonderd van de bevoegdheid inzake het gebruik der talen die is toegekend aan de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, is de federale wetgever bevoegd gebleven om het gebruik der talen te regelen in de diensten van de provincie Luik, waarvan de werkkring verder reikt dan het Franse taalgebied.

B.12. Daaruit volgt dat het Waalse Gewest niet bevoegd is om die aangelegenheid te regelen en dat het de door de verzoekers gewenste bepalingen waarbij het gebruik van de Duitse taal wordt voorgeschreven niet kon aannemen zonder de regels te schenden die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.

B.13. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van de constructieve motie van wantrouwen ten aanzien van het provinciecollege (zaak nr. 3091, eerste middel) B.14. De provincie Henegouwen vordert de vernietiging van artikel 60 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies, dat bepaalt : « § 1. Het provinciecollege zoals elk van zijn leden is verantwoordelijk voor de provincieraad.

De provincieraad kan elk ogenblik een motie van wantrouwen aannemen tegen het provinciecollege of tegen één of meer van zijn leden.

Deze motie is ontvankelijk indien zij een opvolger aan het provinciecollege, aan één of meer van zijn leden volgens het geval voordraagt.

Over de motie van wantrouwen kan slechts gestemd worden na verloop van minimum drie dagen na het indienen ervan bij de provincieraad. Zij wordt slechts aangenomen indien de meerderheid van de provincieraadsleden stemmen.

De aanneming van de motie leidt tot het ontslag van het college of van het/de betwiste lid/leden en tot de installatie van het nieuwe college of van zijn nieuw(e) lid(leden). § 2. De provincieraad kan op elk ogenblik de vertrouwenskwestie in de vorm van een motie stellen.

Over deze motie kan slechts gestemd worden na verloop van minimum drie dagen na het indienen ervan bij de provincieraad. Zij wordt slechts aangenomen indien de meerderheid van de provincieraadsleden stemmen.

Indien het vertrouwen geweigerd wordt, is het provinciecollege van rechtswege ontslagnemend. § 3. Indien het provinciecollege of één of meer van zijn leden ontslagnemend zijn, wordt zo spoedig mogelijk in hun vervanging voorzien. Zolang het niet vervangen is, handelt het ontslagnemend provinciecollege de lopende zaken af ».

B.15. Het middel is tegelijkertijd afgeleid uit de schending van de regels die de bevoegdheid verdelen tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met, inzonderheid, artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

B.16. Het provinciecollege is een hybride instelling die in hoofdzaak is belast met politieke opdrachten en tevens met bepaalde rechtsprekende taken.

B.17. In zoverre het provinciecollege politieke functies uitoefent, moet het voldoen aan de regels in verband met de samenstelling, de werking en de verantwoordelijkheid van de politieke organen. Wanneer het rechtsprekende functies uitoefent, moet datzelfde college voldoen aan de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid die eigen zijn aan elk rechtsprekend orgaan.

De inachtneming van die vereisten dient noodzakelijkerwijze te worden beoordeeld door een onderscheid te maken naargelang het college de ene of de andere functie uitoefent.

B.18. Wanneer het college zijn politieke functies uitoefent, draagt het een politieke verantwoordelijkheid waarbij het de bevoegde wetgever toekomt die te organiseren. Die verantwoordelijkheid en de inwerkingstelling ervan beantwoorden aan regels die noodzakelijkerwijze verschillen van die welke van toepassing zijn op de rechtscolleges. De waarborgen die eigen zijn aan de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de magistraten kunnen bijgevolg enkel op een politiek orgaan worden toegepast wanneer het zijn rechtsprekende taken vervult.

B.19. Op het provinciecollege kunnen bijgevolg niet op permanente wijze, wat de samenstelling en de werking ervan betreft, de vereisten in verband met de rechtscolleges worden toegepast. In de provinciewet wordt rekening gehouden met die onmogelijkheid doordat daarin eigen vereisten worden geformuleerd voor die functies wat betreft de stemming (artikel 104, tweede en achtste lid) en de procedure (artikel 104bis ).

B.20. Het is bijgevolg enkel wanneer het college een rechtsprekende taak vervult, dat het onafhankelijk en onpartijdig dient te zijn. In elk afzonderlijk geval zal moeten worden geoordeeld of de regels in verband met de verantwoordelijkheid van de leden van het college op dusdanige wijze zijn toegepast dat afbreuk wordt gedaan aan die vereisten, en zullen op dat ogenblik hieruit de conclusies worden getrokken.

B.21. Uit wat voorafgaat volgt dat, doordat de decreetgever de aangevochten bepaling heeft aangenomen waarbij de politieke verantwoordelijkheid van de leden van het college wordt geregeld, hij artikel 161 van de Grondwet niet heeft geschonden en hij niet op discriminerende wijze afbreuk heeft gedaan aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechters.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Ten aanzien van de bevoegdheden van de provincies (zaak nr. 3091, tweede middel) B.22. De provincie Henegouwen vordert de vernietiging van de artikelen 32, § 1, en 129 tot 133 van het in het geding zijnde decreet.

Artikel 32, § 1, bepaalt : « Onder voorbehoud van de toepassing van Titel XIV van dit decreet, van artikel 2 van het decreet van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies in de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet alsmede van de andere bijzondere wettelijke of decretale bepalingen, regelt de provincieraad alles wat van provinciaal belang is met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel ».

De artikelen 129 tot 133 van hetzelfde decreet, die titel XIV ervan vormen, bepalen : «

Artikel 129.In artikel 1 van het decreet van 27 januari 1998 houdende instelling van een politie voor de bescherming van het gewestelijk openbaar wegendomein en houdende regeling van de voorwaarden voor de uitoefening van dat ambt worden de twee volgende leden in fine toegevoegd, luidend als volgt : ' De provinciewegen worden naar het gewestelijk openbaar wegendomein overgedragen. De provincieraden en -colleges mogen krachtens het provinciaal belang niet beraadslagen en besluiten over de inrichting, het onderhoud en het beheer van de openbare wegen. '

Art. 130.De wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen wordt aangevuld met een artikel 26, luidend als volgt : '

Art. 26.De provincieraden en -colleges mogen krachtens het provinciaal belang niet beraadslagen en besluiten over het beheer van de onbevaarbare waterlopen. '

Art. 131.Hoofdstuk V (slotbepalingen) van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen wordt aangevuld met een artikel 21, luidend als volgt : '

Art. 21.De provincieraden en -colleges mogen krachtens het provinciaal belang niet beraadslagen en besluiten over de investeringshulpen ten gunste van de grote ondernemingen. '

Art. 132.Hoofdstuk V van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de kleine en middelgrote ondernemingen wordt aangevuld met een artikel 25, luidend als volgt : '

Art. 25.De provincieraden en -colleges mogen krachtens het provinciaal belang niet beraadslagen en besluiten over de investeringshulpen, de raadgeving of de opmaking van zakenplannen ten gunste van de kleine en middelgrote ondernemingen. '

Art. 133.De wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds wordt aangevuld met een artikel 14, luidend als volgt : '

Art. 14.De provincieraden en -colleges mogen krachtens het provinciaal belang niet beraadslagen en besluiten over investerings- en installatiehulpen ten gunste van de landbouwers en tuinders. ' » B.23. De verzoekende partij is van mening dat die bepalingen de artikelen 41 en 162, tweede lid, 2°, van de Grondwet en artikel 6, § 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen schenden, in zoverre de decreetgever het begrip provinciaal belang op onevenredige wijze zou hebben beperkt.

Artikel 41, eerste lid, van de Grondwet bepaalt : « De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld ».

Artikel 162, eerste lid en tweede lid, 2°, van de Grondwet bepaalt : « De provinciale en gemeentelijke instellingen worden bij de wet geregeld.

De wet verzekert de toepassing van de volgende beginselen : [...] 2° de bevoegdheid van de provincieraden en van de gemeenteraden voor alles wat van provinciaal en van gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald ». Ten slotte bepaalt artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, waarbij aan de gewesten de bevoegdheid in verband met de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheid en de werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen wordt toegekend, in het derde lid ervan : « De gemeenteraden of de provincieraden regelen alles wat van gemeentelijk of provinciaal belang is [...] ».

B.24. Het beginsel van lokale autonomie veronderstelt dat de lokale overheden zich elk doel kunnen toe-eigenen waarvan zij menen dat het tot hun belang behoort en het kunnen regelen zoals zij dat opportuun achten. Dat beginsel doet echter geen afbreuk aan de verplichting van de provincies, wanneer zij optreden op grond van het provinciaal belang, om de hiërarchie der normen in acht te nemen. Daaruit vloeit voort dat wanneer de federale Staat, een gemeenschap of een gewest een aangelegenheid regelen die onder hun bevoegdheid valt, de provincies aan die reglementering worden onderworpen bij de uitoefening van hun bevoegdheid in diezelfde aangelegenheid. Wanneer het Waalse Gewest te dezen optreedt in een van de aangelegenheden bedoeld in de in het geding zijnde artikelen, beperkt het daardoor de autonomie van de provincies, die zich enkel op die domeinen bevoegd kunnen verklaren met inachtneming en ter aanvulling van de gewestelijke wetgeving.

B.25. Het beginsel van lokale autonomie doet evenmin afbreuk aan de bevoegdheid van de federale Staat, de gemeenschappen of de gewesten om te oordelen welk het meest geschikte niveau is om een aangelegenheid te regelen die hun toekomt. Aldus kunnen die overheden aan de lokale besturen de reglementering toevertrouwen van een aangelegenheid die beter op dat niveau kan worden geregeld. Zij kunnen tevens oordelen dat een aangelegenheid, daarentegen, beter zal worden geregeld op een meer algemeen niveau, op die wijze dat ze op een eenvormige manier zal worden geregeld voor het gehele grondgebied waarvoor zij bevoegd zijn, en bijgevolg de lokale overheden verbieden zich die aangelegenheid toe te eigenen. Dat is wat de aangevochten bepalingen doen, door « a contrario een definitie te geven van het provinciaal belang door uitdrukkelijk van de inhoud daarvan een aantal handelingen en verantwoordelijkheden uit te sluiten die dus niet langer onder de bevoegdheid van de provincies vallen » en door eraan te herinneren « dat als intermediaire overheid, de provincie in ondergeschikte orde moet optreden ten aanzien van het gewest en de gemeenten » (Parl. St., Waals Parlement, 2003-2004, nr. 613/1, p. 3).

B.26. De inbreuk op de bevoegdheid van de provincies en bijgevolg op het beginsel van de lokale autonomie die elk optreden, hetzij positief, hetzij negatief, van de federale Staat, de gemeenschappen of de gewesten inhoudt in een aangelegenheid die tot hun bevoegdheid behoort, zou enkel strijdig zijn met de in het middel vermelde bepalingen waarbij de bevoegdheid van de provincies wordt gewaarborgd voor alles wat van provinciaal belang is, wanneer ze kennelijk onevenredig is. Zulks zou bijvoorbeeld het geval zijn indien ze ertoe zou leiden dat aan de provincies het geheel of de essentie van hun bevoegdheden wordt ontzegd, of indien de beperking van de bevoegdheid niet zou kunnen worden verantwoord door het feit dat die beter zou worden uitgeoefend op een ander bevoegdheidsniveau.

B.27. Te dezen hebben de bestreden bepalingen niet tot gevolg de Waalse provincies al hun bevoegdheden of een wezenlijk deel ervan te ontzeggen. De memorie van toelichting bij het bestreden decreet toont, voor elke aan de provincies onttrokken bevoegdheid, aan dat de decreetgever van oordeel is dat die bevoegdheid beter zou worden uitgeoefend op gewestelijk niveau op basis van « uiteenlopende doelstellingen, die betrekking hebben op de rationalisering van het grondgebied, de toepassing van Europese vereisten, de niet-tegenstrijdigheid tussen twee steunregelingen die betrekking hebben op dezelfde doelstellingen maar waarbij verschillende of uiteenlopende modaliteiten worden vastgesteld, de vereenvoudiging, de rationalisering van de beheerskosten, de inachtneming van de Europese regel van het de minimis, enz. » (Parl. St., Waals Parlement, 2003-2004, nr. 613/1, p. 7). De erin vervatte inbreuk op het beginsel van de lokale autonomie kan dus niet als onevenredig worden beschouwd.

B.28. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van de overheveling van personeel (zaak nr. 3093) B.29. De verzoekende partij in de zaak nr. 3093 vordert de vernietiging van artikel 128 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies, dat bepaalt : « Personeelsleden van de provinciebesturen worden bij besluit van de Regering overgebracht naar de Regering voor de uitoefening van de provinciale bevoegdheden.

De Regering bepaalt, na een onderhandeling met het sectorcomité XVI en met het Comité C, met de representatieve vakbondsverenigingen en na advies van de provinciecolleges, de datum en de wijze waarop personeelsleden bedoeld in het eerste lid worden overgebracht.

De leden van dit personeel worden overgebracht in hun hoedanigheid of in een gelijkwaardige graad. Zodra ze overgebracht zijn, worden ze onderworpen aan de administratieve en geldelijke statuten van het Gewest. Ze behouden evenwel de bezoldiging en de anciënniteit die ze hadden of zouden hebben gekregen als ze de functie overeenstemmend met de graad waarvan ze bij hun overbrenging definitief houder waren, in hun oorspronkelijke dienst hadden blijven uitoefenen.

Ze behouden dezelfde voordelen verworven bij de overbrenging van het pensioenstelsel dat op hen tot dat ogenblik van toepassing was ».

B.30. Het verzoekschrift omvat vier middelen. Het Hof onderzoekt in de eerste plaats de middelen waarbij een schending wordt aangeklaagd van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.

B.31. De verzoekende partij leidt een eerste middel af uit de schending van het decreet van het Waalse Gewest van 29 januari 2004 waarbij de Regering gemachtigd wordt om de wetgeving over de plaatselijke besturen te codificeren.

B.32. Uit artikel 142 van de Grondwet en uit artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof volgt dat het Hof niet bevoegd is om kennis te nemen van een middel waarin de schending wordt aangeklaagd van het voormelde decreet.

B.33. De verzoekende partij leidt een tweede middel af uit de schending van artikel 35, tweede lid, van de Grondwet.

B.34. Bij gebrek aan uitvoering van artikel 35 van de Grondwet, kan het Hof niet aan die bepaling toetsen.

B.35. De verzoekende partij leidt een vierde middel af uit de schending van artikel 162 van de Grondwet, in zoverre die bepaling aan de federale wetgever de bevoegdheid zou voorbehouden om de provinciale aangelegenheden te regelen.

B.36. Om de redenen die het Hof heeft aangegeven in zijn arrest nr. 35/2003, maakt het gebruik van de bewoordingen « bij de wet » in artikel 162 van de Grondwet het niet mogelijk daaruit af te leiden dat de Grondwetgever die aangelegenheid heeft willen voorbehouden aan de federale wetgever. Krachtens artikel 6, § 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zijn de gewesten bevoegd voor de ondergeschikte besturen, waaronder de provincies.

B.37. Het middel is niet gegrond.

B.38. Ten slotte leidt de verzoekende partij een derde middel af uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Zij acht zich gediscrimineerd in zoverre zij haar betrekking verliest door de loutere toepassing van de door haar aangevochten bepaling, terwijl zij in de provincie in andere functies opnieuw had kunnen worden aangesteld.

B.39. Artikel 128 van het aangevochten decreet wijst niet de categorieën van leden van het provinciepersoneel aan die zullen worden overgeheveld naar de gewestelijke administratie, vermits het zich ertoe beperkt te voorzien in het beginsel en de modaliteiten voor de overheveling van « personeelsleden ». Het tweede lid ervan bepaalt dat die overheveling door de Gewestregering enkel kan worden beslist na overleg met de vakbonden en advies van de provinciecolleges. Het legt niet de verplichting op dat alle leden van de provinciale administratie die worden tewerkgesteld in een dienst die bevoegd is voor een aan de provincie onttrokken aangelegenheid, automatisch worden overgeheveld naar de gewestelijke administratie.

B.40. De aangevochten bepaling impliceert bijgevolg niet noodzakelijkerwijze dat de verzoekende partij tegen haar zin moet worden overgeheveld naar de gewestelijke administratie, noch dat zij haar betrekking bij de provincie verliest. Zij verbiedt evenmin dat die partij wordt aangesteld bij een andere dienst van de provincie.

Het staat aan de overheden die belast zijn met de organisatie van die overheveling, om de rechten van de betrokken personen in acht te nemen, en, in voorkomend geval, aan de Raad van State om inbreuken op die rechten te bestraffen.

B.41. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 113 en, in zoverre het artikel 132 van de provinciewet van 30 april 1836 opheft, artikel 137 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 tot organisatie van de Waalse provincies; - verwerpt de beroepen voor het overige.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 25 mei 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, P. Martens.

^