Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 oktober 2003

Uittreksel uit arrest nr. 77/2003 van 28 mei 2003 Rolnummer : 2666 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering va Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
2003201091
pub.
28/10/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 77/2003 van 28 mei 2003 Rolnummer : 2666 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, en artikel 57ter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers R. Henneuse et E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 27 februari 2003 in zake P. Stankovic tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 13 maart 2003, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 54 van de wet van 15 december 1980 en artikel 57ter van de wet van 8 juli 1976 de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, doordat de bepalingen die in geval van aanwijzing van een verplichte plaats van inschrijving de maatschappelijke hulpverlening beperken tot de huisvesting in een 'opvangcentrum' zelfs van toepassing zijn ten aanzien van kandidaat-vluchtelingen die, vanwege : 1o onder meer hun nationaliteit of hun etnische aanhorigheid het risico hebben gelopen of nog lopen dat zij slecht worden behandeld door andere bewoners van dat 'opvangcentrum' of 2o een onredelijke duur (= meer dan 4 jaar op dit ogenblik) van hun procedure van aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling, zich niettemin juridisch verplicht zien er te blijven, bij ontstentenis zowel van elke vorm van openbare maatschappelijke hulpverlening als van de mogelijkheid om te werken, vanwege hun leeftijd (62 jaar en zes maanden voor een vrouw) en hun (niet betwiste) slechte algemene gezondheidstoestand ? » Op 27 maart 2003 hebben de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) III. In rechte (...) B.1. De Arbeidsrechtbank te Brussel stelt aan het Hof de volgende prejudiciële vraag : « Schenden artikel 54 van de wet van 15 december 1980 en artikel 57ter van de wet van 8 juli 1976 de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, doordat de bepalingen die in geval van aanwijzing van een verplichte plaats van inschrijving de maatschappelijke hulpverlening beperken tot de huisvesting in een 'opvangcentrum' zelfs van toepassing zijn ten aanzien van kandidaat-vluchtelingen die, vanwege : 1o onder meer hun nationaliteit of hun etnische aanhorigheid het risico hebben gelopen of nog lopen dat zij slecht worden behandeld door andere bewoners van dat 'opvangcentrum' of 2o een onredelijke duur (= meer dan 4 jaar op dit ogenblik) van hun procedure van aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling, zich niettemin juridisch verplicht zien er te blijven, bij ontstentenis zowel van elke vorm van openbare maatschappelijke hulpverlening als van de mogelijkheid om te werken, vanwege hun leeftijd (62 jaar en zes maanden voor een vrouw) en hun (niet betwiste) slechte algemene gezondheidstoestand ? » B.2.1. Wanneer het Hof uitspraak doet op prejudiciële vraag, moet het zich uitspreken over een algemene norm en niet over het bijzondere geval dat aanhangig is bij de verwijzende rechter die de prejudiciële vraag formuleert.

B.2.2. De voormelde bewoordingen van de prejudiciële vraag voldoen niet aan dat voorschrift; de motieven van de vraag zijn evenmin afdoend.

De vraag maakt het derhalve het Hof niet mogelijk op voldoende duidelijke wijze de categorieën van gevallen af te bakenen ten aanzien waarvan de in het geding zijnde bepalingen de Grondwet zouden schenden.

B.3. Aangezien, enerzijds, die categorieën niet voldoende duidelijk zijn gedefinieerd en, anderzijds, de gelijke behandeling van die categorieën met de andere kandidaat-vluchtelingen op wie de in het geding zijnde bepalingen van toepassing zijn, aan de toetsing van het Hof wordt onderworpen, is het Hof niet in staat op een voldoende precieze manier te bepalen met welke categorie(ën) van kandidaat-vluchtelingen de situatie van de door de verwijzende rechter bedoelde kandidaat-vluchtelingen zou moeten worden vergeleken.

B.4. De prejudiciële vraag is klaarblijkelijk onontvankelijk.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat de prejudiciële vraag onontvankelijk is.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 mei 2003.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms M. Melchior

^