gepubliceerd op 13 november 2002
Uittreksel uit arrest nr. 133/2002 van 18 september 2002 Rolnummers 2228, 2229, 2230 en 2232 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 181, eerste lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 juni 1991 betreffende de universitei Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 133/2002 van 18 september 2002 Rolnummers 2228, 2229, 2230 en 2232 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 181, eerste lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gesteld door de Raad van State.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij vier arresten nrs. 96.930, 96.928, 96.929 en 96.927 van 26 juni 2001 in zake respectievelijk F. De Bisschop, G. De Ley, J. Van Aken en A. Christophe tegen de Universiteit Gent, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 14 augustus 2001 en 16 augustus 2001, heeft de Raad van State telkens de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt het artikel 181, eerste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap het artikel 24, § 5, van de Grondwet, door het universiteitsbestuur de opdracht te geven over de al dan niet rangschikking van elk lid van het vast benoemd wetenschappelijk personeel te beslissen op grond van door hem vastgelegde criteria ? » (...) IV. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag gesteld in de vier verwijzingsarresten heeft betrekking op artikel 181, eerste lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, luidend : « Binnen het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit decreet beslist het universiteitsbestuur, op grond van door hem voorafgaandelijk vast te leggen criteria, over de al dan niet rangschikking van elk lid van het vast benoemd wetenschappelijk personeel in één van de graden van artikel 64. Bij deze rangschikking herbepaalt het universiteitsbestuur het benoemingsbesluit en de opdracht van het betrokken personeelslid. Wanneer het universiteitsbestuur bij de rangschikkingsoperatie aan het aldus gerangschikte personeelslid geen graad toekent, verkrijgt het personeelslid ambtshalve de graad van docent. » B.1.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of die bepaling artikel 24, § 5, van de Grondwet schendt doordat ze de universiteitsbesturen opdraagt zich uit te spreken over de rangschikking van de leden van het vast benoemd wetenschappelijk personeel op grond van door hen vastgelegde criteria.
B.2.1. Artikel 24, § 5, van de Grondwet bepaalt dat de inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet.
Die bepaling drukt de wil uit van de Grondwetgever om aan de bevoegde wetgever de zorg voor te behouden een regeling te treffen voor de essentiële aspecten van het onderwijs, wat de inrichting, de erkenning of subsidiëring betreft, doch verbiedt niet dat onder bepaalde voorwaarden bevoegdheden aan andere overheden worden toegekend.
Artikel 24, § 5, vereist dat die bevoegdheden slechts op de tenuitvoerlegging van de door de decreetgever zelf vastgestelde beginselen betrekking hebben. Zodoende kan een gemeenschapsregering of een andere overheid de onnauwkeurigheid van die beginselen niet opvangen of onvoldoende omstandige beleidskeuzes niet verfijnen.
B.2.2. De criteria volgens welke de leden van het vast benoemd wetenschappelijk personeel van de universiteiten worden gerangschikt in de graden voorzien bij artikel 64 van het decreet van 12 juni 1991, betreffen de rechtspositie van het onderwijzend personeel; ze vormen immers een element in de loopbaanregeling van het personeel. Bijgevolg behoren ze tot de regels betreffende de inrichting, de erkenning of de subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap, in de zin van artikel 24, § 5, van de Grondwet.
B.3.1. Hoofdstuk IV van het decreet van 12 juni 1991 voert een nieuwe regeling in betreffende de samenstelling en de opdrachten van het academisch personeel aan de universiteiten en regelt op zeer uitvoerige wijze hun statuut.
Artikel 64 bepaalt de graden bij het academisch personeel. Bij het zelfstandig academisch personeel bestaan volgende graden : docent, hoofddocent, hoogleraar, gewoon hoogleraar en buitengewoon hoogleraar.
Bij het assisterend academisch personeel bestaan de graden van assistent en doctor-assistent.
Het in het geding zijnde artikel 181 is een overgangsbepaling en heeft betrekking op de rangschikking van het vast benoemd wetenschappelijk academisch personeel in de nieuwe gradenstructuur.
B.3.2. Rekening houdend met de autonomie van de universiteiten en met de verscheidenheid aan faculteiten en vakgroepen en tevens rekening houdend met de budgettaire beperkingen waarbinnen de benoemingen moeten plaatsvinden, kan het worden verantwoord dat aan de universiteiten een zekere vrijheid wordt gelaten bij het vastleggen van de criteria volgens welke die rangschikking dient te gebeuren, zodat op de meest adequate wijze rekening kan worden gehouden met eenieders titels en verdiensten.
De decreetgever laat de universiteitsbesturen geen overdreven vrijheid : hij heeft op limitatieve wijze de categorieën omschreven volgens welke de rangschikking dient te gebeuren en artikel 181 regelt zelf op omstandige wijze de modaliteiten van de overgangsregeling.
B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 181, eerste lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap schendt artikel 24, § 5, van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 september 2002.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Arts