Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 juni 2002

Uittreksel uit arrest nr. 69/2002 van 28 maart 2002 Rolnummers 2072 en 2193 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Nijvel en de Rechtba Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021260
pub.
20/06/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 69/2002 van 28 maart 2002 Rolnummers 2072 en 2193 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Nijvel en de Rechtbank van eerste aanleg te Namen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen a) Bij vonnis van 30 oktober 2000 in zake C.Milhoux, de n.v. K.B.C. Bank, P. Lefevere en F. Lefevere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 november 2000, heeft de Rechtbank van Koophandel te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de gefailleerde het recht toekent de verschoonbaarheid te vragen, terwijl het de hoofdelijk verbonden echtgenoot van de gefailleerde het genot van hetzelfde recht ontzegt ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2072 van de rol van het Hof. b) Bij vonnis van 25 mei 2001 in zake P.Roggemans en anderen tegen de N.V. Axa Bank Belgium, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 juni 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 82 van de faillissementswet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en roept het in het bijzonder een discriminatie in het leven, in zoverre het de rechtbank van koophandel toestaat de gefailleerde hoofdschuldenaar verschoonbaar te verklaren zodat elke vervolging vanwege de schuldeisers ten aanzien van zijn goederen definitief uitgesloten is, terwijl de borgen van de hoofdschuldenaar, die in de wettekst uitgesloten worden van het voordeel dat aan laatstgenoemde wordt toegekend, de uitvoeringsmaatregelen die door de schuldeisers tegen hen worden genomen op hun eigen goederen moeten ondergaan ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2193 van de rol van het Hof. (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 bepaalt : « Wanneer de gefailleerde verschoonbaar is verklaard, kan hij niet meer worden vervolgd door zijn schuldeisers.

Wanneer de gefailleerde niet verschoonbaar is verklaard, verkrijgen de schuldeisers opnieuw het recht om ieder afzonderlijk hun rechtsvordering tegen zijn goederen uit te oefenen. » B.2. De prejudiciële vragen die aan het Hof zijn gesteld, hebben betrekking op de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij, enerzijds, de gefailleerde het recht toekent om de verschoonbaarheid te vragen, terwijl ze de hoofdelijk verbonden echtgenoot van de gefailleerde het genot van hetzelfde recht ontzegt en, anderzijds, de rechtbank van koophandel toestaat de gefailleerde hoofdschuldenaar verschoonbaar te verklaren zodat elke vervolging vanwege de schuldeisers ten aanzien van zijn goederen definitief uitgesloten is, terwijl de borgen van de hoofdschuldenaar, die in de wettekst worden uitgesloten van het voordeel dat aan laatstgenoemde wordt toegekend, de uitvoeringsmaatregelen die de schuldeisers tegen hen nemen op hun eigen goederen moeten ondergaan.

B.3. Doordat de wetgever aan de verklaring van verschoonbaarheid het gevolg verbindt dat de gefailleerde onmogelijk door zijn schuldeisers kan worden vervolgd, wilde hij aan laatstgenoemde een « gunstmaatregel » toekennen die hem in staat stelt zijn activiteiten op een aangezuiverde basis te hervatten, en zulks niet alleen in zijn belang maar ook in het belang van zijn schuldeisers of sommigen onder hen die belang erbij kunnen hebben dat hun schuldenaar zijn activiteiten op een dergelijke basis hervat (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 35).« Verschoonbaarheid is een gunst die aan de handelspartner wordt gegeven inzoverre hij, naar redelijke verwachtingen, een betrouwbare tegenpartij zal zijn wiens handels- of industriële activiteit het algemeen belang zal dienen » (ibid., p. 36).

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever « op een evenwichtige wijze rekening [heeft willen] houden met de gecombineerde belangen van de gefailleerde zelf, van de schuldeisers, de werknemers en de economie in zijn geheel » en voor een menselijke regeling heeft willen zorgen die de rechten van alle betrokken partijen in acht neemt (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/13, p. 29).

B.4. Wat de gevolgen van verschoonbaarheid voor de borg betreft, blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat de wetgever is uitgegaan van de volgende opvatting : « De borg is slechts verschuldigd wat de schuldenaar verschuldigd is (cf. artikel 2013 van het Burgerlijk Wetboek). Door het tenietgaan van de hoofdverbintenis, hier ingevolge de verschoonbaarheid, is ook de borg bevrijd » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 329/17, p. 152).

B.5. Zoals echter de rechters die bij het Hof een prejudiciële vraag aanhangig hebben gemaakt opmerken, doet de verschoonbaarheidsmaatregel, die enkel tot doel heeft de gefailleerde van zijn passief te bevrijden, de schuld niet vervallen. Daaruit volgt dat de echtgenoot van de gefailleerde nog kan worden vervolgd door de schuldeisers van deze laatste, wanneer er gemeenschappelijke goederen zijn of wanneer hij zich persoonlijk voor de gefailleerde heeft verbonden, en dat, in tegenstelling tot hetgeen bij de totstandkoming van de wet werd aangenomen, de borgen niet worden bevrijd door de verschoonbaarheidsmaatregel, zoals het Hof van Cassatie bij een arrest van 16 november 2001 heeft beslist.

B.6. Door de rechtbank de mogelijkheid te geven de gefailleerde verschoonbaar te verklaren, heeft de wetgever een maatregel genomen die in overeenstemming is met de in B.3 vermelde doelstellingen, zoals het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest nr. 132/2000. Het Hof heeft ook geoordeeld dat er geen discriminatie was tussen de schuldenaars naargelang zij al dan niet handelaars zijn vermits de wet van 5 juli 1998, die betrekking heeft op de collectieve schuldenregeling, voor de niet-handelaars een verschillende procedure heeft georganiseerd die kan leiden tot een kwijtschelding van de schulden. Wanneer de wetgever in de faillissementswet een mogelijkheid invoert om de gefailleerde verschoonbaar te verklaren en wanneer die maatregel noch aan de echtgenoot, noch aan de borg ten goede komt, behandelt hij evenwel op een verschillende manier personen die gehouden zijn tot de regeling van dezelfde schulden.

Het Hof dient te onderzoeken, zoals het in de prejudiciële vragen erom wordt verzocht, of die maatregel geen discriminatoire gevolgen kan hebben ten aanzien van de personen die ertoe gehouden zijn sommige schulden van de gefailleerde te vereffenen.

B.7. Wat de echtgenoot van de gefailleerde met gemeenschap van goederen betreft, zouden de vervolgingen op diens goederen ingesteld door de schuldeisers van de gefailleerde de inkomens van de gefailleerde uit zijn nieuwe activiteiten kunnen raken, wat strijdig zou zijn met het nagestreefde doel.

B.8. De echtgenoot die een verbintenis heeft aangegaan ten gunste van zijn gefailleerde echtgenoot zal geenszins de gevolgen van de verschoonbaarheid genieten en hij zal ertoe gehouden blijven, op zijn huidige en toekomstige goederen, een schuld te vereffenen waarvoor zijn echtgenoot niet meer kan worden vervolgd.

B.9. De borg zal eveneens gehouden blijven. Zelfs indien de gefailleerde in een betere materiële situatie zou terechtkomen, zal de borg de schuldeiser niet kunnen verzoeken de goederen van de gefailleerde vooraf uit te winnen, mogelijkheid waarin in beginsel is voorzien bij artikel 2021 van het Burgerlijk Wetboek, en de borg zou tegen de gefailleerde, na te hebben betaald, het verhaal waarin de artikelen 2028 en 2032 van het Burgerlijk Wetboek voorzien, slechts kunnen uitoefenen in zoverre de verschoonbaarheid daarvoor geen hinderpaal zou vormen. Aldus loopt hij het risico ongunstiger te worden behandeld dan de borg die zich kan beroepen op de artikelen 2021, 2028 en 2032 van het Burgerlijk Wetboek.

B.10. Ook al is het aannemelijk dat de wetgever de gevolgen van de verschoonbaarheid niet automatisch tot de echtgenoot van de gefailleerde heeft uitgebreid, toch is het niet redelijk verantwoord dat, terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat de gefailleerde verschoonbaar kon worden verklaard, een rechter op geen enkele wijze de mogelijkheid wordt geboden te beoordelen of de maatregel niet beter tot zijn echtgenoot zou worden uitgebreid.

B.11. Ook al impliceert de regeling van de borg dat hij in principe tot zijn borgtocht gehouden blijft wanneer de gefailleerde verschoonbaar wordt verklaard, is het eveneens onverantwoord dat een rechter op geen enkele wijze wordt toegestaan te beoordelen of er geen aanleiding is om hem te bevrijden, in het bijzonder wanneer zijn verbintenis van belangeloze aard is.

B.12. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 een onverantwoord verschil in behandeling instelt tussen de gefailleerde, enerzijds, en zijn echtgenoot en de borg, anderzijds : door de rechtbank toe te staan de gefailleerde te verschonen, zonder te voorzien in enige mogelijkheid om de echtgenoot of borg van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde van hun verplichtingen vrij te stellen, heeft de wetgever een maatregel genomen die niet redelijk evenredig is met het doel ervan, dat erin bestaat op evenwichtige wijze rekening te houden met de verschillende belangen in geval van faillissement en te zorgen voor een menselijke regeling waarbij de situatie van alle betrokken partijen in aanmerking wordt genomen.

In die mate dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre het op geen enkele wijze een rechter toestaat de echtgenoot of de borg van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde van hun verbintenis te bevrijden, schendt artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 maart 2002.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.

^