Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 mei 2002

Uittreksel uit arrest nr. 55/2002 van 13 maart 2002 Rolnummer 2317 Inzake : de prejudiciële vraag over artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arrondissementsrechtbank te Nijvel. Het Arbitragehof, beperkte kamer, samen wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 8(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021224
pub.
30/05/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 55/2002 van 13 maart 2002 Rolnummer 2317 Inzake : de prejudiciële vraag over artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arrondissementsrechtbank te Nijvel.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers J.-P. Snappe en A. Alen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 8 januari 2002 in zake de n.v. Pic Epeiche tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 januari 2002, heeft de Arrondissementsrechtbank te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek, doordat in het eerste lid erin wordt voorzien dat de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg recht doende in fiscale zaken wordt bepaald door de ligging van het kantoor waar de belasting is of moet worden geïnd, al dan niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre wegens een beslissing van 23 november 1989 van de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën betreffende de aanwijzing, als kantoor ' waar de belasting moet worden geïnd ', van het ontvangkantoor Namen 4 vennootschappen voor de rechtspersonen die hun maatschappelijke zetel of hun voornaamste inrichting in het arrondissement Waals-Brabant hebben, een onderscheid in het leven wordt geroepen dat geenszins objectief of evenredig kan worden verantwoord, tussen de rechtspersonen waarvan de maatschappelijke zetel in het arrondissement Waals-Brabant is gelegen en de natuurlijke personen waarvan de fiscale woonplaats in Waals-Brabant is gelegen, aangezien de eerstgenoemden ertoe gedwongen zouden zijn in een ver van hun zetel verwijderde plaats te pleiten, wat gepaard kan gaan met hogere kosten en met een groter risico dat zij verstek laten gaan doordat de uitoefening van hun rechten van verdediging moeilijker wordt gemaakt, terwijl de laatstgenoemden zouden vallen onder de 'justitie dichter bij de burger' die de wetgever heeft gewenst, onder meer in het kader van de recente wet van 23 maart 1999 en van het koninklijk besluit van 25 maart 1999, waarbij per provincie een bevoegde fiscale rechtbank wordt aangewezen teneinde de burger een justitie in de buurt van zijn plaats van vestiging te waarborgen ? » (...) IV. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 632, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 23 maart 1999. Dat artikel bepaalt : « Ieder geschil betreffende de toepassing van een belastingwet staat ter kennisneming van de rechter die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kantoor gelegen is waar de belasting is of moet worden geïnd of, indien het geschil geen verband houdt met de inning van een belasting, in wiens gebied de belastingdienst is gevestigd die de bestreden beschikking heeft getroffen. [...] [...] » B.1.2. Uit de verwijzingsbeslissing volgt dat de gestelde prejudiciële vraag handelt over een aanslag in de vennootschapsbelasting, die ten laste van een naamloze vennootschap werd ingekohierd en moet worden geïnd door het ontvangkantoor der belastingen Namen 4 vennootschappen, dat te Namen is gelegen. Volgens het verwijzende rechtscollege vertoont die vennootschap enkel via het kantoor Namen 4 vennootschappen een band met het rechtsgebied van de Rechtbank van eerste aanleg te Namen en, vervolgens, van het Hof van Beroep te Luik omdat in een beslissing van 23 november 1989 van de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën het ontvangkantoor Namen 4 vennootschappen werd aangewezen als kantoor « waar de belasting moet worden geïnd » voor de rechtspersonen waarvan de maatschappelijke zetel of de voornaamste inrichting in het arrondissement Waals-Brabant is gelegen.

B.2. Volgens de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege zou artikel 632, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek een onderscheid in het leven roepen « dat geenszins objectief en evenredig kan worden verantwoord, tussen de rechtspersonen waarvan de maatschappelijke zetel in het arrondissement Waals-Brabant is gelegen en de natuurlijke personen waarvan de fiscale woonplaats in Waals-Brabant is gelegen, aangezien de eerstgenoemden ertoe gedwongen zouden zijn in een ver van hun zetel verwijderde plaats te pleiten, wat gepaard kan gaan met hogere kosten en met een groter risico dat zij verstek laten gaan doordat de uitoefening van hun rechten van verdediging moeilijker wordt gemaakt, terwijl de laatstgenoemden zouden vallen onder de justitie dichter bij de burger ' die de wetgever heeft gewenst, onder meer in het kader van de recente wet van 23 maart 1999 en van het koninklijk besluit van 25 maart 1999, waarbij per provincie een bevoegde fiscale rechtbank wordt aangewezen teneinde de burger een justitie in de buurt van zijn plaats van vestiging te waarborgen ».

B.3.1. Het voormelde artikel 632, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek stelt het door de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege betwiste verschil in behandeling niet in.

B.3.2. In tegenstelling tot wat de eisende partij staande houdt, vloeit dat verschil in behandeling voort uit de beslissing van 23 november 1989 van de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën, waarbij het ontvangkantoor Namen 4 vennootschappen wordt aangewezen als kantoor « waar de belasting moet worden geïnd » voor de rechtspersonen waarvan de maatschappelijke zetel of de voornaamste inrichting in het arrondissement Waals-Brabant is gelegen.

B.4. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten; 2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet ». B.5. Het in het geding zijnde verschil in behandeling vloeit niet voort uit een bepaling die het Hof zou vermogen te toetsen. Immers, noch het voormelde artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, noch enige andere grondwettelijke of wetsbepaling verleent het Hof de bevoegdheid zich uit te spreken over een beslissing van de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 maart 2002.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms M. Melchior

^