Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 mei 2002

Uittreksel uit arrest nr. 48/2002 van 13 maart 2002 Rolnummer 2074 Inzake : de prejudiciële vraag over artikel 68bis, § 2, 2°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals ingevo Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021215
pub.
29/05/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 48/2002 van 13 maart 2002 Rolnummer 2074 Inzake : de prejudiciële vraag over artikel 68bis, § 2, 2°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 8 mei 1989 en gewijzigd bij artikel 200 van de wet van 29 december 1990, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Dendermonde.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 7 november 2000 in zake P. Lebon tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Beveren, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 november 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 68bis, § 2, 2°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (zoals ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 8 mei 1989 en gewijzigd bij artikel 200 van de wet van 29 december 1990) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door te voorzien dat het toekennen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van voorschot van onderhoudsgelden wordt beperkt tot de gevallen wanneer de onderhoudsplichtige vader of moeder, of de krachtens artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtige persoon, zich gedurende twee - al dan niet opeenvolgende - termijnen in de loop van de twaalf maanden die de aanvraag voorafgaan, onttrokken hebben aan de verplichting tot betaling van het onderhoudsgeld dat hem of haar ten laste is gelegd, hetzij bij een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij bij een overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, na overschrijving van de echtscheiding of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming, en niet van toepassing is op alle tegenover het onderhoudsgerechtigde kind in gebreke blijvende onderhoudsplichtigen ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De in het geding zijnde bepaling van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn luidt : «

Art. 68bis.§ 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is belast met het toekennen van voorschotten op een of verscheidene welbepaalde en opeenvolgende termijnen van onderhoudsgelden en met de invordering van deze onderhoudsgelden. § 2. Het recht op de termijnvoorschotten wordt toegekend wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° het onderhoudsgerechtigde kind moet zijn verblijfplaats hebben in België en de burgerlijke meerderjarigheid niet hebben bereikt of, na die leeftijd en tot de leeftijd van vijfentwintig jaar, rechtgevend zijn op kinderbijslag;2° de onderhoudsplichtige vader of moeder of de krachtens artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtige persoon moet zich gedurende twee al dan niet opeenvolgende termijnen in de loop van de twaalf maanden die de aanvraag voorafgaan, onttrokken hebben aan de verplichting tot betaling van een onderhoudsgeld dat hem of haar ten laste is gelegd hetzij bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing, hetzij bij de overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, na overschrijving van de echtscheiding of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming; 3° de jaarlijkse bestaansmiddelen van de vader of de moeder die niet de onderhoudsplichtige is, samen met die van het kind, of de jaarlijkse bestaansmiddelen van het kind indien dit meerderjarig is en niet samenwoont met de voornoemde ouder, mogen niet hoger zijn dan 360.000 frank.

Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 140,77 (rang 57) (basis 100 = gemiddelde van 1981) van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Het wordt opnieuw berekend op 1 januari van ieder jaar door er de coëfficiënt 1,02 n op toe te passen, waarbij n het verschil in rang weergeeft tussen de op die datum bereikte spilindex en die welke hiervoor is vermeld. [...] » B.2.1. Artikel 68bis van de O.C.M.W.-wet voorziet in een recht op een specifieke maatschappelijke dienstverlening, waarbij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een dubbele taak wordt opgelegd : enerzijds, het toekennen van voorschotten wanneer aan kinderen verschuldigde onderhoudsuitkeringen niet worden betaald en, anderzijds, het invorderen van de achterstallige onderhoudsgelden bij de nalatige persoon. De in het geding zijnde bepaling schept een subjectief recht ten voordele van het kind dat aan de door de wet gestelde vereisten voldoet om de betaling van voorschotten op het verschuldigde onderhoudsgeld te verkrijgen.

B.2.2. Met de invoeging, door de wet van 8 mei 1989, van die bepaling in de O.C.M.W.-wet, heeft de wetgever willen voorkomen dat kinderen in een situatie van bestaansonzekerheid zouden terechtkomen doordat de aan hen verschuldigde onderhoudsuitkeringen niet worden betaald (Parl.

St., Kamer, 1986-1987, nr. 975/1, p. 1).

Het systeem van de voorschotten beoogt tevens diegenen te hulp te komen voor wie het instellen van rechtsvorderingen om hun rechten te doen naleven, moeilijk uitvoerbaar is, omdat dergelijke procedures tijdrovend en duur zijn (Parl. St., Kamer, 1986-1987, nr. 975/1, p. 1;

Parl. St., Kamer, 1988, nr. 479/4, p. 4; Parl. St., Senaat, B.Z. 1988, nr. 399-2, p. 2).

De wetgever heeft de tegemoetkoming van het O.C.M.W. willen beperken tot het geval waarin de niet-uitvoering van de onderhoudsplicht wordt ervaren als « een uitdaging voor de billijkheid en de solidariteit » wanneer zij tot gevolg heeft dat « kinderen [...] in een behoeftige toestand terechtkomen », wat het geval is « met name wanneer de onderhoudsgerechtigde en de vader of de moeder die met het kind samenwoont en die de bewaring over het kind heeft, slechts over bescheiden middelen beschikken en aangewezen zijn op de betaling van het onderhoudsgeld om in hun elementaire behoeften te voorzien » (Parl. St., Kamer, 1986-1987, nr. 975/1, p. 1). De wetgever heeft de oplossing verworpen die had voorzien in de automatische betaling van het onderhoudsgeld ten laste van een overheidsinstelling, aangezien zijn doelstelling, die erin bestaat « de voorgestelde oplossing te beperken tot de laagste inkomenscategorie » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 479/4, p. 4), deel uitmaakt « van een armoedebeleid » (ibid., p. 9).Die doelstelling is vertaald in de bepaling die is ingeschreven in artikel 68bis, § 2, 3°, die de toepassing van de wet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de jaarinkomsten van de vader of de moeder die geen onderhoudsplicht heeft, samengevoegd met die van het kind, niet hoger zijn dan 360.000 frank geïndexeerd.

B.2.3. Aanvankelijk had de regeling enkel betrekking op onderhoudsgelden verschuldigd door de vader of de moeder. Door de wet van 29 december 1990 werd het toepassingsgebied van de maatregel uitgebreid tot degene die met de moeder gemeenschap heeft gehad tijdens de wettelijke conceptieperiode (artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek).

Blijkens de parlementaire voorbereiding had die wijziging tot doel « de gelijkheid van alle onderhoudsgerechtigde kinderen te waarborgen » (Parl. St., Senaat, 1990-1991, nr. 1115/1, p. 85). Zij heeft evenwel de aldus geformuleerde doelstelling niet bereikt, aangezien bijvoorbeeld grootouders, in geval van verzuim van de ouders, tot de onderhoudsplicht kunnen worden veroordeeld op grond van de in samenhang gelezen artikelen 205 en 207 van het Burgerlijk Wetboek.

B.2.4. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 68bis, § 2, 2°, van de O.C.M.W.-wet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat in het recht op de toekenning van voorschotten op onderhoudsgelden enkel voorzien is wanneer de vader, de moeder of de in artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde man zich aan de verplichte betaling van onderhoudsgeld hebben onttrokken in plaats dat die bepaling zou kunnen worden aangevoerd ten aanzien van iedere onderhoudsplichtige ten voordele van een kind.

B.3. Het Hof wordt niet ondervraagd over de burgerrechtelijke regels inzake de onderhoudsverplichting ten opzichte van kinderen, noch over de toepassing die de vrederechter te dezen eraan heeft gegeven.

B.4. De waarborg van artikel 68bis van de O.C.M.W.-wet is ingesteld in het belang van het kind dat zelf de rechthebbende is op die vorm van maatschappelijke dienstverlening. In het licht van de door de wetgever nagestreefde doelstelling om onderhoudsgerechtigde kinderen ook effectief de betaling van onderhoudsgelden te waarborgen, ten aanzien waarvan een uitvoerbare rechterlijke beslissing is genomen en zonder welke zij zich in staat van behoeftigheid zouden bevinden, is het niet redelijk verantwoord om bepaalde kinderen van die waarborg uit te sluiten. Een dergelijke uitsluiting is onbestaanbaar met de in B.2.2 beschreven doelstelling, namelijk te vermijden dat het niet nakomen van de onderhoudsplicht sommige kinderen in een situatie van bestaansonzekerheid zou brengen, en met de in B.2.3 vermelde doelstelling de gelijkheid van alle onderhoudsgerechtigde kinderen te waarborgen.

B.5. De vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 68bis, § 2, 2°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het recht op voorschotten op onderhoudsgelden wordt beperkt tot de gevallen waarin de nalatige onderhoudsplichtige de vader, de moeder of de in artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde man is, zelfs wanneer buiten die gevallen de onderhoudsaanspraak van het kind bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing is vastgesteld.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 maart 2002, door de voormelde zetel, waarin rechter E. De Groot wettig verhinderd is en rechter J.-P. Moerman zich moet onthouden.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms A. Arts

^