Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 september 2000

Uittreksel uit arrest nr. 94/2000 van 13 juli 2000 Rolnummers 1740 tot 1745 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 7 en 8 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake de onteigen Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021438
pub.
28/09/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 94/2000 van 13 juli 2000 Rolnummers 1740 tot 1745 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 7 en 8 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake de onteigeningen ten algemenen nutte, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, E. Cerexhe, A. Arts, R. Henneuse en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij zes vonnissen van 15 juli 1999 in zake het Waalse Gewest tegen N. Vandenhemel, R. Denutte, de n.v. Agro-Ecologique de Buvrinnes, A. Herbage, L. Vandenhemel, B. de Looz Corswarem en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Anderlues, en in aanwezigheid van M. Vandenhemel en B. de Looz Corswarem, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 28 juli 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn de artikelen 7 en 8 van de wet van 26 juli 1962 bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij in die zin dienen te worden geïnterpreteerd dat zij voor de onteigende het verbod inhouden incidenteel beroep in te stellen tegen een vonnis waarbij de vordering van de onteigenaar wordt afgewezen en waartegen de laatstgenoemde hoger beroep heeft ingesteld ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Toen het Hof door de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi werd ondervraagd, waren de verzoeken tot afstand nog niet aanhangig, die op 21 december 1999 en 5 januari 2000 voor haar werden ingediend in de zes zaken die aanleiding hebben gegeven tot de beslissingen om aan het Hof de prejudiciële vraag te stellen over de artikelen 7 en 8 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake de onteigeningen ten algemenen nutte.

B.2. Gelet op dat nieuwe element en gelet op de feiten van de zaak zoals zij blijken uit het dossier voorgelegd aan de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi, acht het Hof het noodzakelijk die Rechtbank te verzoeken te beslissen, na de partijen te hebben gehoord, of het antwoord op de vraag nog steeds onontbeerlijk is om haar vonnissen te wijzen.

Om die redenen, het Hof verzoekt de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi te beslissen, na de partijen te hebben gehoord, of het antwoord op de prejudiciële vraag nog steeds onontbeerlijk is om haar vonnissen te wijzen.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 juli 2000.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms M. Melchior

^