Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 26 mei 2000

Uittreksel uit arrest nr. 27/2000 van 21 maart 2000 Rolnummers 1469, 1576 en 1705 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 67bis van de wegverkeerswet Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021249
pub.
26/05/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 27/2000 van 21 maart 2000 Rolnummers 1469, 1576 en 1705 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 67bis van de wegverkeerswet (koninklijk besluit van 16 maart 1968 « tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer »), zoals ingevoegd bij artikel 10 van de wet van 4 augustus 1996, gesteld door de Politierechtbank te Aarlen, de Correctionele Rechtbank te Aarlen en de Politierechtbank te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, L. François, P. Martens, J. Delruelle, E. Cerexhe, A. Arts, M. Bossuyt en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen a. Bij vonnis van 29 oktober 1998 in zake het openbaar ministerie tegen T.Wuidart, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 november 1998, heeft de Politierechtbank te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 67bis, in de wet betreffende de politie over het wegverkeer ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een vermoeden van schuld instelt ten laste van de houder van de nummerplaat van een motorvoertuig waarmee een overtreding is begaan ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1469 van de rol van het Hof. b. Bij vonnis van 16 december 1998 in zake het openbaar ministerie tegen A.Ramdedovic, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 december 1998, heeft de Correctionele Rechtbank te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 67bis, ingevoegd in het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer (Belgisch Staatsblad van 27 maart 1968) bij de wet van 4 augustus 1996, artikel 10 (Belgisch Staatsblad van 12 september 1996), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een vermoeden van schuld instelt ten laste van de houder van de nummerplaat van een motorvoertuig waarmee een overtreding is begaan op de wet betreffende de politie over het wegverkeer en de uitvoeringsbesluiten ervan ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1576 van de rol van het Hof. c. Bij vonnis van 1 juni 1999 in zake het openbaar ministerie tegen H. Van Belle, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 juni 1999, heeft de Politierechtbank te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Worden de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, afzonderlijk of in samenhang met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, geschonden door artikel 67bis Wegverkeerswet van 16 maart 1968, in zover dit artikel ten laste van de titularis van een nummerplaat waarvan het voertuig betrokken is bij een verkeersovertreding, een vermoeden van schuld invoert, terwijl een dergelijk vermoeden van schuld niet bestaat in hoofde van andere beklaagden van een misdrijf ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1705 van de rol van het Hof. (...) IV. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 67bis van de gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer, zoals ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, dat « een vermoeden van schuld » invoert ten laste van de houder van een nummerplaat van een motorvoertuig waarmee een overtreding is begaan, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

B.2. Artikel 67bis van de gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer bepaalt : « Wanneer een overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten is begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een natuurlijke persoon, en de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, wordt vermoed dat deze is begaan door de titularis van de nummerplaat van het voertuig. Het vermoeden van schuld kan worden weerlegd met elk middel. » B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 4 augustus 1996 die de betwiste bepaling heeft ingevoegd in de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, blijkt dat de wetgever maatregelen heeft willen nemen om de verkeersonveiligheid te bestrijden. Hij heeft de vaststelling van overtredingen zonder de aanwezigheid van een agent zowel juridisch als technisch mogelijk willen maken, uit zorg voor preventie, aangezien de « pakkans » de bestuurders ertoe aanzet de verkeersregels in acht te nemen. Hij heeft eveneens een controletechniek mogelijk willen maken waarbij minder mensen moeten worden ingezet (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 577/1, pp. 1 en 2; nr. 577/7, p. 4).

Wat de in het geding zijnde wet een « vermoeden van schuld » noemt, betreft een verlichting van de bewijslast die rust op het openbaar ministerie.

B.4. Wanneer vaststaat dat een overtreding is begaan met een motorvoertuig, vermag de wetgever op wettige wijze aan te nemen dat de dader van die overtreding normalerwijze de persoon is die het voertuig op zijn naam heeft laten inschrijven. Die regel stelt weliswaar een verschil in behandeling in, in zoverre hij afwijkt van het beginsel volgens hetwelk de bewijslast op de vervolgende partij weegt. Die afwijking is echter verantwoord, in het licht van de in B.3 vermelde redenen, door de onmogelijkheid om, in een aangelegenheid waarin er talloze en vaak slechts vluchtig vast te stellen overtredingen zijn, de identiteit van de dader anders en met zekerheid vast te stellen.

Het kan weliswaar voorkomen dat het voertuig gebruikt is door een andere persoon dan die welke de inschrijving heeft gevraagd, maar aangezien de in het geding zijnde regel het bewijs van het tegendeel « met elk rechtsmiddel » mogelijk maakt, maakt hij geen onverantwoorde inbreuk op het vermoeden van onschuld waarvan artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens de uitdrukking is.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 67bis van de wegverkeerswet, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, noch afzonderlijk, noch gelezen in samenhang met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 maart 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^