gepubliceerd op 09 juli 2015
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 12 mei 2015 in zake Serge Van Damme en Elsje Putteman tegen Arseen Lapauw, Godelieve Geerardijn en Dominique Verhaeghe, waarvan de expeditie ter griffi « Schendt het artikel 235bis, § 6, Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 Grondwet, (...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij arrest van 12 mei 2015 in zake Serge Van Damme en Elsje Putteman    tegen Arseen Lapauw, Godelieve Geerardijn en Dominique Verhaeghe,    waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 juni    2015, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag    gesteld :    « Schendt het artikel 235bis, § 6, Wetboek van Strafvordering de    artikelen 10 en 11 Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op een    eerlijk proces uit artikel 6 EVRM en met het algemeen rechtsbeginsel    van het recht van verdediging, in zoverre dit artikel 235bis, § 6,    Wetboek van Strafvordering er sinds de wijziging ervan door de wet van    14 december 2012 in voorziet dat de kamer van inbeschuldigingstelling    - met inachtneming van de rechten van de andere partijen - oordeelt in    welke mate de ter griffie neergelegde nietigverklaarde stukken nog in    de strafprocedure door een partij mogen worden ingezien en aangewend,    en zulks nu :    - hierdoor een niet redelijk te verantwoorden onderscheid lijkt tot    stand gebracht te worden tussen de partijen die reeds aanwezig waren    voor het onderzoeksgerecht op het ogenblik dat dit tot de zuivering    der nietigheden overging en het in het kader daarvan ook bepaalde in    welke mate de nietigverklaarde stukken nog in de strafprocedure mogen    worden ingezien en aangewend door een partij, en de partijen die pas    nadien in de hangende strafzaak worden betrokken;    - hierdoor een niet redelijk te verantwoorden onderscheid lijkt tot    stand gebracht te worden tussen de partijen die aanwezig zijn in een    strafprocedure waarbij het onderzoeksgerecht tot de zuivering der    nietigheden overging en het in het kader daarvan ook bepaalde in welke    mate de nietigverklaarde stukken nog in de strafprocedure mogen worden    ingezien en aangewend door een partij, en de partijen die aanwezig    zijn in de strafprocedure waarin dergelijke zuivering zich niet    voordeed;    - de mogelijkheid tot het volledig uitsluiten van bewijsgegevens, dit    is ook voor de beklaagde als bewijselement à décharge, ook in het    algemeen strijdig lijkt zowel met het recht op het eerlijk proces uit    artikel 6 EVRM, als met het recht van verdediging ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 6218 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut