Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 27 maart 2014

Uittreksel uit arrest nr. 177/2013 van 19 december 2013 Rolnummer : 5575 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door de Rechtbank van eerste aan Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, en de rechte(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2014201041
pub.
27/03/2014
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 177/2013 van 19 december 2013 Rolnummer : 5575 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, T. MerckxVan Goey, P. Nihoul en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 februari 2013 in zake het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Sint-Genesius-Rode tegen de nv « Automobiles Alain Henneuse » en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 februari 2013, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 6.1.41, § 1, derde zin, [lees : artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 2°,] van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening artikel 23 van de Grondwet doordat deze bepaling voorschrijft dat voor andere misdrijven dan deze die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen (voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken), de betaling van de meerwaarde wordt gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvordering instelt aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, in welk geval het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, de staking van het strijdige gebruik of de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken wordt gevorderd, hetgeen een aanzienlijke vermindering zou inhouden van het beschermingsniveau van het leefmilieu ten aanzien van de voorheen bestaande regels ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt : « Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen : 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd : a) hetzij de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken;c) hetzij, indien het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening, het betalen van een geldsom gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen;2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvordering instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevorderd ». B.2. De voormelde regeling werd ingevoerd bij het decreet van 27 maart 2009Relevante gevonden documenten type decreet prom. 27/03/2009 pub. 15/05/2009 numac 2009035409 bron vlaamse overheid Decreet tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid sluiten tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid en is op 1 september 2009 in werking getreden. Littera c) van paragraaf 1, eerste lid, 1°, werd pas ingevoegd bij een wijzigings decreet van 11 mei 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/05/2012 pub. 06/06/2012 numac 2012035590 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft sluiten.

Die paragraaf 1, eerste lid, 1°, is van toepassing op misdrijven die bestaan, of onder meer bestaan, in het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken. Voor die misdrijven wordt in beginsel het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik gevorderd : « Immers, de uitgevoerde werken zijn kennelijk strijdig met de uitdrukkelijk vastgestelde overheidsvisie op de goede ruimtelijke ordening of zijn dermate ongeoorloofd dat zelfs een (genegeerd) stakingsbevel is uitgevaardigd » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2008-2009, nr. 2011/1, p. 282).

B.3. De prejudiciële vraag heeft betrekking op paragraaf 1, eerste lid, 2°, die van toepassing is op andere misdrijven dan degene die bestaan, of onder meer bestaan, in het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken. Voor die andere misdrijven wordt in beginsel de betaling van een geldsom gevorderd, gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Slechts wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kan het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken worden gevorderd. Dat is meer bepaald het geval wanneer de overheid die de herstelvordering instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening door de betaling van de meerwaarde kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad.

Vóór 1 september 2009 kon de herstelvorderende overheid in alle gevallen, zonder dat bepaalde voorwaarden dienden te zijn vervuld, het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken vorderen. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de beperking van de keuzevrijheid van de herstelvorderende overheid, als gevolg van de in het geding zijnde bepaling, artikel 23 van de Grondwet schendt.

B.4. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; [...] ».

B.5. Artikel 23 van de Grondwet impliceert inzake de bescherming van het leefmilieu een standstill-verplichting, die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.

B.6. De beperking van de keuzevrijheid van de herstelvorderende overheid tot, in beginsel, het vorderen van een geldsom, gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen, geldt om te beginnen niet voor de misdrijven die bestaan, of onder meer bestaan, in het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken.

Voor de overige misdrijven dient in beginsel de betaling van de meerwaarde te worden gevorderd. Die maatregel kan echter niet worden opgelegd wanneer de herstelvorderende overheid « aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad ». In dat geval wordt het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken gevorderd.

B.7. De voormelde voorwaarden waarmee de decreetgever de beperking van de keuzevrijheid van de herstelvorderende overheid heeft omringd, nopen tot de vaststelling dat de bescherming van het leefmilieu, met inbegrip van de goede ordening van de ruimte, door de in het geding zijnde bepaling niet in aanzienlijke mate wordt verminderd.

Wanneer immers de herstelvorderende overheid niet erin slaagt aan te tonen, onder het toezicht van de rechtbank die de herstelmaatregel oplegt, dat de plaatselijke ordening door de loutere betaling van de meerwaarde kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, kan redelijkerwijze worden aangenomen dat de goede ruimtelijke ordening volgens « elke normaal zorgvuldige beoordelaar » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2008-2009, nr. 2011/1, p. 282) door de laatstgenoemde herstelmaatregel niet in het gedrang komt.

Bij de beoordeling van de herstelmaatregel dient evenwel in rekening te worden gebracht, zoals de eisende partij voor de verwijzende rechter doet gelden, dat een inbreuk die op zichzelf niet zo ernstig is dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, toch kan bijdragen tot een kennelijk onevenredige schade in zoverre zij anderen tot dezelfde inbreuk aanzet.

B.8. Voorts heeft de decreetgever enkel een regeling getroffen voor de publieke herstelvordering en heeft hij derhalve geen afbreuk gedaan aan de rechten van personen om de schade die zij zouden lijden, bijvoorbeeld als eigenaar van een aanpalend perceel, te doen ophouden door een herstel in natura of minstens om zich te doen vergoeden voor situaties die een quasi-delictuele fout blijven uitmaken.

B.9. Rekening houdend met de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de decreetgever beschikt bij het bepalen van zijn beleid op het vlak van de stedenbouw en ruimtelijke ordening, is het niet zonder redelijke verantwoording de keuzevrijheid van de herstelvorderende overheid te beperken tot het betalen van de meerwaarde wanneer aan de in de in het geding zijnde bepaling gestelde voorwaarden is voldaan.

B.10. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening schendt artikel 23 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 19 december 2013.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, M. Bossuyt

^