gepubliceerd op 26 juni 2002
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 103.597 van 15 februari 2002 in zake J.-C. Malengreau tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitrageh « 1. Miskennen de woorden ' met uitzondering van de officier-geneesheer, de officier-apotheker, de (...)
ARBITRAGEHOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989 op het Arbitragehof    Bij arrest nr. 103.597 van 15 februari 2002 in zake J.-C. Malengreau    tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het    Arbitragehof is ingekomen op 22 maart 2002, heeft de Raad van State de    volgende prejudiciële vragen gesteld :    « 1. Miskennen de woorden ' met uitzondering van de    officier-geneesheer, de officier-apotheker, de officier-tandarts en de    officier-veearts ', zoals opgenomen in artikel 20, § 1, tweede lid    [lees : eerste lid], en artikel 43 van de wet van 25 mei 2000 ' tot    instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en    de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige    militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het    oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens    loopbaanonderbreking ', de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,    afzonderlijk genomen en in samenhang gelezen met de artikelen 12, 23    en 160 van de Grondwet en het algemeen beginsel van de rechtszekerheid    en het beginsel van het verbod van terugwerkende kracht ?    2. Miskennen de artikelen 20, § 2, en 27 van de wet van 25 mei 2000 '    tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek    en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige    militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het    oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens    loopbaanonderbreking ' de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,    afzonderlijk genomen en in samenhang gelezen met de artikelen 12, 23,    108 en 182 van de Grondwet en het algemene beginsel van de    rechtszekerheid,    doordat zij de Minister van Landsverdediging ertoe in staat stellen    volgens zijn eigen criteria een aanvraag tot tijdelijke    ambtsontheffing om persoonlijke redenen (tijdelijke regeling) te    verwerpen die te gelegener tijd werd ingediend overeenkomstig artikel    20, § 3, van de wet van 25 mei 2000 (vroeger het koninklijk besluit    (III) van 24 juli 1997) door een beroepsofficier,    terwijl die officier beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 20, §    1, van het K.B. (III) van 24 juli 1997 en de uitsluiting bedoeld in    artikel 20, § 1, tweede lid, werd vernietigd bij het arrest nr. 52/99    van 26 mei 1999,    die officier voldoet aan de voorwaarden voor ontslag zoals bepaald    door de Minister van Landsverdediging, op grond van de artikelen 15,    15bis en 21 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der    beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische    dienst en het die officier dan ook vrijstaat ontslag te nemen,    de beroepsofficieren beschikken over een recht op het verkrijgen van    de andere maatregelen van vrijwillige afvloeiing - namelijk de    vrijwillige disponibiliteit, de regeling van halftijdse vervroegde    uitstap en de vrijwillige regeling van de vierdagenweek - voor zover    zij voldoen aan de criteria bepaald in de koninklijke besluiten (I),    (II) en (III) van 24 juli 1997, bekrachtigd bij de wet van 12 december    1997 en geregulariseerd bij de wet van 25 mei 2000 of, in voorkomend    geval, door de Koning ? »    Die zaak is ingeschreven onder nummer 2398 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.