Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 25 mei 2002

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest nr. 102.632 van 17 januari 2002 in zake J. De Jaeger tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, waarvan de e 1. « Schendt artikel 174, 6°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige v(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021218
pub.
25/05/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest nr.102.632 van 17 januari 2002 in zake J. De Jaeger tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 februari 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 174, 6°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, geïnterpreteerd in die zin dat deze bepaling niet van toepassing is op de terugvorderingen bedoeld in artikel 157, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wet, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, in samenhang met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de vorderingen tot terugvordering van de verzekeringsinstellingen tegenover de verzekerden na twee jaar verjaren, terwijl deze verjaringstermijn niet geldt voor de in artikel 157, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wet bedoelde terugvorderingen lastens de zorgverleners ? » 2. « Schendt artikel 142 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, samengelezen met artikel 157 van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, op zichzelf gezien en samengelezen met eendeels artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamendele vrijheden en anderdeels artikel 14.1 van het Internationaal Pact met betrekking tot de burgerlijke en politieke rechten, in de mate dat deze artikelen inhouden dat, eendeels, de betwistingen i.v.m. de gehele of gedeeltelijke terugvordering lastens een zorgverlener, van uitgaven met betrekking tot de prestaties welke door de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen ten laste werden genomen, door de in artikelen 142 en 157 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet bij het RIZIV bedoelde Controlecommissie en Commissie van Beroep worden behandeld, en, anderdeels, het onderzoek naar en bevindingen omtrent een terugvordering dan wel het opleggen van een verbod van toepassing van de derdebetalersregeling plaatsvindt door de overeenkomstig de artikelen 145, § 2, en 146 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 in dienst en in opdracht van de Dienst voor geneeskundige controle handelende ambtenaren, terwijl iedere betwisting tussen de verzekerde (of in voorkomend geval zorgverlener) en het RIZIV zelf, wordt onderworpen aan de gewone rechtbanken, bedoeld in artikel 167 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet en de artikelen 580 tot 583 van het gerechtelijk wetboek, met de waarborgen, o.a. middels de tussenkomst van een onafhankelijk en ondeelbaar auditoraat, verleend in de artikelen 138, 140, 145, 152 en 764 van het gerechtelijk wetboek ? » b. Bij arrest nr.102.633 van 17 januari 2002 in zake C. Magerman tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 februari 2002, heeft de Raad van State voormelde tweede prejudiciële vraag gesteld.

Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2365 en 2366 van de rol van het Hof en werden samengevoegd.

De griffier, L. Potoms.

^