gepubliceerd op 15 november 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 10 mei 2000 in zake J.-J. Van Baelen en C. Collot tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof i « Zijn de artikelen 32bis van het WIB 64 en 34, § 1, 1°, van het WIB 92 in strijd met de artik(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 10 mei 2000 in zake J.-J. Van Baelen en C. Collot tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 mei 2000, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn de artikelen 32bis van het WIB 64 en 34, § 1, 1°, van het WIB 92 in strijd met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre ze de vergoedingen belastbaar stellen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid en die door een verzekeringsmaatschappij worden uitgekeerd tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit, zonder dat sprake is van inkomstenderving voor het slachtoffer ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1966 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 8 mei 2000 in zake C. Houssa en anderen tegen de v.z.w.
Kinderbijslagfonds van Brabant, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 mei 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de regels die van toepassing zijn om te bepalen wie van de rechthebbende vader of moeder het recht op kinderbijslag doet ontstaan, en inzonderheid artikel 60, § 3, derde lid, van het koninklijk besluit van 19 december 1939 houdende coördinatie van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, in zoverre ze de hoedanigheid van rechthebbende wijzigen naar gelang van het gezin waarvan het kind deel uitmaakt, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk gelezen of in samenhang met de artikelen 8 en 14 van de Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met de artikelen 2.1, 2.2, 3.1, 16.1 en 26 van het Verdrag van New York van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, goedgekeurd bij de Belgische wet van 25 november 1991 ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1967 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 28 april 2000 in zake F. Kitobo M'Buya tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 mei 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 21, § 5, van de wet van 1 april 1969 [tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het een discriminatie invoert tussen mannen en vrouwen, aangezien laatstgenoemden het gewaarborgd inkomen voor bejaarden kunnen genieten, vanaf 61 jaar van 1 juli 1997 tot 1 december 1999, vanaf 62 jaar van 1 januari 2000 tot 1 december 2002, vanaf 63 jaar van 1 januari 2003 tot 1 december 2005, vanaf 64 jaar van 1 januari 2006 tot 1 december 2008 ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1968 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.