gepubliceerd op 09 juli 1998
Arrest nr. 49/98 van 20 mei 1998 Rolnummer 1081 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 15 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters H. (...)
ARBITRAGEHOF
Arrest nr. 49/98 van 20 mei 1998 Rolnummer 1081 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 15 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, H. Coremans en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter L. De Grève, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 4 april 1997 in zake de n.v. Fonck-Dehennin tegen de Belgische Staat en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 april 1997, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 15 van de wet van 14 juli 1994, betreffende de financiering van het Instituut voor Veterinaire Keuring, het gelijkheidsbeginsel van de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, voorheen de artikelen 6 en 6bis van de Grondwet, in de mate dat : - samengelezen met artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, de bepalingen van deze wet retroactieve uitwerking hebben met ingang van 1 april 1989; - samengelezen met artikel 170 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, een belasting wordt geheven ten voordele van het Instituut voor Veterinaire Keuring; - samengelezen met artikel 171 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, aan de bepalingen van de wet uitwerking wordt verleend met ingang van 1 april 1989 tot 31 december 1995 ? » II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil De n.v. Fonck-Dehennin baat een slachthuis voor varkens uit waardoor zij onder de toepassing valt van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel. De wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring regelt, met terugwerkende kracht, het bedrag en de modaliteiten van betaling van de rechten voor controle en keuring van dieren en producten die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 september 1952.
Op 7 oktober 1993 vorderde de vennootschap voor de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde dat zou worden beslist dat zij de op grond van die wetten opgelegde rechten niet verschuldigd is. Aangezien de n.v. Fonck-Dehennin en de tussenkomende partijen de grondwettigheid betwisten van artikel 15 van de wet van 14 juli 1994, stelt de Rechtbank de hiervoor aangehaalde prejudiciële vraag.
III. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 15 april 1997 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.
Van de verwijzingsbeslissing is kennisgegeven overeenkomstig artikel 77 van de organieke wet bij op 5 mei 1997 ter post aangetekende brieven.
Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 mei 1997.
Memories zijn ingediend door : - de n.v. Fonck-Dehennin, Meulestraat 16-18, 9520 Bavegem, bij op 18 juni 1997 ter post aangetekende brief; - de n.v. Animalia Produkten, Fabriekstraat 2, 9470 Denderleeuw, bij op 19 juni 1997 ter post aangetekende brief; - de n.v. Tessenderlo Chemie, Stationstraat, 3980 Tessenderlo, de n.v.
Aankoopcentrale Van Pollaert, Mechelsesteenweg 167, 9200 Baasrode, de n.v. Cominbel, Wettersesteenweg 104, 9520 Bavegem, de n.v. Darmhandel De Winter, Kapellendries 10, 9230 Wetteren, de n.v. Sanofi Bio-Industries Benelux, thans de n.v. Systems Bio-Industries Benelux, Charleroisesteenweg 123 A, bus 3, 1060 Brussel, en de n.v. Veos, Meiboomstraat 1, 8750 Zwevezele, bij op 19 juni 1997 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, en het Instituut voor veterinaire keuring, Wetstraat 56, 1040 Brussel, bij op 19 juni 1997 ter post aangetekende brief.
Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 25 juni 1997 ter post aangetekende brieven.
Memories van antwoord zijn ingediend door : - de n.v. Animalia Produkten, bij op 10 juli 1997 ter post aangetekende brief; - de n.v. Tessenderlo Chemie en anderen, bij op 24 juli 1997 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad en het Instituut voor veterinaire keuring, bij op 28 juli 1997 ter post aangetekende brief.
Bij beschikkingen van 30 september 1997 en 25 maart 1998 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 15 april 1998 en 15 oktober 1998.
Bij beschikking van 25 maart 1998 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 22 april 1998.
Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen evenals aan hun advocaten bij op 26 maart 1998 ter post aangetekende brieven.
Op de openbare terechtzitting van 22 april 1998 : - zijn verschenen : . Mr. H. Heyndrickx, advocaat bij de balie te Dendermonde, voor de n.v. Fonck-Dehennin; . Mr. B. Asscherickx, advocaat bij de balie te Brussel, voor de n.v.
Animalia Produkten; . Mr. P. Cooreman loco Mr. W. Vandenbossche, advocaten bij de balie te Brussel, voor de n.v. Tessenderlo Chemie en anderen; - hebben de rechters-verslaggevers H. Coremans en L. François verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.
De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.
IV. In rechte - A - Memorie van de n.v. Fonck-Dehennin A.1. Aangezien de controle- en keuringsrechten belastingen zijn, zijn zij onderworpen aan de artikelen 170 en 171 van de Grondwet.
De controle- en keuringsrechten moeten aan het Instituut voor veterinaire keuring worden betaald en dienen voor de financiering van die instelling. Artikel 170 van de Grondwet voorziet evenwel niet erin dat ten behoeve van het Instituut voor veterinaire keuring, dat een van de Staat onderscheiden rechtspersoonlijkheid heeft, belastingen kunnen worden geheven.
Artikel 15 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring verleent terugwerkende kracht aan die wet. Dit is in strijd met artikel 171 van de Grondwet, dat bepaalt dat jaarlijks over de belastingen moet worden gestemd en dat de belastingwetten slechts voor één jaar van toepassing zijn.
Ingevolge het vermelde artikel 15 wordt de n.v. Fonck-Dehennin verschillend behandeld ten aanzien van de andere belastingplichtigen, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Memories van de n.v. Animalia Produkten, de n.v. Tessenderlo Chemie, de n.v. Aankoopcentrale Van Pollaert, de n.v. Cominbel, de n.v.
Darmhandel De Winter, de n.v. S.B.I. Benelux en de n.v. Veos A.2.1. Doordat artikel 15 van de wet van 14 juli 1994 aan die wet terugwerkende kracht verleent, voert het een onderscheid in tussen rechtsverhoudingen die onder toepassing van de wet vallen en rechtsverhoudingen die er niet onder vallen. Door de eigenaars van dieren, met terugwerkende kracht van vijf jaar, aan een belasting te onderwerpen, heeft de wetgever die personen op discriminerende wijze behandeld ten aanzien van andere belastingplichtigen, inzonderheid ten aanzien van andere personen die dienen bij te dragen in de financiering van andere instellingen. De budgettaire gevolgen die te wijten zijn aan de moeizame regeling van de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring bieden geen redelijke verantwoording om de wet vijf jaar te laten terugwerken. Die retroactiviteit is niet evenredig met het beoogde doel « aangezien men tracht een bepaald belang na te streven ten laste van een miskenning van grondbeginselen van de Belgische rechtsorde. [...] De rechtsonderhorigen mogen niet het slachtoffer worden van de fouten die de overheid begaat, waarvan de wetgever de nadelige gevolgen met terugwerkende kracht tracht recht te zetten ».
A.2.2. Aangezien de bedoelde rechten belastingen zijn ten behoeve van de federale overheid, vallen zij onder de toepassing van artikel 171 van de Grondwet. In zoverre het betwiste artikel met terugwerkende kracht over verschillende jaren controlerechten invoert, is artikel 171 van de Grondwet geschonden. Doordat de belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de wet van 14 juli 1994 verstoken blijven van het grondwettelijk eenjarigheidsbeginsel, terwijl de andere belastingplichtigen wel het voordeel hebben dat over de belastingen jaarlijks wordt gestemd en dat deze slechts voor één jaar van kracht zijn als zij niet worden vernieuwd, is het gelijkheidsbeginsel geschonden.
Memorie van de Ministerraad en van het Instituut voor veterinaire keuring A.3.1. In zijn arrest nr. 87/95 oordeelde het Hof dat er geen enkele schending was van het gelijkheidsbeginsel door de wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring. Door inzonderheid te stellen dat de wettelijke validatie door indeplaatsstelling van het koninklijk besluit van 25 januari 1989 het gelijkheidsbeginsel niet schond, besloot het Hof dat de terugwerkende kracht van de voormelde wet evenmin een schending van het gelijkheidsbeginsel inhield. De terugwerkende kracht van een dergelijke « in de plaats gestelde » wet is immers de essentie van die vorm van wettelijke validatie.
De regel van de niet-retroactiviteit van de fiscale wetten is geen grondwettelijke regel. Hij is enkel opgenomen in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de wetgever niet is gebonden. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt overigens dat in casu de retroactiviteit verantwoord was om de goede werking van de openbare diensten te waarborgen. De rechtszekerheid werd daardoor niet aangetast aangezien de uitbaters van slachthuizen wel degelijk de gevolgen van hun handelingen konden voorzien. Op het ogenblik dat zij die handelingen stelden, waren immers dezelfde bepalingen - van het koninklijk besluit van 25 januari 1989 - van toepassing.
A.3.2. Geen enkele bepaling van artikel 15 van de wet van 14 juli 1994 handelt over het feit dat de belastingen worden geheven ten voordele van het Instituut voor veterinaire keuring. Het kan derhalve geen schending inhouden van het gelijkheidsbeginsel, gelezen in samenhang met artikel 170 van de Grondwet.
Artikel 170 van de Grondwet stelt niet dat geen belastingen kunnen worden geheven door andere dan de in dat artikel opgesomde instellingen, noch dat de wetgever geen belastingen zou kunnen heffen ten behoeve van een andere openbare instelling. Artikel 170 van de Grondwet houdt slechts in dat de uitvoerende organen op eigen initiatief geen belastingen kunnen heffen.
Door in het arrest nr. 87/95 de door de wet van 14 juli 1994 vastgelegde rechten te kwalificeren als belastingen, in de wetenschap dat die worden geïnd door het Instituut voor veterinaire keuring en bedoeld zijn voor diens financiering, heeft het Hof impliciet erkend dat dergelijke belastingen door dat Instituut kunnen worden geïnd.
A.3.3. Artikel 171 van de Grondwet heeft niet tot gevolg dat een fiscale wet geen langere duur mag hebben dan één jaar, maar betekent dat de wetgever jaarlijks de bevoegdheid van de uitvoerende macht om de belastingen in te vorderen dient te bevestigen. Samen met de machtiging voor alle bestaande belastingen heeft de wetgever machtiging gegeven voor de invordering van de belasting waarin is voorzien door de wet van 14 juli 1994.
De retroactieve werking van de wet van 14 juli 1994 houdt evenmin een schending in van het annaliteitsbeginsel. Dat beginsel is slechts bedoeld als een controlemiddel van de wetgever op de uitvoerende macht, terwijl in casu de wetgever zelf besliste om aan de wet terugwerkende kracht te verlenen.
Memories van antwoord van de n.v. Animalia Produkten, de n.v.
Tessenderlo Chemie, de n.v. Aankoopcentrale Van Pollaert, de n.v.
Cominbel, de n.v. Darmhandel De Winter, de n.v. S.B.I. Benelux en de n.v. Veos A.4.1. In het arrest nr. 87/95 heeft het Hof uitspraak gedaan over de annulatiemiddelen die het werden voorgelegd, zonder zich uitdrukkelijk uit te spreken over de grondwettigheid van de retroactieve werking waarin artikel 15 van de wet van 14 juli 1994 voorziet noch over de andere punten van de thans gestelde prejudiciële vraag. Door te oordelen dat de wetgever een vernietigde reglementaire akte bij wet kan herstellen, heeft het Hof zich niet uitgesproken over de retroactieve werking. De terugwerkende kracht is geen essentieel element van de wettelijke validatie.
Wanneer de overheid door eigen toedoen de goede werking van de openbare dienst in het gedrang brengt, moet zij hiervan zelf de gevolgen dragen en mag zij deze niet op onredelijke wijze ten laste leggen van de particulieren.
Met het koninklijk besluit van 25 januari 1989, waarop de Ministerraad en het Instituut voor veterinaire keuring zich beroepen, mag geen rekening worden gehouden aangezien het door de Raad van State werd vernietigd.
A.4.2. Ten aanzien van artikel 171 van de Grondwet bewijzen de Ministerraad en het Instituut voor veterinaire keuring niet dat de wetgever ook voor de belastingen ten voordele van dat Instituut jaarlijks machtiging heeft gegeven, noch dat die machtiging begrepen is in de jaarlijkse machtiging voor alle belastingen.
Voor de periode van 1989 tot 1994 is er geen sprake van de jaarlijkse machtiging omdat de wet van 14 juli 1994 toen nog niet bestond. In zoverre zou worden opgeworpen dat de machtiging betrekking heeft op de belasting die was ingevoerd door het koninklijk besluit van 25 januari 1989, is de machtiging zonder voorwerp geworden, aangezien dat besluit werd vernietigd door de Raad van State. Bijgevolg is het eenjarigheidsbeginsel niet gerespecteerd voor de periode waarvoor de wet van 14 juli 1994 retroactieve werking heeft.
A.4.3. Ten slotte stelt de n.v. Animalia Produkten nog dat de belastingen, waarvan niet kan worden ontkend dat zij worden geheven ten voordele van het Instituut voor veterinaire keuring, in strijd zijn met artikel 170 van de Grondwet.
Memorie van antwoord van de Ministerraad en van het Instituut voor veterinaire keuring A.5.1. Wat het annaliteitsbeginsel betreft, heeft de wetgever jaarlijks de in de wet van 14 juli 1994 vastgestelde rechten bevestigd, met inbegrip van de jaren waarvoor de wet retroactief van toepassing werd verklaard. De bedoelde rechten waren immers bepaald in het koninklijk besluit van 25 juli 1989, dat wegens een vormgebrek werd vernietigd door een arrest van de Raad van State van 5 oktober 1994. Van 1989 tot 1993 heeft de wetgever, in zijn jaarlijkse begrotingswet, de inning van die rechten telkens bevestigd. A.5.2. Uit de overwegingen B.2.4 tot B.2.7 van het arrest nr. 87/95 blijkt dat het Hof reeds een duidelijk standpunt heeft ingenomen over de techniek van wettelijke validatie en de retroactieve werking van de wet van 14 juli 1994.
De rechtszekerheid is niet aangetast, aangezien de rechten waarin de wet van 14 juli 1994 voorziet, reeds waren vastgelegd in een koninklijk besluit van 25 januari 1989. Dat besluit werd wegens een vormgebrek vernietigd door de Raad van State. De rechtszekerheid en volksgezondheid zouden in het gedrang zijn geweest indien de wetgever niet had ingegrepen. - B - B.1. De wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring heeft als doel, met het oog op de financiering van het voornoemde Instituut, de heffing te regelen van rechten op dieren en producten die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en van de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild. In haar artikelen 1 tot 14, neemt zij de artikelen 1 tot 14 over van het koninklijk besluit van 25 januari 1989 betreffende de rechten bestemd om de kosten te dekken van de keuringen, gezondheidsonderzoeken en -controles van slachtvlees, vlees van gevogelte en vis. Dat koninklijk besluit werd, wegens vormgebrek, vernietigd bij een arrest van de Raad van State van 5 oktober 1994, nadat het Hof artikel 11 van de wet van 16 juli 1990, waarbij aan het koninklijk besluit kracht van wet was gegeven, strijdig had geoordeeld met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (arrest nr. 33/93 van 22 april 1993).
B.2. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 15 van de wet van 14 juli 1994. Dat artikel luidt : « De bepalingen van deze wet hebben uitwerking met ingang van 1 april 1989.
Deze wet doet geen afbreuk aan de bepalingen van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en van de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild.
Zij blijft van kracht tot 31 december 1995 of tot op een vroegere datum door de Koning bepaald. » De bij artikel 15, eerste lid, bepaalde datum waarop de bepalingen van de wet van 14 juli 1994 uitwerking hebben, stemt overeen met de datum van inwerkingtreding van het vernietigde koninklijk besluit.
B.3. In een eerste onderdeel van de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich erover uit te spreken of artikel 15 al dan niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, « samengelezen met artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek », in zoverre het aan de wet retroactieve werking verleent met ingang van 1 april 1989.
B.4. De niet-retroactiviteit van wetten, vastgesteld in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien, op het tijdstip dat die handeling wordt verricht.
De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang, zoals de goede werking of de continuïteit van de openbare dienst. Indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot gevolg heeft dat de afloop van een of meer gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat rechtscolleges verhinderd worden zich uit te spreken over een welbepaalde rechtsvraag, vergt de aard van het in het geding zijnde beginsel, dat uitzonderlijke omstandigheden een verantwoording bieden voor het optreden van de wetgever, dat ten nadele van een categorie van burgers inbreuk maakt op de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden.
B.5.1. Te dezen doet de wet van 14 juli 1994, op het vlak van kenbaarheid van de wet, zeker geen rechtsonzekerheid ontstaan daar zij woordelijk de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 januari 1989 overneemt.
B.5.2. De desbetreffende rechten zijn, in de geest van de wetgever, opgevat als de voornaamste bron - zelfs de uitsluitende bron - van de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring (Gedr. St., Senaat, 1978-1979, nr. 464-1, pp. 3 en 6, en 1993-1994, nr. 1060-1, p. 2). Zulks houdt in dat de door artikel 15 verleende retroactiviteit in de goede werking en de continuïteit van het voornoemde Instituut naar redelijkheid een verantwoording vindt.
B.5.3. Om de redenen uiteengezet in de overwegingen B.2.6 tot B.2.9 van het arrest nr. 87/95 van 21 december 1995 heeft de wet van 14 juli 1994, door het overnemen van de inhoud van het koninklijk besluit, niet tot gevolg gehad de Raad van State te verhinderen zich ten gronde uit te spreken over de onwettigheid van dat koninklijk besluit, noch de categorie van burgers waarop het vernietigde koninklijk besluit van toepassing was, het voordeel van die vernietiging te ontnemen dat bestaat in het recht om voor de burgerlijke rechtscolleges de terugbetaling van de onwettig geïnde rechten te vorderen.
B.6. Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.
B.7. In een tweede onderdeel van de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 15 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet « in de mate dat, samengelezen met artikel 170 van de [...] Grondwet [...], een belasting wordt geheven ten voordele van het Instituut voor Veterinaire Keuring ».
B.8. Artikel 170 van de Grondwet bepaalt : « § 1. Geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet. § 2. Geen belasting ten behoeve van de gemeenschap of het gewest kan worden ingevoerd dan door een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. § 3. Geen last of belasting kan door de provincie worden ingevoerd dan door een beslissing van haar raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.
De wet kan de in het eerste lid bedoelde belastingen geheel of gedeeltelijk afschaffen. § 4. Geen last of belasting kan door de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan door een beslissing van hun raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. » B.9.1. Uit de prejudiciële vraag en uit de motieven van het verwijzingsvonnis blijkt dat artikel 170 van de Grondwet door de verwijzende rechter aldus wordt geïnterpreteerd dat ten behoeve van een openbare instelling geen belasting kan worden ingevoerd.
B.9.2. Artikel 170 van de Grondwet heeft niet die draagwijdte. Het regelt de bevoegdheidsverdeling in fiscale aangelegenheden zowel tussen de Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de lokale besturen, als tussen de wetgevende machten en de uitvoerende machten door de beslissing tot invoering van een belasting en de vaststelling van de essentiële elementen ervan voor te behouden aan de democratisch verkozen beraadslagende vergaderingen.
B.9.3. De in het geding zijnde rechten worden overigens door en ten behoeve van de Staat ingevoerd maar, krachtens artikel 9 van de wet van 13 juli 1981 tot oprichting van een Instituut voor veterinaire keuring, door de wet zelf voor de financiering van dat Instituut bestemd. Artikel 170 van de Grondwet sluit een dergelijke aanwijzing van bestemming niet uit.
B.10. Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.
B.11. In een derde onderdeel van de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 15 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 171 van de Grondwet, in zoverre het aan de bepalingen van de wet uitwerking verleent van 1 april 1989 tot 31 december 1995.
B.12. Artikel 171 van de Grondwet bepaalt : « Over de belastingen ten behoeve van de Staat, de gemeenschap en het gewest wordt jaarlijks gestemd.
De regelen die ze invoeren, zijn slechts voor een jaar van kracht indien zij niet worden vernieuwd. » B.13.1. Noch uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag, noch uit de motieven van het verwijzingsvonnis, kan worden afgeleid waarin de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 171 van de Grondwet, zou bestaan.
B.13.2. Artikel 171 van de Grondwet is een zaak van toezicht en controle van de wetgevende macht op de uitvoerende macht. Die bepaling houdt in dat de uitvoerende macht tot het innen van de door of krachtens een wet geregelde belastingen niet kan overgaan dan nadat zij daartoe van de wetgevende macht, in de begrotingswet of de financiewet, machtiging heeft verkregen. De machtiging, die geldt voor één belastingjaar en derhalve jaarlijks moet worden hernieuwd, betreft aldus enkel de uitvoerbaarstelling van een elders uitgewerkte regeling en houdt geen oordeel in over de rechtsgeldigheid daarvan.
Uit het antwoord van het Hof op het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag is gebleken dat de wet van 14 juli 1994 op rechtsgeldige wijze vanaf 1 april 1989 deel uitmaakt van de belastingwetten. Nu de wetgever, voor de periode die in de prejudiciële vraag wordt vermeld, moet worden geacht jaarlijks de bedoelde machtiging te hebben verleend door de invordering toe te staan van de bestaande belastingen « volgens de wetten, besluiten en tarieven waarbij de zetting en invordering ervan worden geregeld », is er geen schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 171 van de Grondwet.
B.14. Het derde onderdeel van de prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 15 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet : - gelezen in samenhang met artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre de bepalingen van de wet retroactieve werking hebben met ingang van 1 april 1989; - gelezen in samenhang met artikel 170 van de Grondwet, in zoverre een belasting wordt geheven ten voordele van het Instituut voor veterinaire keuring; - gelezen in samenhang met artikel 171 van de Grondwet, in zoverre aan de bepalingen van de wet uitwerking wordt verleend van 1 april 1989 tot 31 december 1995.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 20 mei 1998, door de voormelde zetel, waarin rechter M. Bossuyt voor de uitspraak is vervangen door rechter G. De Baets, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet.
De griffier, L. Potoms De voorzitter, L. De Grève