Etaamb.openjustice.be
Arrest van 09 december 2004
gepubliceerd op 04 februari 2005

Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2004031555
pub.
04/02/2005
prom.
09/12/2004
ELI
eli/besluit/2004/12/09/2004031555/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 DECEMBER 2004. - Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk


Het Verenigd College, Gelet op de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en de diensten voor Bijstand aan personen, inzonderheid op de artikelen 7, 8, 13, 14, 16 en 17;

Gelet op het advies van de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en de sociale hulpverlening van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gegeven op 27 januari 2004 en bekrachtigd door het bureau op 3 februari 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van de Leden van het Verenigd College bevoegd voor de Begroting, gegeven op 9 december 2004;

Gelet op het advies 37.518/1/V van de Raad van State, gegeven op 20 juli 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° "Ordonnantie" : de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en de diensten voor Bijstand aan personen;2° "Ministers" : de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;3° "Centrum" : de centra bedoeld in artikel 3, 2° van de ordonnantie;4° "administratie" : de Diensten van het Verenigd College;5° "ambtenaren" : de personeelsleden van de administratie aangesteld bij de inspectiedienst;6° "afdeling" : de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en de sociale hulpverlening van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;7° "maatschappelijk werkende" : een maatschappelijk werker/ster of, op gemotiveerde aanvraag van het centrum, elke persoon die houder is van een hoger niet-universitair of universitair diploma, met sociale oriëntatie;8° "coördinator/trice" : de door het centrum aangewezen maatschappelijk werker/ster om de interne coördinatie ervan waar te nemen;9° "samenwerkingsprotocol" : het protocol gesloten op 25 maart 1999 tussen het ministerie van Justitie en de Leden van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd voor de Bijstand aan personen inzake hulpverlening aan gedetineerden en aan personen die het voorwerp uitmaken van een maatregel of straf uitgevoerd in de maatschappij;10° "gebruiker" : elke persoon die beroep doet op een centrum. TITEL II. - Procedure betreffende de voorlopige werkingsvergunning, de erkenning, de weigering en de intrekking van de erkenning en de sluiting van centra voor algemeen welzijnswerk HOOFDSTUK I. - Voorlopige werkingsvergunning

Art. 2.De voorlopige werkingsvergunning bedoeld in artikel 8 van de ordonnantie wordt, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, door de Ministers toegekend.

Art. 3.De organiserende instantie richt aan de Ministers een erkenningsaanvraag vergezeld van een administratief dossier dat volgende stukken omvat : 1° een document met vermelding van de naam van de vertegenwoordigers van de organiserende instantie en de coördinator/trice van het centrum;het wordt door de betrokkenen ondertekend; 2° een actueel afschrift van de in het Nederlands en in het Frans opgestelde statuten van het centrum alsmede de samenstelling van zijn beheersorganen, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.Als de organiserende instantie een ziekenfonds, een landsbond van ziekenfondsen of een openbare overheid is zoals bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie is, betreft het een afschrift van de beslissing van het bevoegde orgaan dat het centrum opricht; 3° a) wanneer het een bestaand centrum betreft : het organogram en de lijst van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de werkelijk gepresteerde arbeidsduur tijdens het vorige kwartaal;b) wanneer het een centrum betreft dat voor de eerste keer wordt uitgebaat : het organogram en de verbintenis om te voldoen aan de personeelsnormen en om per semester aan de Ministers de lijst over te zenden van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de wekelijkse arbeidsduur;4° een plan dat de interne verbindingswegen van het centrum en, in voorkomend geval, van zijn antennes aanduidt, alsmede de bestemming van de lokalen;5° in voorkomend geval, een afschrift van de overeenkomst die gesloten werd tussen het centrum waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en de instellingen waarmee een functionele binding moet aangegaan worden overeenkomstig de geldende erkenningsnormen;6° een afschrift van het verslag opgesteld door de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulpverlening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de brandveiligheid van het centrum. Dit verslag mag niet ouder zijn dan zes maanden op het ogenblik van de indiening van de aanvraag; 7° een bewijs van goed zedelijk gedrag van de coördinator en van het personeel van het centrum, dat niet ouder mag zijn dan één maand op het tijdstip van de indiening van de aanvraag;8° een document met onder meer de omschrijving van : a) de door het centrum nagestreefde doelstellingen;b) de aangewende middelen om die te bereiken;c) de taken van de personeelsleden;9° de behoorlijk ingevulde en ondertekende vragenlijst voor de identificatie van het centrum, te dien einde afgegeven door de administratie.

Art. 4.Wanneer alle documenten die het administratief dossier bedoeld in artikel 3 samenstellen zijn ontvangen, betekent de administratie aan de organiserende instantie dat de erkenningsaanvraag volledig is.

De ambtenaren behandelen het dossier en vergewissen zich ervan dat het centrum kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan en overeenkomstig de inlichtingen vervat in het administratief dossier.

Art. 5.De voorlopige werkingsvergunning wordt toegekend indien aan alle in artikel 3 opgesomde vereisten is voldaan en indien het centrum kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan.

De voorlopige werkingsvergunning is geldig voor een termijn van één jaar en is één keer hernieuwbaar. HOOFDSTUK II. - Erkenning

Art. 6.Tijdens de duur van de voorlopige werkingsvergunning gaan de ambtenaren na of de dienst overeenkomstig alle normen werkt waaraan moet worden voldaan.

De ambtenaren stellen uiterlijk zes maanden vóór het einde van de voorlopige werkingsvergunning een verslag op met betrekking tot de erkenningsaanvraag, waarbij zij, in voorkomend geval, hun opmerkingen verduidelijken. Het dossier en dit verslag worden aan de Ministers bezorgd. Het verslag wordt tegelijkertijd aan de organiserende instantie bezorgd, welke over een termijn van één maand beschikt om haar opmerkingen betreffende de inhoud van het verslag aan de Ministers en de afdeling te kennen te geven.

Art. 7.§ 1. De Ministers bezorgen het administratief dossier, de erkenningsaanvraag, de verslagen van de ambtenaren en de desbetreffende opmerkingen van de organiserende instantie aan de afdeling die de aanvraag onderzoekt. § 2. De afdeling brengt binnen drie maanden volgend op de aanhangigmaking een advies uit over de erkenningsaanvraag. Dit advies wordt aan de Ministers en aan de organiserende instantie medegedeeld.

De organiserende instantie beschikt over vijftien dagen om haar opmerkingen aan de Ministers toe te sturen. § 3. Na ontvangst van het advies van de afdeling kunnen de Ministers binnen zes maanden na het verstrijken van de voorlopige werkingsvergunning, ofwel een beslissing tot erkenning formuleren die vervolgens aan de organiserende instantie wordt betekend, ofwel een voorstel tot weigering van erkenning.

Indien de Ministers een voorstel tot weigering van erkenning formuleren, wordt de in de artikelen 11 en 13 omschreven procedure toegepast. § 4. De erkenning wordt verleend voor een termijn van ten hoogste vijf jaar dat kan worden hernieuwd.

Art. 8.Indien de inrichtende macht van een centrum de vrijwillige sluiting beslist van het centrum, wordt deze beslissing medegedeeld aan de Ministers drie maanden vooraleer zij uitwerking heeft. HOOFDSTUK III. - Hernieuwing van de erkenning

Art. 9.§ 1. Met het oog op de hernieuwing van de erkenning wordt door de administratie uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de erkenning een vragenlijst aan de organiserende instantie van de dienst toegezonden. Deze vragenlijst dient, behoorlijk ingevuld en ondertekend, binnen dertig dagen na ontvangst te worden teruggestuurd, samen met volgende bescheiden : 1° die welke bedoeld zijn in artikel 3, 1° en 7°;2° die welke bedoeld zijn in artikel 3, 2°, 3°, 4° en 8°, indien er wijzigingen werden aangebracht;3° een nieuw verslag van de brandweer indien : a) het vorige verslag meer dan vijf jaar oud is;b) de gebouwen of de uitrustingen het voorwerp uitmaakten van aanpassingen die de veiligheid in de dienst in het gedrang kunnen brengen. § 2. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de erkenning voorlopig hernieuwd tot de Ministers een beslissing hebben genomen.

Art. 10.De in de artikelen 6 en 7 omschreven procedure is van toepassing op de procedure tot hernieuwing van de erkenning. HOOFDSTUK IV. - Weigering en intrekking van erkenning

Art. 11.Indien uit het in artikel 6 bedoelde onderzoek blijkt dat de erkenningsnormen geheel of gedeeltelijk niet worden nageleefd, betekenen de Ministers een voorstel tot weigering van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling. De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot weigering.

Art. 12.Wanneer een centrum niet meer voldoet aan de erkenningsnormen, betekenen de Ministers een voorstel tot intrekking van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling. De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot intrekking.

Art. 13.In de gevallen bedoeld in de artikelen 11 en 12 deelt het Secretariaat van de Adviesraad binnen vijftien dagen aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen te kennen te geven en voor de afdeling te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.

De afdeling onderzoekt het voorstel tot weigering of intrekking van erkenning, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen werd gegeven, en deelt haar advies mede aan de Ministers binnen drie maanden na de mededeling van het voorstel.

De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning wordt, binnen vijftien dagen, ter kennis gebracht van de organiserende instantie en van de burgemeester van de gemeente waar het centrum is gevestigd. HOOFDSTUK V. - Sluiting

Art. 14.De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning heeft de sluiting van het centrum tot gevolg op de datum van de kennisgeving.

Vanaf die dag mogen er geen gebruikers meer in het centrum worden ontvangen.

Art. 15.De organiserende instantie moet de gebruikers alsmede het personeel op de hoogte brengen van de ministeriële beslissing tot weigering of intrekking van erkenning alsmede van de gevolgen van de sluiting van het centrum en moet op de gevel van het centrum een bericht, overeenkomstig het als bijlage I bij dit besluit gevoegde model, zichtbaar aanplakken met de datum waarop de beslissing uitwerking heeft.

Art. 16.Hoofdstuk IV en de artikelen 14 en 15 zijn van toepassing op de procedure tot sluiting van een centrum dat uitgebaat wordt zonder een voorlopige werkingsvergunning of een erkenning te hebben gekregen.

Art. 17.In geval van onmiddellijke sluiting bij wijze van bewarende maatregel, bedoeld in artikel 11, § 4, van de ordonnantie, deelt het Secretariaat van de Adviesraad binnen vijftien dagen aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen te doen gelden en voor de afdeling te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.

De afdeling beraadslaagt binnen dertig dagen nadat zij door de Ministers is geadieerd, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen wordt gegeven; zij bezorgt binnen vijftien dagen haar advies aan de Ministers die binnen dertig dagen na ontvangst van het advies definitief over de sluiting beslissen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 18.De beslissingen tot toekenning, weigering, of tot intrekking van erkenning worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

In voorkomend geval moet dit bericht verplicht de datum van de sluiting van het centrum vermelden.

Art. 19.De aanvraag tot erkenning, de betekeningen alsmede de procedurehandelingen geschieden per aangetekend schrijven.

Inzake termijnen zijn de artikelen 84 en 88 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling Administratie van de Raad van State van toepassing.

TITEL III. - Erkenningsnormen betreffende de centra voor algemeen welzijnswerk HOOFDSTUK I. - Algemene normen toepasselijk op alle centra voor algemeen welzijnswerk Afdeling 1. - Normen betreffende de eerbiediging van de politieke,

filosofische en godsdienstige overtuiging van de gebruiker alsmede van zijn privé-leven en zijn individuele rechten

Art. 20.Het centrum ontvangt alle gebruikers zonder onderscheid van geslacht of van politieke, culturele, raciale, filosofische, religieuze of seksuele aard. Het centrum zorgt ervoor dat de hulp en de opvang in het Nederlands of in het Frans aan de gebruikers worden geboden, naargelang van hun taalkeuze.

Art. 21.Het centrum maakt voor elke gebruiker, bij zijn eerste aanvraag tot tussenkomst, wanneer een opvolging noodzakelijk is, een vertrouwelijk dossier op.

Dit dossier wordt, onder de verantwoordelijkheid van de coördinator van de centra, in een hiervoor geschikt en gesloten meubel of in een hiertoe voorbehouden en gesloten lokaal bewaard. Indien deze dossiers op de computer verwerkt werden, worden deze gegevens beveiligd.

Art. 22.Elke hulpverlener dient, ongeacht zijn hoedanigheid, bij de opvang en de hulpverlening aan de gebruiker het beroepsgeheim na te leven.

Mits uitdrukkelijke instemming van de gebruiker mag hij deze inlichtingen met andere hulpverleners uitwisselen om samen een gemeenschappelijke opvang uit te bouwen voor de gebruiker.

Art. 23.De dienst moet een verzekeringscontract voor burgerlijke en beroeps-aansprakelijkheid sluiten die de aansprakelijkheid van zijn personeel dekt. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwalificatie van het personeel

Art. 24.Het centrum moet aanvullende opleidingen organiseren voor zijn personeel, waarvan het programma paritair wordt vastgesteld. Afdeling 3. - Normen betreffende de nadere regels van beroep van de

gebruikers

Art. 25.Elk centrum legt de procedure vast voor de registratie en de behandeling van de klachten van de gebruikers.

Deze procedure beschrijft de nadere regels voor de indiening van de klachten, voor de beoordeling van hun ontvankelijkheid, voor hun behandeling en voor de mededeling van hun resultaat aan de gebruikers. Afdeling 4. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 26.Elk centrum dient een huishoudelijk reglement vast te stellen. Dit reglement en elke latere wijziging ervan worden aan de administratie medegedeeld.

Het reglement moet op een zichtbare wijze in de wachtzaal van het centrum worden opgehangen.

Art. 27.Het huishoudelijk reglement dient onder meer de volgende punten te vermelden : 1° het juridisch statuut van het centrum;2° de opdrachten van het centrum;3° de waarborg van de rechten en plichten van de partijen, met respect voor de waardigheid van de gebruiker en het beroepsgeheim;4° de nadere regels voor het instellen van een beroep door de gebruiker;5° de openingstijden van het centrum.Men dient de gegevens op te geven van de centra die de continuïteit van de diensten verzekeren buiten de openingstijden van het centrum of tijdens de periodes van sluiting; 6° de vermelding van de erkenning van het centrum door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;7° de coördinaten van de administratie en van de Ministers;8° de nauwkeurige personalia van de organiserende instantie en van de coördinator/trice. Afdeling 5. - Normen betreffende de veiligheid en de architectuur

Onderafdeling 1. - Veiligheidsnormen

Art. 28.Onverminderd de veiligheidsnormen waaraan het moet beantwoorden, moet het centrum zich tegen brand verzekeren.

Onderafdeling 2. - Architectonische normen

Art. 29.De centra dienen te beantwoorden aan de normen bepaald in de hoofdstukken II tot V van Titel IV van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juni 1999 tot vaststelling van de Titels I tot VII van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening die van toepassing is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Vanuit het oogpunt van het onderhavige besluit mogen de centra afwijken van de in het eerste lid vermelde verplichting indien zij voorzien in nadere regelen voor het onthaal of in alternatieve maatregelen met het oog op het uitvoeren van hun taken ten aanzien van personen met beperkte mobiliteit. Deze nadere regelen en maatregelen dienen te worden opgenomen in het document bedoeld in artikel 3, 8°, b), van het onderhavige besluit.

Art. 30.Alle voorzorgen dienen te worden genomen om brandgevaar te beperken.

Art. 31.Alle gemeenschappelijke lokalen moeten steeds zindelijk worden gehouden en beantwoorden aan hun bestemming.

Art. 32.Indien de personeelsleden niet over een eigen bureau beschikken, moet het centrum voor algemeen welzijnswerk ten minste over één van de wachtzaal gescheiden consultatielokaal beschikken om het vertrouwelijk karakter van de gesprekken te kunnen waarborgen.

De minimale netto-oppervlakte van de individuele bureaus en van het consultatielokaal bedraagt 10 m2; in de gemeenschappelijke bureaus bedraagt die per personeelslid 5 m2.

De minimale netto-oppervlakte van de wachtzaal bedraagt 12 m2. Afdeling 6. - Normen betreffende het activiteitenverslag en de

boekhouding

Art. 33.Het centrum dient jaarlijks een activiteitenverslag op te stellen, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgesteld.

Dit verslag bevat onder meer de volgende inlichtingen : 1° de doelstellingen van het centrum;2° een analyse van de gebruikers die het centrum regelmatig bezoeken en van de ondervonden problemen;3° het aantal behandelde dossiers;4° de gebruikte methodes en de verkregen resultaten;5° de identificatie van de gebruikte netwerken en van hun bijdrage tot de uitvoering van de opdrachten.

Art. 34.Het centrum dient, vóór 30 april van het jaar dat volgt op het einde van het dienstjaar, de volgende documenten te versturen naar de administratie : 1° een jaarlijks activiteitenverslag;2° een jaarrekening van de ontvangsten en uitgaven, waarvan het model door de Ministers wordt vastgesteld, geviseerd, voor wat betreft de privé-centra, door een bedrijfsrevisor of een zelfstandige accountant, overeenkomstig de wet 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;3° een begrotingsontwerp voor het komende dienstjaar, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgesteld, na advies van de afdeling;4° een afschrift van de loonfiches van de gesubsidieerde personeelsleden. HOOFDSTUK II. - Bijzondere normen toepasselijk op de centra voor algemeen welzijnswerk die de opdrachten van sociale opvang waarnemen Afdeling 1. - Centra die zorgen voor de eerste opvang van personen,

een analyse bieden van hun situatie en instaan voor de doorverwijzing, de bijstand en de begeleiding

Art. 35.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moet het centrum dat zorgt voor de eerste opvang van personen, een analyse biedt van hun situatie en instaat voor de doorverwijzing, de bijstand en de begeleiding, in de zin van artikel 3, 2°, a), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen.

Onderafdeling I. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 36.De centra nemen de volgende opdrachten waar : 1° de persoon in zijn geheel en in zijn integratiemogelijkheden helpen door te zorgen voor een eerste opvang, door de situatie van de gebruiker te analyseren en hem de nodige begeleiding en opvolging te bieden;2° de sociale band versterken en de personen een betere toegang tot de collectieve voorzieningen en hun grondrechten waarborgen.Inwerken op alle factoren die de sociale onzekerheid veroorzaken; 3° een beroep doen op de actieve medewerking van de geholpen personen, hun inburgering alsmede die van hun families in de hand werken;4° uitsluiting voorkomen en positieve acties met het oog op sociale integratie bevorderen;5° de gebruikers zo nodig doorverwijzen naar meer gespecialiseerde instellingen om specifieke noodsituaties op te lossen;6° de opgespoorde institutionele tekortkomingen en leemten in de regelgeving aan de bevoegde overheden melden en voorstellen formuleren om die weg te werken.

Art. 37.De erkende centra hebben bovendien tot taak onderling samen te werken om onder meer het volgende te verwezenlijken : 1° een optimale spreiding van de permanenties over het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;2° een maximale zichtbaarheid van de aangeboden diensten en activiteiten die door de centra worden georganiseerd;3° een collectieve analyse van de probleemsituaties die bij de uitoefening van hun sociale actie tot uiting komen, door de evolutie van de sociale verschijnselen op de voorgrond te stellen. Onderafdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienst en de opvang van de gebruikers

Art. 38.De opvang wordt opgevat als een globale sociale actie die tot doel heeft de relaties tussen de gebruikers en de samenleving te verbeteren of te herstellen.

De geïntegreerde methodolologie van de sociale actie omvat het individueel, gemeenschaps-, en groepswerk.

Het centrum organiseert zijn activiteiten in samenspraak met de andere openbare of privé-diensten van de sociale sector.

Art. 39.Voor de eerste opvang wordt wekelijks gedurende ten minste 46 weken een permanentie van minstens 30 uur georganiseerd.

Art. 40.De opdrachten bedoeld in artikel 36, 1°, zijn gratis.

Art. 41.Het maatschappelijk werk wordt zowel binnen als buiten het centrum verricht. Het vertrouwelijk karakter van de gesprekken wordt steeds gewaarborgd.

Onderafdeling 3. - Normen betreffende de omvang en de kwalificatie van het personeel

Art. 42.Het centrum beschikt over minstens drie voltijds equivalenten maatschappelijk werkers.

Het centrum zorgt ervoor dat de administratieve functie verzekerd wordt. Teneinde deze verplichting na te komen, beschikt het centrum over een administratief bediende aan een derde tijd per drie voltijds equivalenten maatschappelijk werkers.

Onderafdeling 4. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 43.Het huishoudelijk reglement bevat verplicht een aanvullende melding betreffende de kosteloosheid bedoeld in artikel 40. Afdeling 2. - Centra die sociale bijstand en psychologische

ondersteuning bieden aan beklaagden, gevangenen, ex-gevangenen of voorwaardelijk in vrijheid gestelden alsmede aan hun naaste verwanten

Art. 44.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moet het centrum die sociale bijstand en psychologische ondersteuning biedt aan beklaagden, gevangenen, ex-gevangenen of voorwaardelijk in vrijheid gestelden alsmede aan hun naaste verwanten, in de zin van artikel 3, 2°, a), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen.

Onderafdeling I. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 45.De centra nemen de volgende opdrachten waar : 1° binnen de gevangenis : a) morele, sociale, psychologische, materiële en culturele hulp bieden aan alle gedetineerden en hun naastbestaanden, van bij de aanvang van de detentie;deze hulp wordt verleend door beroepskrachten of vrijwilligers.

De vrijwilligers worden in hun acties ondersteund door beroepskrachten van de centra en staan onder de verantwoordelijkheid van de respectieve coördinators van die centra; deze centra staan tevens in voor hun vorming. b) meewerken aan de uitwerking van het detentie- en het reclasseringsplan van de gedetineerden.Het centrum doet een samenwerking onstaan met externe diensten die actief zijn op gebieden die de sociale integratie bevorderen : huisvesting, welzijn, gezondheidszorg, gezin, vorming, socio-culturele activiteiten, onderwijs, tewerkstelling en sociale zekerheid; c) bijdragen tot de ontwikkeling van culturele en vormingsactiviteiten binnen de gevangenissen.Zij werken samen met alle gemeenschaps- en gewestvoorzieningen die actief zijn op het vlak van welzijn, gezondheidszorg, huisvesting, gezin, onderwijs, tewerkstelling, vorming en cultuur en doen een beroep op vrijwilligers die op deze specifieke gebieden over de nodige bekwaamheden beschikken; d) de psychosociale dienst van het ministerie van Justitie informeren over de tegemoetkomingen inzake sociale hulpverlening aan gedetineerden en inzake socio-culturele en vormingsactiviteiten.2° buiten de gevangenis : a) een gediversifieerd aanbod bieden, afgestemd op de spontane vraag naar hulp- en dienstverlening van de personen die het voorwerp uitmaken van een straf of maatregel uitgevoerd in de gemeenschap, aan verdachten, invrijheidsgestelde gedetineerden en hun naastbestaanden;b) in een specifieke begeleiding of behandeling voorzien, wanneer de bevoegde overheid dit als voorwaarde oplegt in het kader van de wetten van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers en van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling;c) in hun werkgebied, door samenwerking en netwerkvorming met de voorzieningen voor maatschappelijke hulp en dienstverlening en met de politionele en gerechterlijke instanties, bijdragen tot een geïntegreerde en welzijnsgerichte benadering van de criminaliteitsproblematiek en daarbij structurele oplossingen uitwerken voor onvoldoende beantwoorde vragen naar hulp- en dienstverlening;d) acties ondernemen ter voorkoming van de criminaliteit. Onderafdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienst en de opvang van de gebruikers

Art. 46.Voor de uitoefening van hun opdrachten bedoeld in artikel 45, 1° : 1° verzekeren de centra in de gevangenis een regelmatige aanwezigheid en toegankelijkheid voor alle gedetineerden.Ze hebben toegang tot het opsluitings- en moreel dossier van de gedetineerden die zij begeleiden; 2° dienen de beroepskrachten en de vrijwilligers van de centra het huishoudelijk reglement van de betrokken strafinrichtingen na te leven.Elk initiatief houdt rekening met de mogelijkheden en de beperkingen die eigen zijn aan de strafinrichtingen; 3° werken de centra en de psychosociale dienst dagelijks samen en wisselen ze hun informatie uit.De centra sturen een verslag van hun interventies op, voor zover deze van wezenlijk belang zijn voor het beheer van het psychosociaal dossier en rekening houdend met het beroepsgeheim verbonden aan vrijwillige hulpverlening; 4° maken een professionele hulpverlener van het centrum en een lid van de inspectiedienst van de administratie onder meer deel uit van de coördinatiecellen bedoeld in artikel 6, § 4, van het samenwerkingsprotocol.

Art. 47.Voor de uitoefening van hun opdrachten bedoeld in artikel 45, 2° : 1° sturen de centra een verslag op naar de justitieassistent, welk hem in staat moet stellen de globale situatie van de persoon te evalueren. Dit rapport wordt binnen de maand die volgt op het begin van de tenlasteneming overgezonden en nadien, overeenkomstig de door de bedoelde wetten bepaalde termijnen, of tussentijds indien de evolutie van het geval zulks rechtvaardigt, en dit tot de opheffing van de begeleiding; 2° Dit rapport omvat de volgende punten : a) de effectieve aanwezigheid op afspraken;b) de ongerechtvaardigde afwezigheden;c) de éénzijdige opheffing van de begeleiding of behandeling vanwege de rechthebbende;d) de melding van ernstige problemen in de uitoefening van de begeleiding;3° nemen de sociale hulpverleners van de centra deel aan de vergaderingen bedoeld in artikel 9, 3°, van het samenwerkingsprotocol.

Art. 48.Een vertegenwoordiger van elk erkend centrum neemt minstens één keer per jaar deel aan de vergadering bedoeld in artikel 10 van het samenwerkingsprotocol.

Onderafdeling 3. - Normen betreffende de omvang en de kwalificatie van het personeel

Art. 49.Het centrum beschikt over minstens een voltijds equivalent maatschappelijk werker.

Het centrum zorgt ervoor dat de administratieve functie verzekerd wordt.

Onderafdeling 4. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 50.Het huishoudelijk reglement bevat verplicht een aanvullende melding betreffende de kosteloosheid van de dienstverlening. HOOFDSTUK III. - Bijzondere normen toepasselijk op de centra voor planning

Art. 51.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moet het centrum voor planning, in de zin van artikel 3, 2°, b), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen. Afdeling I. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 52.De centra nemen de volgende opdrachten waar : 1° opvang, voorlichting, psychologische, sociale en medische begeleiding bieden aan personen, koppels en gezinnen om problemen van affectieve of seksuele aard op te lossen en hun welzijn te handhaven;2° de follow-up verzekeren van zwangerschappen en van prenatale raadplegingen en begeleiding bieden aan zwangere vrouwen in moeilijkheden;3° personen en koppels helpen bij het zoeken naar oplossingen voor vruchtbaarheidsproblemen;4° de uitbouw van een preventiebeleid, meer bepaald door personen en groepen te informeren en te helpen bij alles wat contraceptie, preventie van ongewenste zwangerschappen, seksueel overdraagbare ziekten en alle andere aspecten van het affectieve en seksuele leven betreft. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienst en de

opvang van de gebruikers

Art. 53.Het centrum organiseert medische, psychologische, sociale en juridische consultaties naar rata van minstens 800 uur per jaar.

Art. 54.Het centrum organiseert multidisciplinaire vergaderingen die de leden de gelegenheid bieden om overleg te plegen in alle discretie. Afdeling 3. - Normen betreffende de omvang en de kwalificatie van het

personeel

Art. 55.Het centrum beschikt over minstens één halftijds equivalent dokter in de genees-, heel- en verloskunde, geneesheer-psychiater of licentiaat in de psychologie en over één halftijds equivalent maatschappelijk werker. Afdeling 4. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 56.Het huishoudelijk reglement bevat verplicht een aanvullende melding met betrekking tot de tarieven van de dienstverlening.

TITEL IV. - Subsidiëringswijze van centra voor algemeen welzijnswerk HOOFDSTUK I. - Subsidiëringswijze

Art. 57.Binnen de grenzen van de begrotingskredieten en onverminderd het bedrag van de financiële bijdrage van de gebruikers, van de tussenkomst van het R.I.Z.I.V. of van de honoraria, wordt, overeenkomstig deze titel, aan de door de Ministers erkende centra de in artikel 15 van de ordonnantie omschreven toelage toegekend.

In voorkomend geval worden de financiële bijdrage van de gebruikers door het Verenigd College vastgelegd, na advies van de afdeling.

De Ministers bepalen, per type centra, het percentage van de kosten voor de permanente vorming van het personeel gedekt door de subsidie alsook de werkings-en uitrustingskosten van deze centra.

De financiële bijdrage van de gebruikers, de tussenkomst van het R.I.Z.I.V. of de honoraria worden van de in het eerste lid 1 bepaalde toelage afgetrokken.

Art. 58.De in artikel 57 bedoelde toelage wordt met maandelijkse voorschotten uitbetaald, die met een twaalfde van de jaarlijkse toelage overeenstemmen. Ze wordt uitbetaald op de eerste werkdag die volgt op de 25ste van de maand waarvoor ze wordt toegestaan.

De jaarlijkse toelage wordt toegekend naar rata van het door de voorlopige werkingsvergunning of erkenning gedekte aantal maanden.

Art. 59.Uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt op het eerste semester legt het centrum of de dienst aan de administratie een bewijsschrift voor met betrekking tot de aanwending van de tijdens het afgelopen halfjaar toegekende voorschotten; de inhoud van bedoeld stuk wordt door de Ministers bepaald.

Indien dit stuk niet ingediend is, wordt de uitbetaling van de maandelijkse voorschotten vanaf september geschorst.

Art. 60.Jaarlijks wordt er, op 31 december, op basis van een stuk waarvan de inhoud door de Ministers wordt bepaald, een eindafrekening opgemaakt van de jaarlijkse toelage; het wordt vóór 30 april aan de administratie toegezonden. Bovendien zendt het centrum een exemplaar van de jaarrekeningen van het afgelopen jaar alsmede een ontwerp van begroting voor het lopende boekjaar over; hierbij wordt hetzij een afschrift van het verslag van de bedrijfsrevisor die de jaarrekeningen voor echt heeft verklaard, gevoegd, hetzij een getuigschrift van een externe accountant die ze heeft nagezien.

Indien die stukken niet ingediend zijn, wordt de uitbetaling van de maandelijkse voorschotten vanaf juni geschorst.

Na kennisgeving aan het centrum van die eindafrekening en haar goedkeuring door hem binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving, wordt overgegaan tot de uitbetaling of de terugvordering van de nog verschuldigde of onrechtmatig uitbetaalde bedragen. HOOFDSTUK II. - De functies

Art. 61.Onverminderd de bepalingen van artikel 67 legt het Verenigd College, na advies van de afdeling, de referentienormen vast voor de berekening van het aantal functies dat overeenkomstig artikel 16 van de ordonnantie in aanmerking komt voor subsidiëring evenals de subsidiëringschalen die erop van toepassing zijn.

Bij de erkenning bepalen de Ministers, per centrum, het aantal functies die in aanmerking komen voor subsidiëring overeenkomstig de in het eerste lid vastgelegde normen.

Art. 62.De functies, bedoeld in artikel 61, worden omschreven in bijlage II bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Subsidiëringsschalen

Art. 63.De in artikel 16, 1°, van de ordonnantie bedoelde subsidiëringsschalen worden, voor de centra en diensten van de privé-sector, overeenkomstig bijlage III bij dit besluit vastgesteld; deze schalen worden aan de spilindex 105,20 gekoppeld.

Voor de centra die onder de openbare sector ressorteren, worden de werkelijke personeelskosten gesubsidieerd tot het maximumbedrag van de subsidiëringsschalen toepasselijk op de centra van de privé-sector.

Art. 64.De diensten die in aanmerking komen voor de vaststelling van de in artikel 16, 1°, van de ordonnantie bedoelde geldelijke anciënniteit van de personeelsleden worden bepaald overeenkomstig bijlage IV bij dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Andere voordelen

Art. 65.De andere voordelen, waarvan sprake onder artikel 16, 3°, van de ordonnantie, hebben onder meer betrekking op de eindejaarstoelage, de vakantietoeslag, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerkosten, de vergoedingen voor onregelmatige prestaties en de coordinatiepremie, overeenkomstig bijlage V bij dit besluit. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 66.De regelgevende bepalingen die op de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit de financiële bijdrage van de gebuikers regelen, blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van de overeenkomstig artikel 57, tweede lid, genomen bepalingen.

Art. 67.De voor 6 december 2002 definitief erkende centra behouden tijdens een periode van twee jaar, met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit, het aantal functies die in aanmerking komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in bijlage VI bij dit besluit.

Indien de centra na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode een nieuwe erkenning krijgen, behouden ze tijdens de duur van de erkenning minstens het aantal functies die in aanmerking komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in bijlage VI bij dit besluit.

TITEL V. - slotbepalingen

Art. 68.Op gemotiveerde aanvraag van de bestaande centra kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, afwijkingen toestaan van de door dit besluit vastgestelde architectonische normen.

Art. 69.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 13 januari 1978 betreffende de erkenning voor het Brusselse Gewest, van de centra voor prematrimoniale, matrimoniale en gezinsconsultaties en de toekenning van subsidies aan die centra, voor het laatst gewijzigd bij 21 december 1989;2° het koninklijk besluit van 14 maart 1978 tot bepaling voor het Brusselse Gewest van de regels voor de erkenningen van centra voor maatschappelijk werk en voor de betoelaging van die centra, voor het laatst gewijzigd bij het besluit van het Verenigd College van 11 november 2000;3° het besluit van het Verenigd College van 6 december 2001 houdende vaststelling van de subsidiëringsvoorschriften van centra en diensten voor Bijstand aan personen, indien het op de centra voor algemeen welzijnswerk betrekking heeft.

Art. 70.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005.

Art. 71.De Ministers zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 december 2004.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage I Bericht van sluiting Bij beslissing d.d .........hebben de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan personen vanaf ............ de erkenning ingetrokken (of geweigerd) van het centrum ..........., genoemd .......... (in hoofdletters) ..........., gelegen .............

Derhalve, mag het centrum geen gebruikers meer ontvangen.

De organiserende instantie, Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk te worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk te worden gevoegd.

Brussel, 9 december 2004.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage III Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk te worden gevoegd.

Brussel, 9 december 2004.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, P. SMET

Bijlage III Echelle de subventionnement 1 - Subsidiëringsschaal 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 2 - Subsidiëringsschaal 2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 3 - Subsidiëringsschaal 3 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 4 - Subsidiëringsschaal 4 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 5 - Subsidiëringsschaal 5 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 6 - Subsidiëringsschaal 6 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 7 - Subsidiëringsschaal 7 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 8 - Subsidiëringsschaal 8 Echelle de subventionnement 8 - Subsidiëringsschaal 8 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 9 - Subsidiëringsschaal 9 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 10 - Subsidiëringsschaal 10 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 11 - Subsidiëringsschaal 11 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 12 - Subsidiëringsschaal 12 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage IV In aanmerking komende diensten en vaststelling van de geldelijke anciënniteit 1. Onverminderd het hiernavolgende punt 2 komen alle diensten die gepresteerd werden in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder publiekrechtelijk statuut, bij een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling in een erkend(e) of gesubsidieerd(e) inrichting, centrum of dienst welk(e) ressorteert onder de non-profitsector en gevestigd is in België of in het buitenland, in aanmerking voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van het personeelslid, voor zover de genoemde diensten nuttig zijn voor de uitoefening van de door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gesubsidieerde functies.2. Inzake de arbeiders en het administratief en boekhoudkundig personeel, worden, voor maximum 10 jaar, alle diensten die gepresteerd werden in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder publiekrechtelijk statuut, bij een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling, in België of in het buitenland, in aanmerking genomen, voor zover de genoemde diensten nuttig zijn voor de uitoefening van de bedoelde functies.3. De in aanmerking genomen diensten, bedoeld onder 1.en 2., worden opgeteld en per volle maand in aanmerking genomen; deze welke geen volle maand dekken, worden niet in aanmerking genomen.

Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 van betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk te worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage V Andere voordelen voor het personeel, onder meer, de eindejaarstoelage, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerskosten en de vergoedingen voor onregelmatige prestaties 1. Er wordt een aanvullende eindejaarstoelage van 161,40 EUR toegekend aan het door de Ministers voor subsidiëring in aanmerking genomen personeel.2. Er wordt een haard-/standplaatstoelage toegekend aan het door de Ministers voor subsidiëring in aanmerking genomen personeel. Deze toelage beloopt jaarlijks 895,10 EUR, nl. 74,60 EUR per maand,voor de werknemers wier jaarlijks brutoloon 19.697,45 EUR niet overschrijdt.

Ze wordt vastgesteld op 447,55 EUR per jaar, nl. 37,29 EUR per maand, voor de werknemers wier jaarlijks brutoloon begrepen is tussen 19.697,45 EUR en 22.456,33 EUR. Deze bedragen worden verminderd naar rata van de door de werknemer effectief gepresteerde werktijd.

De overgang van de ene toelage naar de andere en het wegvallen van de toelage mogen geen vermindering van het jaarlijks brutoloon van de werknemer met zich meebrengen. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke toelage. 3. De vervoerskosten van het gesubsidieerd personeel worden vergoed ten belope van 60 % van de werkelijk gedrage kosten.4. Er worden premies voor onregelmatige prestaties toegekend aan het door de Ministers voor subsidiëring in aanmerking genomen opvoedend, sociaal of arbeiders personeel.Ze worden als volgt toegekend : a) Er wordt een loontoeslag van 26 % berekend op basis van het bruto-uurloon, toegekend voor de prestaties die op zaterdag, van 6 tot 20 uur, worden verricht;b) Er wordt een loontoeslag van 35 % berekend op basis van het bruto-uurloon, toegekend voor de prestaties die tussen 20 uur en 6 uur worden verricht;c) Er wordt een loontoeslag van 56 % berekend op basis van het bruto-uurloon, toegekend voor de prestaties die op zondag en op wettelijke feestdagen, van 0 tot 24 uur, worden verricht.5. Vanaf 1 januari 2005, worden er vier bijkomende verlofdagen toegekend aan de werknemers, gelijkgesteld aan het jaarlijks verlof. Deze maatregel is proportioneel van toepassing op de deeltijdse werknemers. 6. Vanaf 1 januari 2001, wordt een bijkomende betaalde verlofdag, gelijkgesteld aan de feestdagen, toegekend ter gelegenheid van een van de twee gemeenschapsfeesten : op 11 juli, feest van de Vlaamse Gemeenschap of op 27 september, feest van de Franse Gemeenschap.7. De voormelde bedragen worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 105,20. Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk te worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage VI Fonctions admises à la subvention pour les centres d'aide aux personnes - Functies die in aanmerking komen voor de subsidiëring van de centra voor algemeen welzijnswerk I. Centres d'Aide aux Personnes exerçant des missions d'accueil social I. De Centra voor Algemeen Welzijnswerk die de opdrachten van sociale opvang waarnemen A. Autonome/Autonoom Service d'action sociale bruxellois/Dienst sociale actie Brussel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor algemeen welzijnswerk te worden gevoegd.

Brussel, 9 december 2004.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

^