gepubliceerd op 18 juni 2004
Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten, gedaan te New York op 14 december 1973
27 APRIL 2004. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten, gedaan te New York op 14 december 1973 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten, gedaan te New York op 14 december 1973, zal volkomen gevolg hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 27 april 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2003-2004. Senaat.
Documenten.
Ontwerp van wet ingediend op 8 december 2003, nr. 3-397/1.
Verslag namens de commissie, nr. 3-397/2.
Parlementaire Handelingen.
Bespreking, vergadering van 3 februari 2004.
Stemming, vergadering van 3 februari 2004.
Kamer Documenten Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 51-804/1.
Verslag namens de commissie, nr. 51-804/2.
Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-804/3.
Parlementaire Handelingen Bespreking, vergadering van 25 maart 2004.
Stemming, vergadering van 25 maart 2004.
Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, Indachtig de doelstellingen en beginselen, vervat in het Handvest van de Verenigde Naties, betreffende de handhaving van de internationale vrede en de bevordering van vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen Staten, Overwegende dat misdrijven tegen diplomaten en andere internationaal beschermde personen, waardoor de veiligheid van deze personen in gevaar wordt gebracht, een ernstige bedreiging vormen van handhaving van normale internationale betrekkingen die noodzakelijk zijn voor de samenwerking tussen Staten, Van oordeel zijnde dat het plegen van zulke misdrijven een zaak van ernstige zorg is voor de internationale gemeenschap, Ervan overtuigd dat het dringend noodzakelijk is passende en doeltreffende maatregelen inzake de voorkoming en bestraffing van zulke misdrijven te nemen, Zijn als volgt overeengekomen : Artikel 1 Voor de toepassing van dit Verdrag : 1. Wordt onder « een internationaal beschermd persoon » verstaan : a) een staatshoofd, met inbegrip van enig lid van een college dat de functies van een staatshoofd vervult krachtens de constitutie van de betrokken Staat, een hoofd van een regering of een minister van buitenlandse zaken, in alle gevallen waarin een zodanige persoon zich in een vreemde Staat bevindt, alsmede de hem vergezellende gezinsleden;b) een vertegenwoordiger of een functionaris van een Staat of een functionaris of een andere vertegenwoordiger van een internationale intergouvernementele organisatie, die, op het tijdstip waarop en ter plaatse waar een misdrijf tegen hemzelf, de door hem gebruikte officiële gebouwen, zijn particuliere woning of zijn vervoermiddel wordt gepleegd, ingevolge het internationale recht aanspraak kan maken op bijzondere bescherming tegen een aanslag op zijn persoon, vrijheid of waardigheid, alsmede de inwonende gezinsleden.2. Wordt onder « vermoedelijke dader » verstaan een persoon tegen wie voldoende bewijs aanwezig is om prima facie vast te stellen dat hij een of meer van de in artikel 2 vermelde misdrijven heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Artikel 2 1. Het opzettelijk plegen van : a) een moord, een ontvoering van, of een andere aanslag op de persoon of de vrijheid van een internationaal beschermd persoon, b) een gewelddadige aanslag op de officiële gebouwen, de particuliere woning of het vervoermiddel van een internationaal beschermd persoon, zodanig dat daardoor zijn persoon of vrijheid in gevaar wordt gebracht, c) een dreiging een zodanige aanslag te plegen, d) een poging een zodanige aanslag te plegen, e) een handeling die medeplichtigheid aan een zodanige aanslag oplevert wordt door elke Staat die partij is bij dit Verdrag, in zijn interne wetten strafbaar gesteld.2. Elke Staat die partij is bij dit Verdrag, stelt deze misdrijven strafbaar met passende straffen, rekening houdend met het ernstige karakter van die misdrijven.3. Het eerste en het tweede lid van dit artikel doen in geen enkel opzicht afbreuk aan de krachtens het volkenrecht op de Staten die partij zijn bij dit Verdrag rustende verplichtingen om alle passende maatregelen te nemen ter voorkoming van andere aanslagen op de persoon, de vrijheid of de waardigheid van een internationaal beschermd persoon. Artikel 3 1. Elke Staat die partij is bij dit Verdrag, neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn bevoegdheid tot kennisneming van de in artikel 2 vermelde misdrijven vast te leggen in de volgende gevallen : a) wanneer het misdrijf is gepleegd op het grondgebied van deze Staat of aan boord van een in deze Staat ingeschreven vaartuig of luchtvaartuig;b) wanneer de vermoedelijke dader onderdaan van deze Staat is;c) wanneer het misdrijf is gepleegd tegen een onder de begripsomschrijving van artikel 1 vallende internationaal beschermde persoon, indien deze zijn status als zodanig ontleent aan de functies die hij namens deze Staat uitoefent.2. Elke Staat die partij is bij dit Verdrag, neemt voorts de maatregelen die nodig zijn om zijn bevoegdheid tot kennisneming van deze misdrijven vast te leggen in gevallen waarin de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en deze Staat hem niet uitlevert ingevolge het bepaalde in artikel 8 aan een van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde Staten.3. Dit Verdrag sluit geen enkele bevoegdheid in strafzaken uit, die wordt uitgeoefend krachtens de nationale wet. Artikel 4 De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, werken samen ter voorkoming van de in artikel 2 vermelde misdrijven, in het bijzonder door : a) alle praktisch uitvoerbare maatregelen te nemen om te voorkomen dat op hun onderscheiden grondgebieden voorbereidingen worden getroffen voor het plegen van deze misdrijven binnen of buiten hun grondgebied;b) inlichtingen uit te wisselen en administratieve en andere maatregelen, al naar gelang het geval, ter voorkoming van het plegen van deze misdrijven te coördineren. Artikel 5 1. De Staat die partij is bij dit Verdrag, en op het grondgebied waarvan een van de in artikel 2 vermelde misdrijven is gepleegd, stelt, indien die Staat op goede gronden kan aannemen dat een vermoedelijke dader van zijn grondgebied is gevlucht, alle andere betrokken Staten, rechtstreeks of via de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, in kennis van alle terzake doende op het gepleegde misdrijf betrekking hebbende feiten en van alle beschikbare gegevens omtrent de identiteit van de vermoedelijke dader.2. In alle gevallen waarin een van de in artikel 2 vermelde misdrijven is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon, doet iedere Staat die partij is bij dit Verdrag en die over gegevens beschikt omtrent het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden, al het mogelijke om deze informatie overeenkomstig de voorwaarden waarin zijn interne recht voorziet, volledig en onverwijld door te geven aan de Staat die partij is bij dit Verdrag en namens welke de betrokkene zijn functies uitoefende. Artikel 6 1. Indien de Staat die partij is bij dit Verdrag, en op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader zich bevindt, ervan overtuigd is dat de omstandigheden zulks wettigen, neemt deze Staat passende maatregelen overeenkomstig zijn interne recht om diens aanwezigheid ten behoeve van vervolging of uitlevering te verzekeren. Van deze maatregelen wordt onverwijld, rechtstreeks of via de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, kennis gegeven aan : a) de Staat waar het misdrijf werd gepleegd;b) de Staat of de Staten waarvan de vermoedelijke dader onderdaan is of, indien hij staatloos is, op het grondgebied waarvan hij zijn vaste verblijfplaats heeft : c) de Staat of de Staten waarvan de betrokken persoon onder internationale bescherming onderdaan is of namens welke hij zijn functies uitoefende;d) alle andere betrokken Staten;en e) de internationale organisatie waarvan de betrokken persoon onder internationale bescherming een functionaris of een vertegenwoordiger is.2. Elke persoon ten aanzien van wie de in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatregelen worden genomen, heeft het recht : a) onverwijld in contact te treden met de dichtstbijzijnde bevoegde vertegenwoordiger van de Staat waarvan hij onderdaan is of die anderszins is gerechtigd zijn rechten te beschermen of, indien hij staatloos is, waaraan hij verzoekt en die bereid is zijn rechten te beschermen;en b) bezoek van een vertegenwoordiger van die Staat te ontvangen. Artikel 7 De Staat die partij is bij dit Verdrag, en op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader zich bevindt, draagt, indien deze Staat hem niet uitlevert, zonder enige uitzondering en zonder onnodig uitstel, de zaak voor vervolging over aan zijn bevoegde autoriteiten volgens de in zijn wetten voorziene procedures.
Artikel 8 1. Voor zover de in artikel 2 vermelde misdrijven niet zijn vermeld als uitleveringsdelicten in een uitleveringsverdrag, bestaande tussen Staten die partij zijn bij dit Verdrag, worden zij geacht als zodanig daarin te zijn begrepen.De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, verplichten zich ertoe deze misdrijven op te nemen als uitleveringsdelicten in elk uitleveringsverdrag dat in de toekomst tussen hen wordt gesloten. 2. Indien een Staat die partij is bij dit Verdrag, en die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Staat die partij is bij dit Verdrag, maar waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan deze Staat, indien hij tot uitlevering besluit, dit Verdrag beschouwen als de wettelijke basis voor uitlevering wegens deze misdrijven.De uitlevering is onderworpen aan de procedurele bepalingen en de overige voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet. 3. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag en die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen onderling deze misdrijven als uitleveringsdelicten, onderworpen aan de procedurele bepalingen en de overige voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.4. Elk van de misdrijven wordt, ten behoeve van uitlevering tussen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag beschouwd als begaan niet alleen op de plaats waar het is gepleegd, maar ook op het grondgebied van de Staten die hun bevoegdheid dienen vast te leggen overeenkomstig het eerste lid van artikel 3. Artikel 9 Een ieder tegen wie een strafvervolging wordt gevoerd in verband met een van de in artikel 2 vermelde misdrijven, wordt een rechtvaardige behandeling gewaarborgd gedurende elk stadium van deze procedure.
Artikel 10 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, verlenen elkaar de ruimst mogelijke rechtshulp in strafzaken wegens de in artikel 2 omschreven misdrijven, met inbegrip van het verstrekken van het hun ter beschikking staande bewijsmateriaal dat nodig is in verband met de vervolging.2. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel laat verplichtingen betreffende wederzijdse rechtshulp, vervat in enig ander verdrag, onverlet. Artikel 11 De Staat die partij is bij dit Verdrag, en waar een vermoedelijke dader strafrechtelijk wordt vervolgd, brengt het eindresultaat van de strafzaak ter kennis van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die de gegevens doorzendt aan de andere Staten die partij zijn bij dit Verdrag.
Artikel 12 Het bepaalde in dit Verdrag laat de toepassing van de Verdragen inzake asiel, die van kracht zijn op de datum waarop dit Verdrag is aangenomen, onverlet tussen de Staten die partij zijn bij die Verdragen; een Staat die partij is bij dit Verdrag, kan zich echter niet beroepen op die Verdragen ten aanzien van een andere Staat die partij is bij dit Verdrag, maar niet bij die Verdragen.
Artikel 13 1. Elk geschil tussen twee of meer Staten die partij zijn bij dit Verdrag, inzake de uitleg of de toepassing van dit Verdrag, dat niet wordt beslecht door onderhandelingen, wordt op verzoek van een van deze Staten onderworpen aan arbitrage.Indien de partijen er binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de vorm van deze arbitrage kan ieder van deze partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof. 2. Elke Staat die partij is bij dit Verdrag, kan op het tijdstip van ondertekening of bekrachtiging van dit Verdrag, of van toetreding daartoe, verklaren zich niet gebonden te achten door het eerste lid van dit artikel.De andere Staten die partij zijn bij dit Verdrag, zijn niet gebonden door het eerste lid van dit artikel tegenover een Staat die partij is bij dit Verdrag en die een zodanig voorbehoud heeft gemaakt. 3. Een Staat die partij is bij dit Verdrag, en die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het tweede lid van dit artikel, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Artikel 14 Dit Verdrag staat tot 31 december 1974 open voor ondertekening door alle Staten op de Zetel van de Verenigde Naties te New York.
Artikel 15 Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 16 Dit Verdrag staat open voor toetreding door elke Staat. De akten van toetreding dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 17 1. Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de datum van nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.2. Voor elke Staat die dit Verdrag bekrachtigt of daartoe toetreedt na de nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding. Artikel 18 1. Elke Staat die partij is bij dit Verdrag, kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.2. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is ontvangen. Artikel 19 De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties geeft alle Staten kennis van, onder andere : a) de ondertekeningen van dit Verdrag, de nederlegging van de akten van bekrachtiging of toetreding overeenkomstig de artikelen 14, 15 en 16, alsmede de krachtens artikel 18 gedane kennisgevingen;b) de datum waarop dit Verdrag overeenkomstig artikel 17 in werking treedt. Artikel 20 Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die daarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toezendt aan alle Staten.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag, dat op 14 december 1973 te New York voor ondertekening is opengesteld, hebben ondertekend.
Dit Verdrag werd ondertekend door de volgende Staten : Bondsrepubliek Duitsland, Australië, Bulgarijë, Canada, Denemarken, Ecuador, Verenigde Staten, Finland, Guatemala, Hongarijë, Ijsland, Italië, Mongolië, Nicaragua, Noorwegen, Paraguay, Polen, DDR, Witrusland, Oekraïne, Roemenië, Verenigd Koninkrijk, Rwanda, Zweden, Tsjechoslowakijë, Tunesië, USSR, Joegoslavië.
Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten, gedaan te New York op 14 december 1973 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld