Etaamb.openjustice.be
Wet van 19 juni 2008
gepubliceerd op 13 juli 2010

Wet houdende instemming met volgende Internationale Akten : 1ø Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk Belgi en de Regering van het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken; 2ø Verdrag tussen het Koninkrijk Belgi en het Koninkrijk Thailand betreffende de overbrenging van gevonniste personen en betreffende de samenwerking in het kader van de strafuitvoering, ondertekend te Bangkok op 12 november 2005 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2008015124
pub.
13/07/2010
prom.
19/06/2008
ELI
eli/wet/2008/06/19/2008015124/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

19 JUNI 2008. - Wet houdende instemming met volgende Internationale Akten : 1ø Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk Belgi en de Regering van het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken; 2ø Verdrag tussen het Koninkrijk Belgi en het Koninkrijk Thailand betreffende de overbrenging van gevonniste personen en betreffende de samenwerking in het kader van de strafuitvoering, ondertekend te Bangkok op 12 november 2005 (1) (2)


1° Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken;2° Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Thailand betreffende de overbrenging van gevonniste personen en betreffende de samenwerking in het kader van de strafuitvoering, ondertekend te Bangkok op 12 november 2005 (1) (2) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te Bangkok op 12 november 2005, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 3.Het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Thailand betreffende de overbrenging van gevonniste personen en betreffende de samenwerking in het kader van de strafuitvoering, ondertekend te Bangkok op 12 november 2005, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 juni 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN _______ Nota's (1) Zitting 2006-2007. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 31 januari 2008, nr. 4-543/1. - Verslag, nr. 4-5432.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming, vergadering van 13 maart 2008.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 52-984/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 52-984/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming, vergadering van 15 mei 2008. (2) Overeenkomstig artikel 29 van de Overeenkomst 1° en artikel 13 van de Overeenkomst 2°, treden deze Overeenkomsten in werking 30 dagen na de datum van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging, d.w.z. op 23 juli 2010.

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIE EN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK THAILAND; hierna genoemd de « Overeenkomstsluitende Staten »;

Verlangend de banden die reeds geruime tijd tussen hun landen bestaan, te handhaven en te versterken, alsmede de doeltreffendheid van beide landen inzake preventie, onderzoek en vervolging van criminaliteit door middel van samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken te verhogen;

Onderstrepend dat de Overeenkomstsluitende Staten een gemeenschappelijk belang hebben om ervoor te zorgen dat de onderlinge wederzijdse rechtshulp in strafzaken doeltreffend, vlot en aan de hand van kwalitatief hoogwaardige informatie verloopt, op een wijze die verenigbaar is met de fundamentele beginselen van hun nationaal recht, daaronder begrepen de beginselen van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966; en Uiting gevend aan hun vertrouwen in de structuur en de werking van hun strafrechtstelsels, evenals in het vermogen van hun beide landen om een eerlijk proces te waarborgen;

Zijn overeengekomen als volgt : Artikel 1 Verplichte wederzijdse rechtshulp 1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe elkaar overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst wederzijdse rechtshulp in de ruimste zin te verlenen in het kader van onderzoeken, vervolgingen en andere procedures in verband met strafbare feiten waarvan de bestraffing op het tijdstip van het verzoek behoort tot de rechtsmacht van hun rechtbanken.De autoriteiten bevoegd om rechtshulp te vragen dan wel te verstrekken zijn voor het koninkrijk Thailand de rechterlijke autoriteiten en de entiteiten die krachtens de wet bevoegd zijn om een verzoek ten uitvoer te doen leggen of bijstand te vragen, en voor het koninkrijk België de rechterlijke autoriteiten. 2. De bepalingen van deze Overeenkomst zijn eveneens van toepassing wanneer de gevraagde rechtshulp betrekking heeft op een strafrechtelijke procedure in fiscale zaken (douane en accijnzen, directe en indirecte belastingen en valutacontrole).3. De wederzijdse rechtshulp omvat doch is niet beperkt tot : (a) het verzamelen van getuigenverklaringen van personen;(b) het verstrekken van inlichtingen, documenten, dossiers en bewijsmateriaal;(c) het afgeven van documenten;(d) het ten uitvoer leggen van verzoeken om huiszoeking, inbeslagneming en opsporing;(e) het overbrengen van gedetineerden of vergemakkelijken van de verschijning van derden in de verzoekende Staat om aldaar te getuigen;(f) het lokaliseren van personen en voorwerpen;(g) maatregelen inzake lokalisatie, inbeslagneming en verbeurdverklaring van de opbrengsten en van de instrumenten van criminele activiteiten;en (h) enige andere vorm van rechtshulp die beantwoordt aan de doelstellingen van deze Overeenkomst.4. De wederzijdse rechtshulp wordt verleend, ongeacht of de feiten waarop het onderzoek, de vervolging of de procedure in de verzoekende Staat betrekking heeft, al dan niet een strafbaar feit opleveren in de aangezochte Staat of aanleiding kunnen geven tot vervolging door de aangezochte Staat.5. De inlichtingen en het bewijsmateriaal verkregen krachtens deze Overeenkomst kunnen enkel worden bekendgemaakt of aangewend ten behoeve van het onderzoek, de vervolging of de procedure in verband met de feiten zoals gekwalificeerd in het verzoek.Indien deze kwalificatie wordt gewijzigd, mogen deze inlichtingen of dit bewijsmateriaal niet worden gebruikt zonder de voorafgaande toestemming van de aangezochte Staat. 6. Met deze Overeenkomst wordt uitsluitend de wederzijdse rechtshulp beoogd tussen de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Staten belast met de toepassing van het strafrecht.Zij heeft niet tot doel en is niet ontworpen met het oog op het verlenen van een dergelijke rechtshulp aan private partijen. 7. Geen enkele private partij kan een bepaling van deze Overeenkomst aanvoeren om de tenuitvoerlegging van een verzoek te verhinderen, dan wel om bewijsmateriaal verkregen overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst te verwijderen of te doen verdwijnen.8. Deze Overeenkomst is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van beslissingen tot aanhouding en tot veroordeling, behalve in geval van verbeurdverklaring.Zij is evenmin van toepassing op militaire misdrijven die geen gemeenrechtelijke misdrijven opleveren.

Artikel 2 Gronden tot weigering of uitstel 1. De aangezochte Staat kan weigeren een verzoek ten uitvoer te leggen indien hij van oordeel is dat : (a) de tenuitvoerlegging van het verzoek de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde, dan wel andere wezenlijke belangen van de aangezochte Staat kan schenden;(b) het verzoek betrekking heeft op een politiek misdrijf;(c) ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat het verzoek is ingediend om een onderzoek te kunnen instellen tegen een persoon, deze te vervolgen of te straffen, of andere procedures tegen hem in te stellen op grond van zijn ras, geslacht, godsdienst, nationaliteit of politieke overtuiging, dan wel dat de situatie van de betrokkene dreigt te verslechteren om een van voornoemde redenen;(d) het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit waarop krachtens het recht van de verzoekende Staat, doch niet krachtens het recht van de aangezochte Staat de doodstraf is gesteld. Niettegenstaande het voorgaande mag het verzoek niet worden geweigerd indien de verzoekende Staat de aangezochte Staat toereikende waarborgen biedt dat de doodstraf niet zal worden opgelegd of, indien zulks wel het geval is, niet zal worden uitgevoerd. Een weigering van de aangezochte Staat om een verzoek om die reden ten uitvoer te leggen, biedt de verzoekende Staat de mogelijkheid, op grond van wederkerigheid, de tenuitvoerlegging van een verzoek van de andere Staat met betrekking tot een strafbaar feit van vergelijkbare aard en ernst te weigeren. 2. De aangezochte Staat kan het verlenen van rechtshulp uitstellen ingeval de tenuitvoerlegging van het verzoek kan leiden tot de belemmering van een lopend gerechtelijk onderzoek, een lopende vervolging of een lopende procedure in de aangezochte Staat.3. Alvorens het verzoek om rechtshulp te weigeren of de tenuitvoerlegging ervan uit te stellen, bepaalt de aangezochte Staat of de rechtshulp kan worden verleend onder de voorwaarden die hij noodzakelijk acht.Indien de verzoekende Staat de rechtshulp onder deze voorwaarden aanvaardt, verbindt hij zich ertoe deze in acht te nemen. 4. De aangezochte Staat brengt de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk op de hoogte van de redenen die aan de weigering of aan het uitstel van de tenuitvoerlegging van het verzoek ten grondslag liggen. Artikel 3 Centrale autoriteit 1. Iedere Overeenkomstsluitende Staat wijst een centrale autoriteit aan.2. De centrale autoriteit van het Koninkrijk Thailand is de Attorney General of een door hem aangewezen persoon.3. De centrale autoriteit van het Koninkrijk België is de Minister van Justitie of een door hem aangewezen persoon.4. De krachtens deze Overeenkomst ingediende verzoeken worden geformuleerd en ten uitvoer gelegd door de centrale autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Staten. Artikel 4 Taal De verzoeken en bewijsstukken moeten vergezeld gaan van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte Staat of in de Engelse taal.

Artikel 5 Inhoud van de verzoeken om rechtshulp 1. Het verzoek om rechtshulp wordt schriftelijk ingediend.In geval van spoed of indien de aangezochte Staat daarmee instemt, kan het verzoek per fax of enig ander middel worden verzonden maar moet het onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd. 2. De verzoeken om rechtshulp bevatten : (a) de naam van de bevoegde autoriteit die het gerechtelijk onderzoek, de vervolging of de procedure waarop het verzoek betrekking heeft, leidt;(b) een omschrijving van de aard van het gerechtelijk onderzoek, van de vervolging of van de procedure, daaronder begrepen een samenvatting van de relevante feiten en wetgeving;(c) een omschrijving van het gezochte bewijsmateriaal of inlichtingen of van de handelingen inzake de rechtshulp die moeten worden verricht;(d) het doel waarom het bewijsmateriaal, de inlichtingen of enige andere vorm van rechtshulp worden gevraagd.3. Indien nodig bevat het verzoek tevens : (a) voor zover mogelijk, de identiteit, de nationaliteit en de lokalisatie van de persoon of personen op wie het gerechtelijk onderzoek, de vervolging of de procedure in de verzoekende Staat betrekking heeft;(b) de beschikbare gegevens over de identiteit en de verblijfplaats van de persoon die in de aangezochte Staat moet worden gelokaliseerd;(c) de identiteit en de lokalisatie van de persoon aan wie een afgifte moet worden gedaan, de band tussen deze persoon en het gerechtelijk onderzoek, de vervolging of de procedure en de wijze van afgifte;(d) de identiteit en de lokalisatie van personen tegen wie bewijsmateriaal wordt gezocht;(e) in geval van verzoeken strekkende tot inwinning van bewijs, tot huiszoeking, tot inbeslagneming en tot opsporing, opgave van de redenen op grond waarvan kan worden aangenomen dat bewijsmateriaal kan worden aangetroffen binnen de rechtsmacht van de aangezochte Staat;(f) een nauwkeurige omschrijving van de plaats waar de huiszoeking moet worden verricht en/of van het bewijsmateriaal dat moet worden gezocht;(g) indien nodig, de eis van vertrouwelijkheid en de motivering ervan;(h) een omschrijving van de wijze waarop de getuigenverklaringen worden verzameld en opgenomen;(i) een lijst van de te beantwoorden vragen;(j) in geval van verzoeken strekkende tot inwinning van bewijsmateriaal bij een persoon, een verklaring volgens welke onder ede of onder belofte afgelegde verklaringen zijn vereist, evenals een omschrijving van het onderwerp van het gezochte bewijsmateriaal of van de gezochte verklaring;(k) een omschrijving van enige bijzondere procedure die moet worden gevolgd bij de tenuitvoerlegging van het verzoek;(l) informatie met betrekking tot de vergoedingen en uitgaven waarin is voorzien voor een persoon die in de verzoekende Staat verschijnt;(m) in geval van terbeschikkingstelling van gedetineerden, de persoon of autoriteit belast met zijn overbrenging, de plaats waarnaar de gedetineerde moet worden overgebracht en de datum van zijn terugkeer; en (n) enige andere informatie die ter attentie van de aangezochte Staat kan worden gebracht teneinde de tenuitvoerlegging van het verzoek te vergemakkelijken.4. Indien de aangezochte Staat van oordeel is dat de in het verzoek verstrekte informatie niet volstaat voor de behandeling ervan, kan om extra informatie worden verzocht. Artikel 6 Tenuitvoerlegging van verzoeken 1. De verzoeken om rechtshulp worden zo spoedig mogelijk ten uitvoer gelegd overeenkomstig het recht van de aangezochte Staat en, voor zover dit recht zulks niet verbiedt, volgens de regeling gevraagd door de verzoekende Staat.2. De aangezochte Staat kan de tenuitvoerlegging van een verzoek niet weigeren op grond van het bankgeheim. Artikel 7 Kosten 1. De aangezochte Staat betaalt alle kosten verbonden aan de tenuitvoerlegging van het verzoek, met uitzondering van de kosten van het deskundigenonderzoek en de reisvergoedingen en -kosten van personen overeenkomstig de artikelen 20 en 24.Deze kosten, vergoedingen en uitgaven zijn ten laste van de verzoekende Staat.

Indien de getuige of de deskundige daartoe een verzoek doet, kan de verzoekende Staat een voorschot storten op de uitgaven, kosten of vergoedingen in verband met de reis. 2. Ingeval blijkt dat de tenuitvoerlegging van het verzoek buitengewone uitgaven met zich brengt, raadplegen de Overeenkomstsluitende Staten elkaar teneinde de bewoordingen en de voorwaarden te bepalen waaronder de vereiste rechtshulp kan worden verleend. Artikel 8 Beperkte aanwending en vertrouwelijkheid 1. De inlichtingen en het bewijsmateriaal verkregen krachtens deze Overeenkomst mogen zonder de voorafgaande toestemming van de aangezochte Staat niet worden bekendgemaakt of aangewend voor andere doeleinden dan die vermeld in het verzoek.Voornoemde inlichtingen en voornoemd bewijsmateriaal kunnen uitsluitend worden aangewend door de diensten van de federale overheidsdienst Justitie, de rechterlijke autoriteiten en de diensten belast met de toepassing van de wet, verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdrachten omschreven in deze Overeenkomst. 2. De verzoekende Staat kan eisen dat het verzoek om rechtshulp, de inhoud ervan en de bijbehorende documenten, alsmede de tenuitvoerlegging ervan vertrouwelijk blijven.Indien het verzoek niet ten uitvoer kan worden gelegd zonder dat de geëiste vertrouwelijkheid wordt opgeheven, brengt de aangezochte Staat de verzoekende Staat hiervan op de hoogte. Laatstgenoemde moet vervolgens beslissen of het verzoek desalniettemin wordt ten uitvoer gelegd. 3. De aangezochte Staat kan eisen dat verstrekte informatie of verstrekt bewijsmateriaal, alsmede de bron ervan vertrouwelijk blijven overeenkomstig de door hem gestelde voorwaarden.In dat geval neemt de verzoekende Staat deze voorwaarden in acht, behalve wanneer voornoemde informatie of voornoemd bewijsmateriaal noodzakelijk is in een openbaar proces dat het gevolg is van het gerechtelijk onderzoek, de vervolging of de procedure waarvan sprake is in het verzoek.

Artikel 9 Toegang van tot informatie en mededeling ervan aan derden De toegang van niet in deze Overeenkomst bepaalde autoriteiten of personen tot informatie wordt geregeld volgens het nationaal recht van de Staat die partij is, waarbij een verzoek om toegang is ingediend.

In ieder geval kan de Staat die partij is en voornoemde informatie niet heeft verstrekt, deze slechts meedelen na hiervoor de toestemming te hebben verkregen van de Overeenkomstsluitende Staat die de informatie heeft verstrekt.

Op verzoek van de Overeenkomstsluitende Staat die informatie heeft verstrekt, deelt de Overeenkomstsluitende Staat waarvoor deze informatie is bestemd, mee welk gebruik ervan wordt gemaakt en welke resultaten worden verkregen op grond van de overgezonden informatie.

Artikel 10 Kwaliteit van de gegevens Indien de Overeenkomstsluitende Staat die informatie overzendt, vaststelt dat deze informatie niet juist of onvolledig is, brengt hij de Overeenkomstsluitende Staat waaraan de informatie is overgezonden, hiervan onverwijld op de hoogte. Deze laatste moet dan voornoemde informatie, naar gelang van het geval, schrappen of verbeteren.

Artikel 11 Duur van bewaring van informatie Elke Overeenkomstsluitende Staat waakt ervoor informatie niet langer te bewaren dan nodig is voor het vervullen van de rechtshulp bedoeld in deze Overeenkomst. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de verwerking van voornoemde informatie door de autoriteiten of diensten bedoeld in punt 1 van artikel 8 met het oog op de archivering ervan.

Artikel 12 Verzameling van getuigenverklaringen en overlegging van bewijsmateriaal in de aangezochte Staat 1. Ingeval een persoon is opgeroepen om te verschijnen teneinde een getuigenverklaring af te leggen of documenten, dossiers of voorwerpen over te leggen in de aangezochte Staat, bestaat de mogelijkheid dat hij zulks moet doen overeenkomstig het recht van de aangezochte Staat.2. Op verzoek deelt de aangezochte Staat vooraf het tijdstip en de plaats mee waar het bewijsmateriaal zal worden ingewonnen.3. De bevoegde autoriteiten en de door hen gemachtigde personen kunnen aanwezig zijn bij de tenuitvoerlegging van het verzoek ingeval in de aangezochte Staat de centrale autoriteit en de autoriteit belast met de tenuitvoerlegging ervan daarmee instemmen. Artikel 13 Verzamelen van getuigenverklaringen door middel van videoconferentie Een Overeenkomstsluitende Staat kan op verzoek van de andere Overeenkomstsluitende Staat indien mogelijk en overeenkomstig de fundamentele beginselen van zijn nationaal recht, toestaan dat een getuigenverklaring van een persoon die zich op zijn grondgebied bevindt en als getuige of als deskundige moet worden gehoord door de bevoegde autoriteiten van de andere Staat, geschiedt door middel van videoconferentie. Hiertoe wordt overgegaan onder de voorwaarden en op de wijze in gezamenlijk overleg overeengekomen tussen de Overeenkomstsluitende Staten ingeval het onmogelijk of niet wenselijk is dat voornoemde persoon persoonlijk verschijnt op het grondgebied van de verzoekende Staat. De Overeenkomstsluitende Staten kunnen overeenkomen dat het verhoor wordt geleid door de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat en dat de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat hierbij aanwezig is.

Artikel 14 Mededeling van dossiers van overheidsdiensten of regeringsorganen 1. De aangezochte Staat legt kopieën van voor het publiek toegankelijke dossiers van overheidsdiensten of regeringsorganen over.2. De aangezochte Staat kan enig niet voor het publiek toegankelijk dossier of enige niet voor het publiek toegankelijke informatie in het bezit van een overheidsdienst of een regeringsorgaan overleggen op voorwaarde dat de inhoud van dit dossier of deze informatie in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden wordt meegedeeld als wanneer voornoemde gegevens bestemd zouden zijn voor zijn eigen rechterlijke autoriteiten of autoriteiten belast met de toepassing van de wet.De aangezochte Staat kan op discretionaire wijze geheel of gedeeltelijk weigeren rechtshulp te verlenen.

Artikel 15 Overzending van documenten en voorwerpen en certificatie 1. Ingeval het verzoek om rechtshulp betrekking heeft op de overzending van dossiers en documenten, kan de aangezochte Staat de originelen of eensluidend verklaarde kopieën ervan overzenden.2. De verzoekende Staat zendt de originele documenten of dossiers of de voorwerpen overgelegd ter uitvoering van het verzoek terug zodra zulks mogelijk is, behalve indien de aangezochte Staat daarvan afziet.3. Voor zover het recht van de aangezochte Staat zulks niet verbiedt, worden de documenten, voorwerpen en dossiers overgezonden in de vorm of met de certificatie die de verzoekende Staat verlangt ter fine van de ontvankelijkheid ervan overeenkomstig zijn recht.4. Met uitzondering van het bepaalde in punt 3 behoeven het bewijsmateriaal en de documenten overgelegd overeenkomstig deze Overeenkomst geen enkele vorm van certificatie. Artikel 16 Uitwisseling van inlichtingen over veroordelingen Op verzoek deelt elke Staat die partij is, aan de andere Staat de veroordelingen mee die ten aanzien van de onderdanen van deze laatste zijn uitgesproken en in zijn officieel archief zijn opgenomen. Een kopie van de veroordeling wordt op verzoek bezorgd.

Artikel 17 Spontane uitwisseling van inlichtingen 1. De Overeenkomstsluitende Staten stellen alles in het werk om in voorkomend geval, binnen de perken van hun nationaal recht en zonder een verzoek in die zin te hebben ontvangen, inlichtingen in verband met strafzaken uit te wisselen wanneer het tot de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Staat behoort voornoemde inlichtingen te onderzoeken in het kader van een procedure of een sanctie.2. De Overeenkomstsluitende Staat die de inlichtingen verstrekt, kan overeenkomstig zijn nationaal recht de aanwending ervan door de andere Overeenkomstsluitende Staat aan bepaalde voorwaarden onderwerpen.De Overeenkomstsluitende Staat voor wie de informatie is bestemd, moet deze voorwaarden in acht nemen.

Artikel 18 Afgifte van documenten 1. De aangezochte Staat gaat over tot de afgifte van enig wettelijk document dat daartoe is overgezonden door de verzoekende Staat.2. Enig verzoek om afgifte van een document waarin de verschijning van een persoon voor een autoriteit van de verzoekende Staat wordt geëist, wordt ten laatste vijftig (50) dagen voor de bepaalde datum van de verschijning overgezonden.3. De aangezochte Staat zendt als bewijs van de afgifte een ontvangstbewijs gedagtekend en ondertekend door de in kennis gestelde persoon of een verklaring ondertekend door de ambtenaar die tot de afgifte is overgegaan, met vermelding van de wijze en datum van afgifte, terug.Ingeval geen afgifte kan plaatsvinden, wordt de verzoekende Staat daarvan in kennis gesteld, evenals van de redenen hiervoor. 4. Een persoon die overeenkomstig dit artikel in kennis is gesteld van een wettelijk document waarin zijn verschijning in de verzoekende Staat wordt geëist, kan ingeval hij weigert zich daaraan te onderwerpen, niet burgerrechtelijk of strafrechtelijk worden beboet en ook niet worden onderworpen aan een wettelijke sanctie of een dwingende maatregel, zelfs indien in het document wordt gesteld welke sanctie hem kan worden opgelegd. Artikel 19 Huiszoeking, inbeslagneming en opsporing De aangezochte Staat gaat binnen de perken van zijn wetgeving over tot tenuitvoerlegging van het verzoek om huiszoeking, inbeslagneming of opsporing van de verzoekende Staat, die alle informatie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan verstrekt.

Artikel 20 Overbrenging van gedetineerden om te verschijnen als getuige 1. Enige gedetineerde in de aangezochte Staat die als getuige moet verschijnen in de verzoekende Staat, wordt overgebracht naar deze Staat indien de betrokkene en de aangezochte Staat daarmee instemmen.2. Voor de toepassing van dit artikel : (a) de verzoekende Staat heeft de bevoegdheid en de verplichting om de overgebrachte persoon in hechtenis te houden tenzij anders is bepaald door de aangezochte Staat;(b) zodra het verzoek ten uitvoer is gelegd, levert de verzoekende Staat de overgebrachte persoon opnieuw over aan de aangezochte Staat;(c) ingeval de opgelegde straf een einde heeft genomen of de aangezochte Staat de verzoekende Staat ervan op de hoogte brengt dat de overgebrachte persoon niet langer in hechtenis moet worden gehouden, wordt deze persoon in vrijheid gesteld.3. De hechtenis op het grondgebied van de verzoekende Staat wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsbeneming die de overgebrachte persoon moet ondergaan op het grondgebied van de aangezochte Staat. Artikel 21 Lokalisatie van voorwerpen of voorwerpen 1. Op verzoek neemt de aangezochte Staat alle redelijke maatregelen teneinde personen of voorwerpen te lokaliseren die zich vermoedelijk op zijn grondgebied bevinden en die vereist zijn in het kader van een gerechtelijk onderzoek, een vervolging of een procedure in de verzoekende Staat.2. De aangezochte Staat deelt zo spoedig mogelijk de resultaten van zijn onderzoeksdaden aan de verzoekende Staat mee. Artikel 22 Officiële mededeling met het oog op vervolging 1. Ingeval een Staat die partij is, bevoegd is om een strafrechtelijke procedure in te stellen maar wenst dat deze door de andere Staat die partij is, wordt gevoerd, deelt de centrale autoriteit van de verzoekende Partij aan de centrale autoriteit van de aangezochte Partij officieel de elementen die betrekking hebben op het strafbaar feit mee.Indien de aangezochte Staat daartoe bevoegd is, legt hij de zaak voor aan zijn bevoegde autoriteiten teneinde een strafrechtelijke procedure in te stellen. Deze autoriteiten wijzen hun beslissing overeenkomstig de wetten van hun land. 2. De aangezochte Staat brengt de verzoekende Staat op de hoogte van het gevolg dat is gegeven aan de officiële mededeling en zendt indien nodig een afschrift van de gewezen beslissing.3. Zodra de aangezochte Staat de rechtsmacht van zijn rechtbanken heeft gevestigd, brengt hij de verzoekende Staat op de hoogte van de mogelijkheden voor de benadeelden om zich burgerlijke partij te stellen, alsmede van de rechtsmiddelen die kunnen worden ingesteld. Artikel 23 Opbrengsten van strafbare feiten 1. De aangezochte Staat stelt, op verzoek, alles in het werk om na te gaan of zich onder zijn rechtsmacht opbrengsten van een strafbaar feit bevinden en deelt het resultaat van zijn onderzoek aan de verzoekende Staat mee.In het kader van het verzoek brengt de verzoekende Staat de aangezochte Staat op de hoogte van de grondslag waarop zijn overtuiging steunt dat dergelijke opbrengsten zich mogelijkerwijs onder de rechtsmacht van laatstgenoemde bevinden. 2. Ingeval krachtens punt 1 van dit artikel vermoedelijke opbrengsten van een strafbaar feit worden aangetroffen, neemt de aangezochte Staat de noodzakelijke in zijn wetgeving toegestane maatregelen teneinde dergelijke opbrengsten te bevriezen, in beslag te nemen en verbeurd te verklaren.3. Op verzoek van de verzoekende Staat kan de aangezochte Staat binnen de perken van zijn nationaal recht en in de bewoordingen en onder de voorwaarden overeengekomen door de Overeenkomstsluitende Staten de opbrengsten van strafbare feiten of de opbrengsten van de verkoop van goederen die voortkomen uit voornoemde strafbare feiten geheel of gedeeltelijk overdragen aan de verzoekende Staat.4. In het kader van de toepassing van dit artikel worden de legitieme rechten en belangen van de aangezochte Staat en van enige derde Partij met betrekking tot dergelijke opbrengsten in acht genomen overeenkomstig het recht van de aangezochte Staat. Artikel 24 Verschijning in de verzoekende Staat Ingeval de verschijning van een persoon die zich bevindt op het grondgebied van de aangezochte Staat noodzakelijk is op het grondgebied van de verzoekende Staat, verzoekt de centrale autoriteit van de aangezochte Staat, op verzoek, de betrokkene te verschijnen voor de bevoegde autoriteit in de aangezochte Staat en brengt hem op de hoogte van het bedrag van de onkosten die hem zullen worden vergoed. Het antwoord van de betrokkene wordt onverwijld aan de verzoekende Staat meegedeeld.

Artikel 25 Immuniteit 1. Geen enkele persoon die zich bevindt op het grondgebied van de verzoekende Staat om overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst een getuigenverklaring af te leggen, kan worden gedagvaard, in hechtenis genomen of aan enige andere beperking van zijn individuele vrijheid worden onderworpen wegens feiten of nalatigheden die voorafgaan aan zijn vertrek uit het grondgebied van de aangezochte Staat.Evenmin kan hem worden gevraagd te zorgen voor bewijsmateriaal in een andere procedure dan die waarop het verzoek betrekking heeft. 2. De immuniteit omschreven in dit artikel neemt een einde wanneer de betrokkene die door de bevoegde autoriteiten ervan in kennis is gesteld dat zijn aanwezigheid niet is langer vereist en vervolgens gedurende vijftien (15) opeenvolgende dagen de mogelijkheid heeft gehad het grondgebied van de verzoekende Staat te verlaten, desalniettemin op voornoemd grondgebied is gebleven of uit eigen beweging ernaar is teruggekeerd na het te hebben verlaten. Artikel 26 Andere vormen van rechtshulp De wederzijdse rechtshulp en de procedures bepaald in deze Overeenkomst beletten niet dat de Overeenkomstsluitende Staten elkaar bijstand verlenen overeenkomstig de bepalingen van andere internationale overeenkomsten waarbij zij partij zijn, of overeenkomstig de bepalingen van hun nationaal recht.

Artikel 27 Raadplegingen De Overeenkomstsluitende Staten raadplegen elkaar op verzoek van een van hen onmiddellijk met betrekking tot de uitlegging en tot de toepassing van deze Overeenkomst.

Artikel 28 Toepassingsgebied Deze Overeenkomst is van toepassing op alle verzoeken ingediend na de inwerkingtreding ervan, zelfs indien de betrokken feiten of nalatigheden voor die datum plaatsvonden.

Artikel 29 Inwerkingtreding 1. Deze Overeenkomst moet worden bekrachtigd.De uitwisseling van de akten van bekrachtiging vindt plaats, zo spoedig mogelijk, te Brussel. 2. De Overeenkomst treedt in werking dertig (30) dagen na de uitwisseling van de akten van bekrachtiging. Artikel 30 Opzegging Elk van de Overeenkomstsluitende Staten kan deze Overeenkomst te allen tijde opzeggen door de andere Overeenkomstsluitende Staat hiervan schriftelijk in kennis te stellen. De opzegging treedt in werking zes maanden na de datum van de kennisgeving.

Ten blijke waarvan, de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun respectieve regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan in tweevoud te Bangkok, op 12 november 2005, in de Thaïse, de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, zijnde elke tekst gelijkelijk authentiek.

Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Thailand betreffende de overbrenging van gevonniste personen en betreffende de samenwerking in het kader van de strafuitvoering HET KONINKRIJK BELGI" EN HET KONINKRIJK THAILAND;

Rekening houdend met de van kracht zijnde wetgeving en regelgeving van de Partijen inzake de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke veroordelingen;

Verlangend samen te werken bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke veroordelingen;

Van oordeel zijnd dat deze samenwerking de belangen van een goede rechtsbedeling moet dienen;

Verlangend een geslaagde resocialisatie van gevonniste personen te bevorderen;

Van oordeel zijnd dat het beste middel om deze doelstellingen te bereiken erin bestaat vreemdelingen die van hun vrijheid zijn beroofd wegens het plegen van een strafrechtelijk misdrijf de mogelijkheid te bieden hun veroordeling binnen hun sociaal milieu van herkomst te ondergaan, Zijn als volgt overeengekomen : Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder : (a) « overbrengende Staat » : de Partij van waaruit de gevonniste persoon kan worden overgebracht of is overgebracht;(b) « ontvangende Staat » : de Partij waarnaar de gevonniste persoon kan worden overgebracht of is overgebracht;(c) « gevonniste persoon » : iedere persoon die na op het grondgebied van een van beide Staten rechterlijk te zijn veroordeeld, een door een strafgerecht uitgesproken vrijheidsberovende straf of maatregel ter aanvulling of ter vervanging van een straf moet ondergaan en die in detentie zit;(d) « veroordeling » : iedere door een rechtbank van de overbrengende Staat uitgesproken vrijheidsberovende straf of maatregel voor een beperkte of onbeperkte duur wegens een strafrechtelijk misdrijf. Artikel 2 Algemene beginselen 1. De Partijen verbinden zich ertoe elkaar samenwerking te verlenen met betrekking tot de overbrenging van gevonniste personen overeenkomstig de in dit verdrag bepaalde voorwaarden.2. Een gevonniste persoon op wie dit verdrag van toepassing kan zijn, moet door de veroordelende Staat van de inhoud van dit verdrag in kennis worden gesteld.3. Een op het grondgebied van een Partij gevonniste persoon kan, overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag, naar het grondgebied van de andere Partij worden overgebracht teneinde aldaar de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan.4. Bij het nemen van een beslissing betreffende de overbrenging van een gevonniste persoon neemt iedere Partij de volgende elementen in aanmerking : (1) het gegeven dat de overbrenging van de gevonniste persoon waarschijnlijk bijdraagt tot zijn resocialisatie of in ieder geval in zijn belang is;en (2) de aard en de ernst van het misdrijf, inzonderheid de gevolgen ervan in de ontvangende Staat en in de overbrengende Staat, evenals alle verzachtende of verzwarende omstandigheden. Artikel 3 Ne bis in idem 1. Een overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag overgebrachte persoon kan niet opnieuw in de ontvangende Staat worden gevonnist of veroordeeld op grond van de feiten die in de overbrengende Staat aanleiding hebben gegeven tot de veroordeling.2. Een overgebrachte persoon kan in de ontvangende Staat evenwel worden gedetineerd, gevonnist en veroordeeld voor andere feiten dan die welke aanleiding hebben gegeven tot de veroordeling in de veroordelende Staat, wanneer die feiten krachtens de wetgeving van de ontvangende Staat strafrechtelijk worden bestraft. Artikel 4 Toepassingsgebied Dit verdrag is van toepassing onder de volgende voorwaarden : (a) de handelingen of nalatigheden die aanleiding hebben gegeven tot de veroordeling, vormen de essentiële bestanddelen van een strafrechtelijk misdrijf krachtens het recht van de ontvangende Staat of zouden dergelijke bestanddelen moeten vormen ingeval zij zich op zijn grondgebied zouden voordoen;(b) de gevonniste persoon is onderdaan van de ontvangende Staat;(c) de nog te ondergane veroordeling moet nog ten minste een jaar bedragen te rekenen vanaf het verzoek om overbrenging;(d) een gevonniste persoon kan niet worden overgebracht indien hij in de overbrengende Staat niet de minimumduur van gevangenisstraf, van plaatsing of van enige andere vorm van vrijheidsberoving heeft ondergaan overeenkomstig het recht inzake de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke veroordelingen van de overbrengende Staat;(e) het vonnis is definitief en geen enkele andere rechterlijke procedure in verband met het misdrijf of enig ander misdrijf is hangende in de overbrengende Staat;(f) de overbrengende Staat, de ontvangende Staat en de gevonniste persoon stemmen in met de overbrenging.Indien beide Partijen gelet op de leeftijd of op de lichamelijke of geestelijke toestand van de gevonniste persoon het nodig achten, kan de instemming van deze laatste evenwel worden gegeven door een persoon die gemachtigd is namens hem op te treden; (g) zo het bevoegde gerecht van de ontvangende Staat een beslissing moet nemen of een vonnis moet uitspreken teneinde de door het gerecht van de overbrengende Staat aan de gevonniste persoon opgelegde veroordeling ten uitvoer te leggen, moet de ontvangende Staat de beslissing of het vonnis van voornoemd gerecht toepassen voor de overbrengende Staat de gevonniste persoon overbrengt.Ingeval de door het gerecht van de ontvangende Staat bepaalde tenuitvoerleggingsduur van de veroordeling lager is dan die van de alsnog te ondergane straf, heeft de overbrengende Staat het recht het verzoek te weigeren.

Artikel 5 Gronden tot weigering van overbrenging 1. De overbrenging moet worden geweigerd indien : (a) de gevonniste persoon is veroordeeld wegens het plegen in de zin van het Thaise recht van een misdrijf tegen : (i) de interne of externe veiligheid van de Staat; (ii) de vorst, zijn echtgenote of zijn zonen of dochters; of (iii) de wetgeving inzake de bescherming van het nationaal kunstpatrimonium; (b) de overbrenging van de gevonniste persoon kan leiden tot een aantasting van de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde, dan wel van andere wezenlijke belangen van een van beide Staten.2. De overbrenging kan worden geweigerd indien : (a) de gevonniste persoon niet de hem bij de veroordeling opgelegde geldsommen, kosten, schadevergoedingen, boetes of geldelijke veroordelingen van welke aard ook heeft gekweten;(b) de gevonniste persoon tevens onderdaan is van de overbrengende Staat. Artikel 6 Procedure van overbrenging 1. Een procedure van overbrenging op grond van dit verdrag moet langs diplomatieke weg worden ingesteld via een schriftelijk verzoek van de ontvangende Staat aan de overbrengende Staat.De overbrengende Staat stelt langs dezelfde weg de ontvangende Staat onverwijld in kennis van zijn beslissing om de overbrenging te aanvaarden of te weigeren.

Indien de overbrengende Staat instemt met het verzoek, nemen beide Partijen alle maatregelen die nodig zijn voor de overbrenging van de gevonniste persoon. 2. De gevonniste persoon kan met het oog op zijn overbrenging een verzoek voorleggen aan de ontvangende Staat.Indien de ontvangende Staat instemt met het verzoek, stelt deze Staat de procedure van overbrenging zoals omschreven in het eerste lid van dit artikel in. 3. De overbrengende Staat verstrekt aan de ontvangende Staat de volgende informatie : (a) een overzicht van de feiten op grond waarvan de veroordeling is uitgesproken;(b) de datum waarop de straf verstrijkt, het reeds door de gevonniste persoon ondergane gedeelte van de veroordeling, alsmede enige strafvermindering wegens verrichte arbeid, goed gedrag, voorlopige hechtenis of om andere redenen;(c) een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van alle vonnissen en veroordelingen die verband houden met de gevonniste persoon, alsmede van de wettelijke bepalingen die daaraan ten grondslag liggen;(d) een verklaring overeenkomstig de wetgeving van de overbrengende Staat naar luid waarvan de gevonniste persoon ermee instemt te worden overgebracht;(e) enige andere door de ontvangende Staat gevraagde informatie voor zover deze van belang kan zijn voor de overbrenging van de gevonniste persoon en de tenuitvoerlegging van zijn veroordeling.4. De ontvangende Staat verstrekt de overbrengende Staat een stuk waaruit blijkt dat de gevonniste persoon een onderdaan is van deze Staat.5. De overbrengende Staat verleent de ontvangende Staat, indien deze laatste het wenst, de mogelijkheid voor de overbrenging na te gaan, via een door de ontvangende Staat aangewezen ambtenaar, of de gevonniste persoon of een persoon die gemachtigd is namens hem op te treden overeenkomstig artikel 4, (f), van dit verdrag vrijwillig met de overbrenging heeft ingestemd en zich daarbij volledig bewust was van de wettelijke gevolgen van die instemming.6. De overlevering van de gevonniste persoon door de autoriteiten van de overbrengende Staat aan die van de ontvangende Staat heeft plaats in de overbrengende Staat op een tussen de twee Partijen afgesproken datum en plaats. Artikel 7 Handhaving van de rechtsmacht Voor zover de veroordelingen ten uitvoer worden gelegd krachtens dit verdrag, is de overbrengende Staat als enige bevoegd voor de vonnissen van zijn rechtbanken, de door deze laatste uitgesproken veroordelingen en de procedures tot herziening, wijziging of vernietiging van die vonnissen en veroordelingen.

Artikel 8 Procedure van tenuitvoerlegging van de veroordeling 1. De voortzetting van de tenuitvoerlegging van de veroordeling na de overbrenging wordt beheerst door de wetten en de procedures van de ontvangende Staat, daaronder begrepen de regeling inzake de uitvoering van de gevangenisstraf, van de plaatsing of van enige andere vorm van vrijheidsberoving, alsmede de regeling inzake de vermindering van de duur van de gevangenisstraf, van de plaatsing of van enige andere vorm van vrijheidsberoving ingevolge voorwaardelijke invrijheidsstelling, kwijtschelding van straf of andere maatregelen.2. Onder voorbehoud van het derde lid van dit artikel is de ontvangende Staat gebonden door het rechtskarakter van de veroordeling zoals vastgesteld door de overbrengende Staat.3. Geen enkele veroordeling op grond waarvan een vrijheidsberoving wordt opgelegd, kan door de ontvangende Staat op zodanige wijze ten uitvoer worden gelegd dat de duur van de veroordeling van de rechtbank van de overbrengende Staat wordt overschreden.De tenuitvoerlegging moet voor zover mogelijk overeenkomen met de veroordeling uitgesproken in de overbrengende Staat. 4. Indien de overbrengende Staat het vonnis of de veroordeling herziet, wijzigt of vernietigt overeenkomstig artikel 7 van dit verdrag of indien de overbrengende Staat de straf vermindert of omzet, de gevonniste persoon genade verleent of anderszins een einde maakt aan de veroordeling, geeft de ontvangende Staat gevolg aan de beslissing zodra deze hem overeenkomstig dit artikel is meegedeeld.5. De ontvangende Staat kan zijn bepalingen inzake het strafrecht ten aanzien van minderjarigen toepassen op de gevonniste persoon die deze Staat bij die categorie indeelt, ongeacht de status van die gevonniste persoon in het recht van de overbrengende Staat.6. De ontvangende Staat bericht de overbrengende Staat omtrent de tenuitvoerlegging van de veroordeling ingeval : (a) de gevonniste persoon voorwaardelijk is vrijgelaten en wanneer hij is vrijgelaten na zijn veroordeling te hebben ondergaan;(b) de gevonniste persoon ontsnapt voor zijn veroordeling volledig ten uitvoer is gelegd;of (c) de overbrengende Staat om een verslag verzoekt. Artikel 9 Doortocht van de gevonniste persoon 1. Indien een van beide Partijen een gevonniste persoon overbrengt vanuit een derde Staat, verleent de andere Partij zijn medewerking teneinde de doortocht van die gevonniste persoon over zijn grondgebied te vergemakkelijken.De Partij die voornemens is over te gaan tot een dergelijke overbrenging brengt vooraf de andere Partij op de hoogte van de doortocht. 2. Een Partij kan weigeren de doortocht toe te staan ingeval : (a) de gevonniste persoon een van haar onderdanen is;of (b) het strafbare feit dat aanleiding heeft gegeven tot de veroordeling geen strafrechtelijk misdrijf oplevert krachtens haar eigen recht. Artikel 10 Kosten De kosten verbonden aan de overbrenging van de gevonniste persoon of aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling na zijn overbrenging zijn ten laste van de ontvangende Staat, tenzij beide Partijen een andere regeling hebben getroffen.

Artikel 11 Taal 1. De stukken en de verklaringen in de zin van artikel 6, derde en vierde lid, en van artikel 8, vierde lid, worden meegedeeld in een van de talen van de overbrengende Staat.2. De verzoeken en alle andere stukken in verband met de procedure van overbrenging worden overgezonden in het Engels of in een van de talen van de overbrengende Staat. Artikel 12 Toepassing in de tijd Dit verdrag is van toepassing op de tenuitvoerlegging van veroordelingen die hetzij voor, hetzij na de inwerkingtreding ervan zijn uitgesproken.

Artikel 13 Slotbepalingen 1. Deze Overeenkomst moet worden bekrachtigd.De uitwisseling van de akten van bekrachtiging vindt plaats, zo spoedig mogelijk, te Brussel. 2. De Overeenkomst treedt in werking dertig (30) dagen na de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.3. Een van beide Partijen kan te allen tijde dit verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij.De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van die kennisgeving.

Ten blijke waarvan, de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

Opgemaakt te Bangkok, op 12 november 2005, in tweevoud, in het Thais, het Nederlands, het Frans en het Engels, de vier teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

^