18 APRIL 2021. - Wet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap inzake het gebruik van SURE (1)

FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze bepaling regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, inzake het gebruik van SURE (temporary Support to mitigate Unemployment Risks in case of an Emergency), afgesloten te Brussel op 22 december 2020 Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 18 april 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : K55-1827 Integraal verslag: 1 april 2021

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap,het Vlaamse Gewest, het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschap en de Duistalige Gemeenschap inzake het gebruik van SURE Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1988, 16 juli 1993 en 6 januari 2014, artikel 92bis, § 1;

Gelet op de gewone wet tot hervorming der instellingen van 9 augustus 1980, gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1989, 20 maart 2007 en 6 januari 2014, artikelen 31 en 31/1;

Gelet op de wet tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap van 31 december 1983, gewijzigd bij de wetten van 5 mei 1993 en 6 januari 2014, artikel 55bis;

Gelet op het artikel 220 van de Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

Gelet op de Verordening (EU) 2020/672 van de Raad van 19 mei 2020 betreffende de instelling van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) als gevolg van de COVID-19-uitbraak;

Gelet op het uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1342 van de Raad van 25 september 2020 tot toekenning van tijdelijke steun uit hoofde van Verordening (EU) 2020/672 aan het Koninkrijk België om het risico op werkloosheid in de noodtoestand als gevolg van de COVID-19-uitbraak te beperken;

Gelet op de SURE-leningsovereenkomst tussen de Europese Commissie en het Koninkrijk België voor een totaalbedrag van 7.803.380.000 EUR (loan agreement SURE) van 22 oktober 2020;

Overwegende dat dit akkoord tot doel heeft de betrekkingen tussen de partijen te regelen in het kader van het gebruik van het Europese SURE-instrument (temporary Support to mitigate Unemployment Risks in case of an Emergency, hierna genaamd `het instrument') door de partijen, en de ermee verband houdende procedures te beschrijven;

Overwegende dat uit hoofde van het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand ("SURE") kan de Europese Unie leningen aan lidstaten verstrekken die gelden als financiële bijstand in de zin van artikel 220 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046;

Overwegende dat deze leningen hoofdzakelijk dienen ter financiering van werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en daarmee samenhangend het verminderen van werkloosheid en inkomensverlies, alsook van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek. Een lidstaat kan om financiële bijstand van de Europese Unie uit hoofde van het instrument ("financiële bijstand") verzoeken als zijn werkelijke en mogelijk ook geplande overheidsuitgaven sinds 1 februari 2020 plots en sterk zijn gestegen als gevolg van nationale maatregelen die rechtstreeks verband houden met werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen om de sociaaleconomische gevolgen van de door COVID-19-uitbraak veroorzaakte buitengewone gebeurtenis het hoofd te bieden;

Overwegende dat zowel de Federale Staat als de gefedereerde entiteiten maatregelen hebben genomen die in aanmerking komen voor financiering door het instrument waarvoor sinds 1 februari 2020 de nodige uitgaven zijn gedaan. Heel wat maatregelen zullen in de nabije toekomst uitgaven blijven veroorzaken, en het is niet uitgesloten dat de overheden nog nieuwe maatregelen zullen nemen die in aanmerking komen voor het instrument;

Overwegende dat er nood is aan een samenwerkingsovereenkomst tussen de Federale Staat en de gefedereerde entiteiten dat de doorstorting van die gelden tussen de partijen, en de rentebetalingen en de kapitaalaflossingen regelt, vermits de Europese Unie de leningen voor een lidstaat in hun geheel zal toekennen aan de door de lidstaat aangeduide instelling die de gelden in ontvangst zal nemen en nadien voor de betalingen van de rentebetalingen en de kapitaalaflossingen van de leningen zal instaan. Tevens moeten de aanvragen voor financiële bijstand en de wijze van controle op de besteding van de gelden tussen de partijen geregeld worden;

De Partijen, de Federale Staat, vertegenwoordigd door de Vice-eersteminister en Minister van Financiën, de heer Vincent Van Peteghem, de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Minister-president van de Vlaamse Regering, de heer Jan Jambon, en de minister van Financiën en Begroting, Wonen en Onroerend Erfgoed, de heer Matthias Diependaele, het Waals Gewest, vertegenwoordigd door de Minister-President van de Waalse Regering, de heer Elio Di Rupo, en de Minister van Financiën en Begroting, de heer Jean-Luc Crucke, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Gewestregering, de heer Rudi Vervoort, en de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbare Ambt en de Promotie van Meertaligheid, de heer Sven Gatz, de Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Minister-president van de Franse Gemeenschap, de heer Pierre-Yves Jeholet, en de Minister van Begroting, het Openbaar Ambt en Gelijke kansen, de heer Frédéric Daerden, en de Duitstalige Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Minister-president en Minister van Lokale Besturen en Financiën, de heer Olivier Paasch, Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1.De partijen komen overeen dat het Federaal Agentschap van de Schuld, instelling van openbaar nut met zetel Kunstlaan 30, 1040 Brussel en hierna genaamd `Agentschap', als hun gedelegeerde in zal staan voor: ? de aanvragen tot financiële assistentie, ? de ontvangst van de gelden vanwege de Europese Commissie en de (gedeeltelijke) doorstorting ervan aan de gefedereerde entiteiten, ? de rentebetalingen en de kapitaalaflossingen aan de Europese Commissie, ? de inning van de rentebetalingen en de kapitaalaflossingen van de leningen die aan de gefedereerde entiteiten verstrekt werden, en ? meer in het algemeen de communicatie met de Europese overheden met betrekking tot het instrument.

De partijen komen eveneens overeen dat het Agentschap geen controle of audit zal uitvoeren op de gegevens die de gefedereerde entiteiten zullen aanleveren aan het Agentschap en/of aan de Europese overheden.

De gefedereerde entiteiten zijn de partijen met uitzondering van de Federale Staat.

Art. 2.Het Agentschap zal de officiële verzoeken om financiële bijstand na overleg met de gefedereerde entiteiten overmaken aan de Europese Commissie of aan iedere andere instelling die door de Unie aangeduid werd om die aanvragen te ontvangen.

Van zodra de Europese Commissie, informeel dan wel formeel, het deel dat België van een bepaalde lening zal ontvangen kenbaar maakt, zal het Agentschap met de gefedereerde entiteiten overleggen over de verdeling van het te verwachten bedrag tussen de Federale Staat en elke gefedereerde entiteit.

Art. 3.Het Agentschap zal de nodige instructies geven aan de Nationale Bank van België opdat het bedrag bij ontvangst gedeeltelijk, en aan het overeengekomen pro rata, overgemaakt wordt aan de gefedereerde entiteiten.

Art. 4.Het Agentschap stelt voor elke lening en ten behoeve van elke gefedereerde entiteit die een deel van die lening opneemt, een nauwkeurig betalingsplan op met vermelding van de data en de bedragen voor de rentebetalingen, de kapitaalaflossingen, alsook de eventuele kosten. Elk van die bedragen wordt berekend als het pro rata van het aan de gefedereerde entiteit toegekende bedrag ten opzichte van het totaal bedrag van de lening. Het Agentschap stuurt de gefedereerde entiteiten de uitnodigingen tot betaling, via e-mail, vijf Target2-dagen voorafgaand aan de dag waarop de bedragen verschuldigd aan de Europese Unie op de rekening van de Nationale Bank gestort moeten worden.

Voorafgaand aan het afsluiten van de leningen, bezorgen de gefedereerde entiteiten en het Agentschap elkaar alle nodige praktische gegevens, in het bijzonder de rekeningen en de e-mailadressen. Zij brengen elkaar op de hoogte van iedere wijziging.

Art. 5.Indien een gefedereerde entiteit laattijdig de verschuldigde rentebetaling of kapitaalaflossing aan het Agentschap betaalt, is van rechtswege en zonder ingebrekestelling nalatigheidsinterest verschuldigd. De nalatigheidsinterest wordt berekend als zijnde het hoogste bedrag bepaald op basis van hetzij de wettelijke rentevoet hetzij art 6 (3) van de Loan Agreement tussen de Europese Commissie en het Koninkrijk België.

Dertig dagen na de vervaldag van de niet betaalde bedragen, zal de Federale Staat deze verhalen op de betrokken gefedereerde entiteit.

Dit verhaal kan gebeuren in de vorm van inhoudingen op de financiële middelen die krachtens de wet overgedragen worden aan de betrokken gefedereerde entiteit. De nalatigheidsinterest worden berekend tot de dag dat dit verhaal gebeurt.

Art. 6.Indien een gefedereerde entiteit een kleiner totaalbedrag zou willen opnemen dan hetgeen haar krachtens de beslissing van de Europese Raad toekomt, dan zal zij daar terstond het Agentschap over informeren zodat het Agentschap tijdig met de Europese Commissie kan overleggen over het totale bedrag dat België zal ontvangen.

Art. 7.De gefedereerde entiteiten zullen hun medewerking verlenen aan de controle en auditwerkzaamheden die de Europese Unie mogelijkerwijze zal verrichten in het kader van de verstrekte assistentie, voor zover het om maatregelen gaat die zij ingesteld hebben. Indien de Europese Unie overgaat tot het voortijdig terugroepen van financiële assistentie als gevolg van fouten of onregelmatigheden, dan zal die gefedereerde entiteit het Agentschap alle gevraagde sommen overmaken.

Behalve de gefedereerde entiteit die betrokken is bij die ingeroepen fouten of onregelmatigheden zal geen enkele andere partij aansprakelijk zijn voor voornoemde terugbetaling.

Art. 8.De partijen eerbiedigen daarenboven alle overeenkomsten tussen de Belgische Staat en de Europese Unie in het kader van het SURE-project.

Art. 9.Het Belgisch recht is van toepassing op dit akkoord. Eventuele geschillen met betrekking tot dit akkoord zullen voorgelegd worden aan het Overlegcomité voorzien bij de artikelen 31 et 31/1 van de gewone Wet tot hervorming der instellingen van 9 augustus 1980.

Art. 10.Dit akkoord treedt in werking van zodra de instemming voor de Federale Staat en voor een andere partij in werking treedt, wat deze partijen betreft.

Brussel, 22 december 2020. in zes originele exemplaren. Iedere partij heeft zijn exemplaar ontvangen.

Voor de Federale Staat : De Vice-eersteminister en Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM Voor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest : De Minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Minister van Financiën en Begroting, Wonen en Onroerend Erfgoed, M. DIEPENDAELE Voor het Waals Gewest : De Minister-president van de Waalse regering, E. DI RUPO De Minister van Financiën en Begroting, J.-L. CRUCKE Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Gewestregering, belast met Financiën, Begroting, Openbare Ambt en de Promotie van Meertaligheid, S. GATZ Voor de Franse Gemeenschap : De Minister-president van de Franse Gemeenschap, P.-Y. JEHOLET De Minister van Begroting, het Openbaar Ambt en Gelijke kansen, Fr. DAERDEN Voor de Duistalige Gemeenschap : De Minister-president van de Duitstalige Gemeenschap en Minister van Lokale Besturen en Financiën, O. PAASCH

Zusammenarbeitsabkommen zwischen dem Föderalstaat, der Flämischen Gemeinschaft, der Flämischen Region, der Wallonischen Region, der Region Brüssel-Hauptstadt, der Französischen Gemeinschaft und der Deutschsprachigen Gemeinschaft in Bezug auf die Anwendung von SURE Aufgrund des Sondergesetzes vom 8. August 1980 über institutionelle Reformen, abgeändert durch die Sondergesetze vom 8. August 1988, 16.

Juli 1993 und 6. Januar 2014, Artikel 92bis § 1;

Aufgrund des Ordentlichen Gesetzes zur Reform der Institutionen vom 9.

August 1980, abgeändert durch die Gesetze vom 16. Juni 1989, 20. März 2007 und 6. Januar 2014, Artikel 31 und 31/1;

Aufgrund des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft, abgeändert durch die Gesetze vom 5. Mai 1993 und 6. Januar 2014, Artikel 55bis;

Aufgrund von Artikel 220 der Verordnung (EU, Euratom) 2018/1046 des Europäischen Parlaments und des Rates vom 18. Juli 2018 über die Haushaltsordnung für den Gesamthaushaltsplan der Union, zur Änderung der Verordnungen (EU) Nr. 1296/2013, (EU) Nr. 1301/2013, (EU) Nr. 1303/2013, (EU) Nr. 1304/2013, (EU) Nr. 1309/2013, (EU) Nr. 1316/2013, (EU) Nr. 223/2014, (EU) Nr. 283/2014 und des Beschlusses Nr. 541/2014/EU sowie zur Aufhebung der Verordnung (EU, Euratom) Nr. 966/2012;

Aufgrund der Verordnung 2020/672 des Rates vom 19. Mai 2020 zur Schaffung eines Europäischen Instruments zur vorübergehenden Unterstützung bei der Minderung von Arbeitslosigkeitsrisiken in einer Notlage (SURE) im Anschluss an den COVID-19-Ausbruch;

Aufgrund des Durchführungsbeschlusses (EU) 2020/1342 des Rates vom 25.

September 2020 zur Gewährung einer vorübergehenden Unterstützung gemäß der Verordnung (EU) 2020/672 des Rates für das Königreich Belgien mit dem Ziel, Arbeitslosigkeitsrisiken in der Notlage infolge des COVID-19-Ausbruchs zu mindern;

Aufgrund des zwischen der Europäischen Kommission und dem Königreich Belgien abgeschlossenen SURE-Darlehensvertrags vom 22. Oktober 2020 über einen Betrag in Höhe von 7.803.380.000 Euro (Loan Agreement SURE);

In Erwägung, dass es das Ziel ist, die Beziehungen zwischen den Parteien im Rahmen der Anwendung des EU-Instruments SURE (temporary Support to mitigate Unemployment Risks in case of an Emergency, im Folgenden als "das Instrument" bezeichnet) durch die Parteien zu regeln und die damit verbundenen Verfahren zu beschreiben;

In Erwägung, dass die Europäische Union auf der Grundlage dieses Instruments zur vorübergehenden Unterstützung bei der Minderung von Arbeitslosigkeitsrisiken in einer Notlage ("SURE") Darlehen an die Mitgliedstaaten vergeben kann, die als finanzieller Beistand im Sinne von Artikel 220 der Verordnung (EU, Euratom) 2018/1046 angesehen werden können;

In Erwägung, dass diese Darlehen als finanzieller Beistand in erster Linie für die Finanzierung von Kurzarbeitsregelungen oder ähnlichen Maßnahmen, die auf den Schutz von Beschäftigten und Selbstständigen abzielen und damit Arbeitslosigkeit und Einkommensverluste verringern, sowie ergänzend für die Finanzierung bestimmter gesundheitsbezogener Maßnahmen, insbesondere am Arbeitsplatz, bestimmt sind. Ein Mitgliedstaat kann die Europäische Union um finanziellen Beistand nach dem Instrument ("finanzieller Beistand") ersuchen, wenn seine tatsächlichen und möglicherweise auch seine geplanten öffentlichen Ausgaben seit dem 1. Februar 2020 aufgrund nationaler Maßnahmen, die unmittelbar mit Kurzarbeitsregelungen und ähnlichen Maßnahmen zur Bewältigung der sozioökonomischen Auswirkungen der durch den COVID-19-Ausbruch bedingten Ausnahmesituation in Verbindung stehen, unvermittelt und heftig angestiegen sind;

In Erwägung, dass sowohl der Föderalstaat als auch die Gliedstaaten Maßnahmen ergriffen haben, die für eine Finanzierung durch das Instrument infrage kommen und die seit dem 1. Februar 2020 die notwendigen Ausgaben erforderlich gemacht haben. Zahlreiche Maßnahmen werden auch in naher Zukunft Ausgaben verlangen, und es ist nicht auszuschließen, dass die Regierungen noch weitere Maßnahmen ergreifen werden, die für eine Finanzierung durch das Instrument in Betracht kommen;

In Erwägung, dass die Europäische Union die Darlehen für einen Mitgliedstaat als Ganzes an die durch den Mitgliedstaat bestimmte Einrichtung vergibt, die die finanziellen Mittel erhält und anschließend die Tilgungs- und Zinszahlungen vornimmt, muss zwischen dem Föderalstaat und den Gliedstaaten ein Zusammenarbeitsabkommen abgeschlossen werden, welches den Transfer dieser Geldmittel zwischen den Parteien und die Tilgungs- und Zinszahlungen regelt. Auch die Anträge auf finanziellen Beistand und die Art der Kontrolle der Mittelverwendung müssen zwischen den Parteien festgelegt werden.

Die Parteien, der Föderalstaat, vertreten durch den Vize-Premierminister und Minister für Finanzen, Herrn Vincent Van Peteghem, die Flämische Gemeinschaft und die Flämische Region, vertreten durch den Ministerpräsidenten der flämischen Regierung, Herrn Jan Jambon, und den Minister für Finanzen und Haushalt, Wohnen und Kulturerbe, Herrn Matthias Diependaele, die Wallonische Region, vertreten durch den Ministerpräsidenten der wallonischen Regieur, Herrn Elio Di Rupo, und dem Minister für Finanzen und Haushalt, Herrn Jean-Luc Crucke, die Region Brüssel-Hauptstadt, vertreten durch den Ministerpräsidenten der Regierung der Region Brüssel-Hauptstadt, Herrn Rudi Vervoort, und den Minister der Regierung der Region Brüssel-Hauptstadt, zuständig für Finanzen, Budget, Öffentliches Amt und die Förderung der Mehrsprachigkeit, Herrn Sven Gatz, die Französische Gemeinschaft, vertreten durch den Ministerpräsidenten der französischen Regierung, Herrn Pierre-Yves Jeholet, und den Minister für Budget, Öffentliches Amt und Chancengleichheit, Herrn Frédéric Daerden, und die deutschsprachige Gemeinschaft, vertreten durch den Ministerpräsidenten und Minister für lokale Behörden und Finanzen, Herrn Olivier Paasch, haben Folgendes vereinbart: Artikel 1 - Die Parteien vereinbaren, dass die Föderale Schuldenagentur, eine Einrichtung öffentlichen Interesses, ansässig in der Avenue des Arts, 30, 1040 Brüssel und im Folgenden als "die Agentur" bezeichnet, wie ihren Beauftragte mit folgenden Aufgaben betraut wird: ? Stellen der Anträge auf finanziellen Beistand, ? Entgegennahme der durch die Europäische Kommission gewährten Mittel und (teilweise) Weiterleitung an die Gliedstaaten, ? Tilgungs- und Zinszahlungen an die Europäische Kommission, ? Einnahme der Tilgungs- und Zinszahlungen für die den Gliedstaaten gewährten Darlehen, ? ganz allgemein die Kommunikation mit den EU-Behörden im Zusammenhang mit dem Instrument.

Die Parteien vereinbaren zudem, dass die Agentur die Daten, die die Gliedstaaten der Agentur und/oder den EU-Behörden zur Verfügung stellen, nicht kontrolliert oder einem Audit unterzieht. Die Gliedstaaten sind die Parteien mit Ausnahme des Föderalstaates.

Art. 2 - In Absprache mit den Gliedstaaten stellt die Agentur offizielle Anträge auf finanziellen Beistand bei der Europäischen Kommission oder jeder anderen Einrichtung, die von der EU zur Entgegennahme dieser Anträge bestimmt wird.

Sobald die Europäische Kommission formell oder informell den für Belgien vorgesehenen Anteil an einem bestimmten Darlehen bekannt gibt, berät sich die Agentur mit den Gliedstaaten in Bezug auf die Aufteilung des zu erwartenden Betrages zwischen dem Föderalstaat und den einzelnen Gliedstaaten.

Art. 3 - Die Agentur gibt der Belgischen Nationalbank die notwendigen Anweisungen, damit der erhaltene Betrag nach dem vereinbarten Pro-rata-Satz anteilig an die Gliedstaaten überwiesen wird.

Art. 4 - Die Agentur stellt für jedes Darlehen und zugunsten der einzelnen Gliedstaaten, die einen Teil des Darlehens erhalten, einen genauen Zahlungsplan auf, in dem die Daten und Beträge der Tilgungs- und Zinszahlungen sowie mögliche Kosten angegeben werden. Jeder dieser Beträge wird entsprechend dem Betrag berechnet, der dem Gliedstaat im Verhältnis zum gesamten Darlehen zugewiesen wurde. Die Agentur sendet den Gliedstaaten fünf TARGET2-Tage vor dem Fälligkeitsdatum, an dem die an die Europäische Union zu zahlenden Beträge auf das Konto der Nationalbank überwiesen werden müssen, per E-Mail Zahlungsaufforderungen zu.

Vor dem Abschluss der Darlehen übermitteln sich die Gliedstaaten und die Agentur untereinander alle erforderlichen Daten, insbesondere Kontodaten und E-Mail-Adressen. Sie halten sich gegenseitig über jegliche Änderungen auf dem Laufenden.

Art. 5 - Führt ein Gliedstaat die gegenüber der Agentur fälligen Tilgungs- und Zinszahlungen verspätet aus, so sind von Rechts wegen und ohne vorherige Inverzugsetzung Verzugszinsen zu zahlen.

Verzugszinsen werden als der höhere Betrag berechnet, der entweder auf der Grundlage des gesetzlichen Zinssatzes oder gemäß Artikel 6 (3) des Loan Agreements zwischen der Europäischen Kommission und dem Königreich Belgien bestimmt wird.

Dreißig Tage nach dem Fälligkeitstermin wird der Föderalstaat die geschuldeten Beträge von dem betreffenden Gliedstaat zurückfordern, wenn sie bis dahin noch nicht gezahlt wurden. Diese Rückforderung kann durch Einbehaltung der finanziellen Mittel erfolgen, die gemäß Gesetz an den betreffenden Gliedstaat zu überweisen sind. Die Verzugszinsen werden bis zum Tag der erfolgten Rückzahlung berechnet.

Art. 6 - Für den Fall, dass ein Gliedstaat einen niedrigeren Gesamtbetrag in Anspruch nehmen möchte, als ihm auf der Grundlage des Beschlusses des Europäischen Rates zusteht, so setzt er die Agentur unverzüglich davon in Kenntnis, damit sie den Gesamtbetrag, der Belgien gewährt wird, zeitnah mit der Europäischen Kommission abstimmen kann.

Art. 7 - Die Gliedstaaten arbeiten bei den Kontrollen und Audits, zu denen die Europäische Union im Rahmen ihrer Hilfeleistungen berechtigt ist, mit ebendieser zusammen, soweit sie die von ihnen eingerichteten Maßnahmen betreffen. Fordert die Europäische Union eine finanzielle Hilfe aufgrund von Fehlern oder Unregelmäßigkeiten vorzeitig zurück, so überweist der betreffende Gliedstaat die geforderten Beträge an die Agentur.

Mit Ausnahme der Partei, die von den Fehlern oder Unregelmäßigkeiten betroffen ist, kann keine der anderen Parteien für die oben genannte Rückzahlung haftbar gemacht werden.

Art. 8 - Darüber hinaus gelten für die Parteien sämtliche Vereinbarungen, die der Belgische Staat und die Europäische Union im Rahmen des SURE-Projektes abgeschlossen haben Art. 9 - Dieses Abkommen unterliegt belgischem Recht. Eventuelle Streitfälle im Zusammenhang mit dem vorliegenden Abkommen werden vor den in den Artikeln 31 und 31/1 des Ordentlichen Gesetzes zur Reform der Institutionen vom 9. August 1980 bestimmten Konzertierungsausschuss gebracht.

Art. 10 - Dieses Abkommen tritt für den Föderalstaat und eine der anderen Parteien in Kraft, sobald die Zustimmung dieser Partei in Kraft getreten ist.

Brüssel, den 22 Dezember 2020 ausgefertigt in sechs Originalexemplaren, wobei jede Partei ein Original erhalten hat.

Für den Föderalstaat: Der Vize-Premierminister und Minister für Finanzen, V. VAN PETEGHEM Für die Flämische Gemeinschaft und die Flämische Region: Der Ministerpräsident der Flämischen Regierung J. JAMBON Der Minister für Finanzen und Budget, Wohnen und Kulturerbe, M. DIEPENDAELE Für die Wallonische Region: Der Ministerpräsident der wallonischen Regierung, E. DI RUPO Der Minister für Finanzen und Haushalt, J.-L. CRUCKE Für die Region Brüssel-Hauptstadt: Der Ministerpräsident der Region Brüssel-Hauptstadt, R. VERVOORT Der Minister der Regierung der Region Brüssel-Hauptstadt, zuständig für Finanzen, Haushalt, Öffentliches Amt und die Förderung der Mehrsprachigkeit, S. GATZ Für die französische Gemeinschaft: Der Ministerpräsident der französischen Gemeinschaft, P.-Y. JEHOLET Der Minister für Haushalt, Öffentliches Amt und Chancengleichheit;

Fr. DAERDEN Für die deutschsprachige Gemeinschaft: De Ministerpräsident der deutschsprachigen Gemeinschaft und Minister für Lokale Behörden und Finanzen, O. PAASCH