gepubliceerd op 22 februari 2006
Wet betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen
16 JANUARI 2006. - Wet betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Artikel 3, § 3, vierde lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van deze paragraaf worden niet in aanmerking genomen : 1° de periodes gelijkgesteld krachtens artikel 33 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;2° de periodes gelijkgesteld krachtens artikel 36 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;3° de periodes geregulariseerd of toegekend krachtens de artikelen 3ter, 7, 75, 76, 77, 78 en 79 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;4° de gelijkaardige periodes aan de periodes bedoeld in punt 1° en 3°, in andere Belgische pensioenregelingen.»
Art. 3.Aan artikel 5 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de programmawet van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) er wordt een § 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis.In afwijking van § 2 zijn, voor de burgerlijke kwartalen in de loop waarvan de meewerkende echtgenoot onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38 als helper in de zin van artikel 6 van hetzelfde besluit, met uitzondering van deze die uitsluitend onderworpen zijn aan het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector uitkeringen en moederschapsverzekering, de beroepsinkomsten waarmee rekening moet gehouden worden voor de berekening van het rustpensioen van de geholpen zelfstandige die beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72, gelijk aan de som van de beroepsinkomsten van het refertejaar in de zin van artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 die in aanmerking genomen werden met het oog op de vaststelling, voor de betrokken burgerlijke kwartalen, van de bijdragen verschuldigd krachtens het koninklijk besluit nr. 38 in hoofde van de geholpen zelfstandige en van de aan de meewerkende echtgenoot toegekende bezoldigingen voor hetzelfde refertejaar.
Onder bezoldigingen toegekend aan de meewerkende echtgenoot dient te worden verstaan de brutobezoldigingen, verminderd met de beroepskosten, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving betreffende de inkomstenbelasting.
Voor de toepassing van het eerste lid, worden de beroepsinkomsten van het refertejaar en de bezoldigingen geherwaardeerd overeenkomstig artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38.
Wanneer de som van de beroepsinkomsten van het refertejaar en de bezoldigingen kleiner is dan het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38, wordt deze gebracht op dit bedrag.
Wanneer deze som groter is dan het bedrag bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde artikel, wordt deze herleid tot dit bedrag.
De bedragen bedoeld in het vierde en vijfde lid worden geherwaardeerd overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 38. »; b) er wordt een § 2ter ingevoegd, luidende : « § 2ter.Wanneer er geen beroepsinkomsten van het refertejaar in de zin van artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 in hoofde van de geholpen zelfstandige bestaan, zijn de voor de toepassing van § 2bis in aanmerking te nemen beroepsinkomsten gelijk aan het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38, geherwaardeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit. »; c) er wordt een § 2quater ingevoegd, luidende : « Voor de toepassing van de §§ 2bis en 2ter, worden enkel de burgerlijke kwartalen in aanmerking genomen waarvoor de door de meewerkende echtgenoot verschuldigde bijdragen in hoofdsom en toebehoren betaald werden.»; d) § 3, 3°, toegevoegd door de programmawet van 8 april 2003, wordt ingetrokken.
Art. 4.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2003.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 16 januari 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Parlementaire handelingen : Kamer : Doc.51 1844/001.
Senaat : 3-1293/1.