gepubliceerd op 22 april 2024
Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering II
14 APRIL 2024. - Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering II (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1 - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2 - Wijziging van het Wetboek van strafvordering
Art. 2.In artikel 47novies/1 van het Wetboek van straf- vordering, ingevoegd bij de wet van 22 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/07/2018 pub. 07/08/2018 numac 2018013225 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme type wet prom. 22/07/2018 pub. 07/08/2018 numac 2018013224 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met het oog op het invoeren van de bijzondere opsporingsmethode burgerinfiltratie sluiten, wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende: " § 3/1. De Staat is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de burgerinfiltrant bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, in de functies waarin hij hem heeft aangewend, net zoals de aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt door toedoen van hun aangestelden.
De in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde burgerinfiltrant, die in zijn functies schade berokkent aan de Staat of aan derden, moet deze slechts vergoeden wanneer hij een opzettelijke fout, een zware fout, of een lichte fout die bij hem gewoonlijk voorkomt, begaat.
Een lasthebber, aangestelde of orgaan van de Staat dat het slachtoffer is van een ongeval veroorzaakt door een burgerinfiltrant bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, kan slechts een rechtsvordering inzake burgerlijke aansprakelijkheid tegen die burgerinfiltrant instellen voor zover die het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt.
Bovendien kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de burgerinfiltrant bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, wat de aansprakelijkheid tegenover de Staat betreft, geheel of gedeeltelijk ontslaan van de verplichting de schade overeenkomstig het tweede lid te vergoeden."
Art. 3.Artikel 216 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022, wordt vervangen als volgt: "Art. 216 § 1. Voor feiten die niet van die aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele gevangenisstraf, kan de procureur des Konings, indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde de schuld van de hem tenlastegelegde feiten erkent, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde of zijn advocaat, de toepassing voorstellen van de in dit artikel omschreven procedure van voorafgaande erkenning van schuld.
In dat geval kan hij de toepassing voorstellen van alle hoofd- en bijkomende straffen en maatregelen, die de rechter wettelijk zou kunnen uitspreken, eventueel onder de door de wet bepaalde nadere regels, met inbegrip van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling en de eenvoudige schuldigverklaring en met toepassing, in voorkomend geval, van artikel 65, tweede lid, van het Strafwetboek.
Deze procedure is niet toepasselijk voor de feiten: 1° die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;2° bedoeld in de artikelen 417/11 tot 417/22 van het Strafwetboek;3° bedoeld in de artikelen 417/25 tot 417/41, 417/44 tot 417/47, 417/52 en 417/54 van het Strafwetboek, indien deze zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;4° bedoeld in de artikelen 393 tot 397 van het Strafwetboek. § 2. De procureur des Konings kan de toepassing van de in dit artikel omschreven procedure ook voorstellen tijdens het gerechtelijk onderzoek, na het verplicht en bindend advies van de onderzoeksrechter over de stand van het onderzoek, evenals na overzending van het dossier door de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 127, § 1. Hij kan dit ook voorstellen wanneer de zaak reeds bij de feitenrechter aanhangig is gemaakt. § 3. De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van de in dit artikel omschreven procedure, de verdachte, de inverdenkinggestelde, of de beklaagde, het gekende slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij de mogelijkheid nog niet hadden.
Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse. § 4. De procureur des Konings bepaalt dag, uur en plaats van oproeping van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en hun advocaat of kan hen een schriftelijk voorstel overzenden.
De advocaat neemt kennis van het dossier, van het voorstel van de procureur des Konings en de aan de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde tenlastegelegde feiten en licht hem in over zijn rechten, de gevolgen van het erkennen van de schuld in de voorliggende procedure en het verder verloop ervan.
Indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand geheel van toepassing.
De verklaringen waarmee de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent, worden afgelegd met bijstand van een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat. De verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde kan de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkennen in een door hem en zijn advocaat gedagtekende en ondertekende schriftelijke verklaring.
Na het aanhoren van de door de procureur des Konings voorgestelde straffen, in voorkomend geval na ontvangst van het voorstel van de procureur des Konings, beschikt de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde over de door de procureur des Konings bepaalde termijn van ten minste een maand binnen dewelke hij aan de procureur des Konings moet meedelen of hij al dan niet de schuld aan de tenlastegelegde feiten erkent en de weerhouden wettelijke kwalificaties en de voorgestelde straffen aanvaardt, en binnen dewelke hij met het slachtoffer tot een akkoord kan komen in verband met de omvang van de veroorzaakte schade en de regeling van de schadevergoeding. Deze termijn kan worden teruggebracht tot acht dagen indien de inverdenkinggestelde of de beklaagde zich in voorlopige hechtenis bevindt.
De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn. De overeenkomst kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan of indien er met het slachtoffer een afbetalingsplan is overeengekomen met het oog op de gehele vergoeding van de schade. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde burgerlijke rechtbank.
Indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde zich akkoord verklaart, wordt zijn verklaring, waarmee hij de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent en de straffen aanvaardt die de procureur des Konings voorstelt, vastgelegd in een overeenkomst waarin de strafrechtelijke kwalificatie van de feiten precies wordt omschreven en het bedrag van de schadevergoeding aan het slachtoffer wordt vermeld en dat zowel door de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en zijn advocaat, als door de procureur des Konings wordt ondertekend.
Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden ontdoken, is de in dit artikel bedoelde procedure pas mogelijk nadat de dader van het misdrijf de door hem verschuldigde ontdoken belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, heeft betaald, en de fiscale of de sociale administratie daarmee heeft ingestemd. Het bedrag van de belastingen of sociale bijdragen wordt na de ondertekening van de overeenkomst geconsigneerd.
De overeenkomst bedoeld in het zevende lid bepaalt ook de goederen of vermogensvoordelen die moeten worden verbeurdverklaard. § 5. Als de zaak nog niet is vastgesteld voor een rechter ten gronde, bepaalt de overeenkomst de plaats, dag en uur van de zitting van de rechtbank of het hof waarop de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het gekende slachtoffer of hun advocaat dienen te verschijnen, binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen en niet langer dan twee maanden. Aan de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het gekende slachtoffer wordt onmiddellijk een afschrift van de overeenkomst overhandigd of in voorkomend geval betekend. De kennisgeving geldt ten aanzien van alle partijen als dagvaarding. Wanneer de zaak evenwel al is vastgesteld voor de rechter ten gronde, wordt de overeenkomst op die zitting ter bekrachtiging voorgelegd.
Wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast, wordt de overeenkomst ter bekrachtiging aan het onderzoeksgerecht voorgelegd.
De procureur des Konings zendt het dossier en de overeenkomst over aan de griffie van het onderzoeksgerecht. De griffier stelt de inverdenkinggestelde en het gekende slachtoffer en hun advocaat per faxpost, langs elektronische weg of bij een aangetekende zending in kennis van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn van verschijning mag niet korter zijn dan tien dagen en niet langer dan twee maanden. Ingeval de inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis bevindt, wordt de termijn teruggebracht tot drie dagen. § 6. De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht hoort de beklaagde of de inverdenkinggestelde en het gekende slachtoffer en hun advocaat in raadkamer over de afgesloten overeenkomst en de erkende feiten.
De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht verifieert of voldaan is aan alle voorwaarden van de paragrafen 1 tot 4, of de overeenkomst op een vrije en weloverwogen manier is gesloten en met de werkelijkheid van de feiten en met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemt, of de door de procureur des Konings voorgestelde straffen proportioneel zijn aan de ernst van de feiten en aan de persoonlijkheid van de beklaagde en of het gekende slachtoffer het akkoord over het bedrag en de regeling van de schadevergoeding op een vrije en weloverwogen manier heeft gesloten.
Indien de rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht oordeelt dat dit het geval is, bekrachtigt ze de afgesloten overeenkomst en spreekt ze de straffen uit die bij de erkenning van schuld door de beklaagde voorgesteld waren. De beklaagde wordt veroordeeld tot de kosten overeenkomstig artikel 162, eerste lid, en tot de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomstig artikel 162bis, eerste lid. Deze beslissing wordt uitgesproken in openbare terechtzitting. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Indien de rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht het verzoek tot bekrachtiging van de afgesloten overeenkomst, bij een met redenen omklede beslissing, afwijst, wordt het dossier terug ter beschikking gesteld van de procureur des Konings om te handelen als naar recht.
Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open. De rechter die beslist heeft over de bekrachtiging mag geen kennis meer nemen van de zaak.
De door de beklaagde en de procureur des Konings ondertekende overeenkomst en de documenten die werden opgemaakt en mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg in het kader van de procedure alsook alle andere gerelateerde procedurestukken, worden in het laatste geval uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg.
Zolang de overeenkomst niet is bekrachtigd bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, kunnen de hierboven bedoelde stukken niet ten laste van de verdachte, de inverdenkinggestelde, of de beklaagde worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
Zolang er geen ondertekende overeenkomst is, kunnen de stukken opgesteld in het kader van de paragrafen 1, 2, 4 en 5 niet aan het dossier worden gevoegd, noch ingezien. § 7. De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht doet uitspraak over het verzoek tot bekrachtiging, hetzij tijdens de zitting, hetzij binnen een maand na de eerste zitting. De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht kan beslissen de behandeling van de zaak voort te zetten op verzoek van de procureur des Konings en de beklaagde indien de noodzaak blijkt de overeenkomst aan te passen. § 8. Het bij de paragrafen 1 en 2 bedoelde recht behoort ook toe, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep."
Art. 4.In boek II, titel I, van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk IIter, ingevoegd bij de wet van 22 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/07/2018 pub. 07/08/2018 numac 2018013225 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme type wet prom. 22/07/2018 pub. 07/08/2018 numac 2018013224 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met het oog op het invoeren van de bijzondere opsporingsmethode burgerinfiltratie sluiten, vervangen als volgt: "Hoofdstuk IIter. - Toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring. Afdeling I. - Algemene bepaling
Art. 216/1.De procureur des Konings kan aan een persoon die substantiële, onthullende, oprechte en volledige verklaringen aflegt inzake de betrokkenheid van derden en desgevallend de eigen betrokkenheid, over gepleegde of gepoogde misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, en die zijn opgenomen in een memorandum, een toezegging verlenen in het kader van de uitoefening van de strafvordering, in het kader van de strafuitvoering of in het kader van de hechtenis mits het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van het onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
De procureur des Konings organiseert een vertrouwelijk overleg met deze persoon en zijn advocaat met het oog op het formuleren van proportionele toezeggingen in het licht van de door deze persoon af te leggen verklaringen, van het door hem gepleegde misdrijf, van het misdrijf waarover verklaringen zullen worden afgelegd en de ernst van de eventuele gevolgen ervan, en van eventuele verzachtende omstandigheden.
De in dit hoofdstuk bedoelde mogelijkheid behoort ook toe, ten aanzien van dezelfde misdrijven, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep. Afdeling II. - Memorandum met de persoon bedoeld in artikel 216/1
Art. 216/2.§ 1. De procureur des Konings en de persoon bedoeld in artikel 216/1 ondertekenen een schriftelijk memorandum. Het memorandum wordt gedateerd en bevat de volgende vermeldingen: 1° de identiteitsgegevens van de persoon bedoeld in artikel 216/1;2° de naam van de advocaat die bijstand verleent aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 bij het afsluiten van het memorandum;3° de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de misdrijven waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft een verklaring te zullen afleggen, werden gepleegd en de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek loopt of waar hij veroordeeld is;4° de nauwkeurige en omstandige opgave van: a) de feiten die aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 ten laste kunnen worden gelegd, waarvoor hij wordt vervolgd of waarvoor hij reeds veroordeeld is, alsmede de straffen die hem in dat laatste geval werden opgelegd, en de straffen die het voorwerp uitmaken van de toezegging van de procureur des Konings;b) de feiten waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft een verklaring te zullen afleggen;c) de inhoud van de toezegging van de procureur des Konings;d) de voorwaarden die met de toezegging van de procureur des Konings gepaard gaan, die in elk geval bestaan uit de voorwaarden opgenomen in artikel 216/6, 2° tot 6° ;e) de voorwaarden en de nadere regels die betrekking hebben op het afleggen van de verklaring door de persoon bedoeld in artikel 216/1;f) de bereidheid tot het vergoeden van de schade. § 2. Het memorandum kan slechts worden afgesloten met: 1° een voorafgaand akkoord van de bevoegde procureurs-generaal;2° een voorafgaand advies van de getuigenbeschermingscommissie wat betreft de mogelijkheid tot het nemen van beschermingsmaatregelen waar later over beslist kan worden;3° een voorafgaand advies van de federale procureur; Indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek of diens verklaringen afgelegd worden in het kader van een lopend gerechtelijk onderzoek, geeft de onderzoeksrechter een voorafgaand en bindend advies over de stand van zaken van het gerechtelijk onderzoek. Hij voert hierbij een betrouwbaarheidscontrole uit teneinde na te gaan of de persoon bedoeld in artikel 216/1 werkelijk in staat is nuttige informatie te verstrekken in het kader van het zoeken naar de waarheid. De onderzoeksrechter kan steeds beslissen geen advies te verlenen indien hij dit niet opportuun acht. § 3. De bevoegde procureurs-generaal nemen een beslissing bij consensus. § 4. Het memorandum wordt gesloten en ondertekend in het bijzijn van een advocaat naar keuze van de persoon bedoeld in artikel 216/1 of een door de stafhouder aan hem toegewezen advocaat.
De persoon bedoeld in artikel 216/1 kan te allen tijde een vertrouwelijk overleg hebben met zijn advocaat buiten de aanwezigheid van de procureur des Konings. § 5. Het memorandum wordt opgesteld in drie ondertekende exemplaren.
Eén exemplaar wordt overhandigd aan de persoon bedoeld in artikel 216/1, een tweede wordt toegevoegd aan het strafdossier betreffende het misdrijf waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd of werd veroordeeld en een derde wordt door de procureur des Konings bijgehouden.
Indien de verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt aangewend in verschillende strafdossiers, wordt in elk van deze strafdossiers een voor eensluidend verklaard afschrift van het memorandum gevoegd.
Het exemplaar of het voor eensluidend verklaard afschrift van het memorandum wordt aan het desbetreffend strafdossier gevoegd uiterlijk op het ogenblik van de voeging van de eerste verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1. § 6. De federale procureur houdt een register bij van alle opgestelde memoranda. Van elk door de procureur des Konings ondertekend memorandum wordt een voor eensluidend verklaard afschrift overgezonden aan de federale procureur en toegevoegd aan het register.
Art. 216/3.Het memorandum bedoeld in artikel 216/2 kan mits het akkoord van de procureur des Konings en van de persoon bedoeld in artikel 216/1 aangepast, aangevuld, of vervolledigd worden.
De paragrafen 4 tot 6 van artikel 216/2 zijn van overeenkomstige toepassing. Afdeling III. - Verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1
Art. 216/4.§ 1. Na de ondertekening van het memorandum gaat de persoon bedoeld in artikel 216/1 binnen de termijn opgelegd in het memorandum over tot het afleggen van zijn verklaring. § 2. De persoon bedoeld in artikel 216/1 moet gevolg geven aan elke oproeping door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de onderzoeks- en vonnisgerechten. § 3. Verklaringen die door de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden afgelegd mogen alleen in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
In elk proces-verbaal waarin een verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 ter uitvoering van het memorandum wordt opgenomen, wordt melding gemaakt van het memorandum. § 4. Aan een persoon bedoeld in artikel 216/1 kan noch gedeeltelijke anonimiteit in de zin van de artikelen 75bis en 155bis, noch volledige anonimiteit in de zin van artikel 86bis worden toegekend. § 5. Indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak ook optreedt als burgerinfiltrant in het kader van een burgerinfiltratie zoals bepaald in onderafdeling 4bis van boek I, hoofdstuk IV, afdeling III, maakt het openbaar ministerie hiervan onverwijld melding in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
Het openbaar ministerie vermeldt in een proces-verbaal dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak heeft opgetreden als burgerinfiltrant. Het proces-verbaal wordt slechts door het openbaar ministerie bij het strafdossier gevoegd op het ogenblik dat de kamer van inbeschuldigingstelling kennisneemt van de zaak op basis van artikel 235ter. Afdeling IV. - Controle over de toepassing van de bijzondere
opsporingsmethoden
Art. 216/5.Behoudens indien de zaak reeds aanhangig werd gemaakt voor de feitenrechter, onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling op vordering van het openbaar ministerie de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie, infiltratie en burgerinfiltratie en van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd, die werden toegepast in het kader van een gerechtelijk onderzoek of van een opsporingsonderzoek ten laste van de persoon bedoeld in artikel 216/1 vooraleer het memorandum wordt bekrachtigd.
In dat geval hoort de kamer van inbeschuldigingstelling de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat, in voorkomend geval het slachtoffer en zijn advocaat in aanwezigheid van de procureur-generaal, en afzonderlijk buiten hun aanwezigheid, de opmerkingen van de procureur-generaal.
Artikel 235quater, § 2, tweede lid, en §§ 3 en 4, en artikel 235ter, § 5, zijn van toepassing. Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling geldt slechts voorlopig ten aanzien van andere in hetzelfde gerechtelijk onderzoek of opsporingsonderzoek betrokken partijen. Afdeling V. - Herroeping van de toezegging
Art. 216/6.De toezegging kan worden herroepen: 1° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de door hem in het memorandum aanvaarde voorwaarden niet heeft nageleefd;2° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 voor misdrijven gepleegd na datum van het sluiten van het memorandum bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan wordt veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van ten minste zes maanden;3° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 niet overgaat tot het afleggen van de verklaringen zoals bepaald in het memorandum;4° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de schade weigert te vergoeden;5° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, wetens en willens, onvolledige, onoprechte of niet-onthullende verklaringen betreffende de bedoelde feiten heeft afgelegd;6° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, teneinde de vervolging betreffende de bedoelde feiten te belemmeren, heeft gepoogd bewijzen te laten verdwijnen of zich te verstaan met derden. Afdeling VI. - Toezegging van het openbaar ministerie in het kader van
de uitoefening van de strafvordering
Art. 216/7.§ 1. Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen: 1° een lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde misdaden met geweld of bedreiging en de misdaden vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;2° een lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig artikel 85 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde wanbedrijven met geweld of bedreiging en de wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;3° een eenvoudige schuldigverklaring, dan wel een straf die lager kan zijn dan de wettelijk bepaalde minimumstraf, dan wel een straf onder elektronisch toezicht, een werkstraf of een autonome probatiestraf toezeggen, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde misdaden zonder geweld of bedreiging en wanbedrijven zonder geweld of bedreiging, met uitsluiting van de misdaden en wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;4° een verminderde geldboete, zelfs onder het wettelijk bepaalde minimum, of bijzondere verbeurdverklaring, zelfs bij een verplichte verbeurdverklaring, doch met uitzondering van de verbeurdverklaring van stoffen en voorwerpen die de openbare veiligheid of de veiligheid van personen in het gevaar brengen, toezeggen. Er kunnen geen toezeggingen worden verricht over de straffen bedoeld in de artikelen 31 tot 34 van het Strafwetboek. § 2. Ingeval het memorandum wordt afgesloten tijdens het opsporingsonderzoek dagvaardt het openbaar ministerie de persoon bedoeld in artikel 216/1 in voorkomend geval met vermelding van de in acht genomen verzachtende omstandigheden of reden van verschoning met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de wet van 4 oktober 1867Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/10/1867 pub. 11/12/2009 numac 2009000816 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de verzachtende omstandigheden sluiten op de verzachtende omstandigheden en de gekende slachtoffers voor de bevoegde rechtbank of het bevoegde hof om uitspraak te doen over de bekrachtiging van het memorandum binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen.
Het openbaar ministerie dagvaardt vervolgens binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen de persoon bedoeld in artikel 216/1 in voorkomend geval met vermelding van de in acht genomen verzachtende omstandigheden of reden van verschoning met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de wet van 4 oktober 1867Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/10/1867 pub. 11/12/2009 numac 2009000816 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de verzachtende omstandigheden sluiten op de verzachtende omstandigheden en de gekende slachtoffers voor de bevoegde rechtbank of het bevoegde hof om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 en over de burgerlijke belangen. § 3. De toezegging door het openbaar ministerie wordt met redenen omkleed. De bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of, tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging, het bevoegde onderzoeksgerecht, hoort het openbaar ministerie en de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat over het memorandum en over de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd.
In voorkomend geval hoort de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of het bevoegde onderzoeksgerecht ook het slachtoffer of zijn advocaat over de feiten. Het slachtoffer kan zich op de zitting van de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of, desgevallend, het bevoegde onderzoeksgerecht burgerlijke partij stellen.
De bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of, tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging, het bevoegde onderzoeksgerecht, verifieert de proportionaliteit van de toezegging bedoeld in paragraaf 1, of de wettelijke voorwaarden zijn nagekomen, of de persoon bedoeld in artikel 216/1 het memorandum uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard, of de feiten met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemmen, of de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd en waarop de toezegging slaat, overeenstemmen met de werkelijkheid, of de gronden tot verval niet aanwezig zijn, of de bereidheid tot vergoeding van de eventuele schade aanwezig is, of de persoon bedoeld in artikel 216/1 verklaringen heeft afgelegd die in verhouding staan tot de toezegging, en of de toepassing van artikel 216/1 noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen. Vervolgens bekrachtigt ze de toezegging en spreekt ze de overeengekomen straffen uit.
De beslissing tot bekrachtiging wordt met redenen omkleed. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Indien het onderzoeksgerecht de toezegging heeft bekrachtigd, verwijst het de zaak, in voorkomend geval mits aanneming van verzachtende omstandigheden of van een reden van verschoning met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de wet van 4 oktober 1867Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/10/1867 pub. 11/12/2009 numac 2009000816 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de verzachtende omstandigheden sluiten op de verzachtende omstandigheden, naar de bevoegde rechtbank of het bevoegde hof om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 en over de burgerlijke belangen.
Ingeval de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 een criminele straf is behorende tot de bevoegdheid van het hof van assisen, verwijst het onderzoeksgerecht de zaak naar de procureur-generaal bij het hof van beroep. § 4. De procedure van dit hoofdstuk kan niet meer toegepast worden na het arrest van verwijzing naar het hof van assisen overeenkomstig artikel 231.
Art. 216/8.De beslissing tot afwijzing van de toezegging wordt met redenen omkleed. Indien, nadat de toezegging wordt afgewezen, een nieuw memorandum wordt voorgelegd, wordt de zaak tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 toegewezen aan een anders samengestelde kamer.
Indien de toezegging wordt afgewezen en geen nieuw memorandum wordt voorgelegd, kunnen het ondertekende memorandum en de documenten die werden opgemaakt en de verklaringen die werden afgelegd in het kader van de procedure, door de persoon bedoeld in artikel 216/1, niet dienen om zijn veroordeling te ondersteunen. Zij kunnen niet ten laste van de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en ze zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
Art. 216/9.Het openbaar ministerie vordert, binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen en binnen de perken van de wet, de straf die van toepassing wordt ingeval de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/6 niet nakomt of niet heeft nagekomen.
De bevoegde rechtbank of het bevoegde hof beslist binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor de rechtbank of het hof werd gebracht, over de straf die overeenkomstig het eerste lid wordt gevorderd en waarvan de tenuitvoerlegging wordt uitgesteld mits de voorwaarden worden nagekomen. De bevoegde rechtbank of het hof doet uitspraak over de burgerlijke belangen.
Art. 216/10.§ 1. Ingeval de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 een criminele straf is behorend tot de bevoegdheid van het hof van assisen laat de procureur-generaal de dagvaarding voor de preliminaire zitting betekenen aan de persoon bedoeld in artikel 216/1, aan de burgerlijke partij, en aan hun advocaten. De artikelen 274 en 276 tot 279 zijn van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1. Enkel de getuigen die gegevens kunnen bijbrengen met betrekking tot de ernst van de feiten en de strafmaat worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 278. § 2. De procureur-generaal laat in een exploot aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 en aan de burgerlijke partij betekenen: 1° het arrest betreffende de preliminaire zitting, 2° de dagvaarding om te verschijnen op de zitting die wordt gewijd aan de samenstelling van de jury, en 3° de dagvaarding om te verschijnen op de zitting om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9. Artikel 285, §§ 2 en 3, is van toepassing op de procedure ten aanzien van de persoon bedoeld in artikel 216/1. § 3. De volgende artikelen zijn van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1: 1° voor wat betreft de ambtsverrichtingen van de voorzitter: de artikelen 254 tot 256 voor wat betreft de beschuldigde;2° voor wat betreft de ambtsverrichtingen van de procureur-generaal: de artikelen 260, 264, 265, 266 en 273;3° voor wat betreft de rechtspleging voor het hof van assisen, inbegrepen de ambtsverrichtingen van de voorzitter en van de procureur-generaal: de artikelen 280, eerste tot derde lid, 281, § 1, 281, § 2, behoudens de bepalingen die de schuld betreffen, 282, 283, 284, 284bis, en 286;4° voor wat betreft de samenstelling van de jury: de artikelen 287 tot 289, 290, 292, derde lid, 293 tot 318, 321 en 340. § 4. De procureur-generaal vordert de straf die van toepassing wordt ingeval de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/6 niet nakomt of niet heeft nagekomen.
De voorzitter verleent het woord aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn raadsman.
De burgerlijke partij kan vorderen dat de te verbeuren zaken die aan haar toebehoren, aan haar worden teruggegeven.
De artikelen 343 tot 346 zijn van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1.
De artikelen 347 tot 352 zijn van toepassing op de behandeling van de burgerlijke vordering.
De artikelen 353 tot 355 zijn samen met artikel 359 van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1.
Art. 216/11.Indien het openbaar ministerie meent dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/6 niet nakomt of niet heeft nagekomen binnen de termijn die gelijk is aan de duur van de straf die uitgesproken is overeenkomstig artikel 216/9, tweede lid, vordert het bij de rechtbank of het hof de toepassing van de straf die door die rechtbank of dat hof is uitgesproken. Bij niet-naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 216/6, 5° en 6°, bedraagt deze termijn ten minste vijf jaar.
De procureur-generaal bij het hof van beroep vordert de toepassing van de straf die overeenkomstig artikel 216/10 door het hof van assisen is uitgesproken. Het hof, zonder de jury, doet op met redenen omklede wijze uitspraak over de toepassing van deze straf.
De rechtbank of het hof hoort de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat en het openbaar ministerie.
Indien het voorwaarden betreft die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
De rechtbank of het hof doet op autonome en gemotiveerde wijze uitspraak over de toepassing van deze straf. Afdeling VII. - Toezegging van het openbaar ministerie over de
strafuitvoering
Art. 216/12.Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen, en indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 geen gevaar oplevert voor de openbare veiligheid, toezeggen: 1° een gunstig advies als bepaald in titel VI van de wet van 17 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/05/2006 pub. 15/06/2006 numac 2006009456 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (2) sluiten betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, uit te brengen;2° binnen zijn bevoegdheden, een gunstige beslissing in het kader van de strafuitvoering te nemen. Afdeling VIII. - Toezegging van het openbaar ministerie in de fase van
de hechtenis
Art. 216/13.Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, en mits een voorafgaand akkoord van de directeur-generaal van de Penitentiaire inrichtingen een toezegging verrichten inzake de plaatsing en overplaatsing als bedoeld in artikel 18 van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden.
Deze toezegging kan geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de gevangenisdirecteur in het kader van de tucht, orde en veiligheid binnen de gevangenis.
De minister bevoegd voor justitie neemt de noodzakelijke maatregelen met betrekking tot de uitvoering van de faciliteiten die verband houden met de plaatsing en overplaatsing. De tenuitvoerlegging van de maatregelen binnen de gevangenis wordt verzorgd door het directoraat-generaal Penitentiaire inrichtingen. Afdeling IX. - Parlementair toezicht
Art. 216/14.De minister bevoegd voor justitie brengt elk jaar verslag uit aan de Kamer van volksvertegenwoordigers over de toepassing van de artikelen 216/1 tot 216/13.
Hij brengt de Kamer van volksvertegenwoordigers op de hoogte van het aantal opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in die artikelen, van het aantal betrokken personen en van de behaalde resultaten."
Art. 5.In artikel 216bis, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1984, vervangen bij de wet van 14 april 2011 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "Hij kan bijkomend een bestuursverbod opleggen als beveiligingsmaatregel, onder dezelfde voorwaarden bepaald in de artikelen 1 en 4 van het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen." 2° in het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt na de tweede zin de volgende zin ingevoegd: "De beslissing tot bekrachtiging van de minnelijke schikking, ook deze van het onderzoeksgerecht, wordt in openbare zitting uitgesproken.".
Art. 6.Artikel 346/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/07/2018 pub. 07/08/2018 numac 2018013225 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering betreffende toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme type wet prom. 22/07/2018 pub. 07/08/2018 numac 2018013224 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met het oog op het invoeren van de bijzondere opsporingsmethode burgerinfiltratie sluiten, wordt opgeheven.
Art. 7.Artikel 4 is niet van toepassing op lopende gerechtelijke procedures.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 14 april 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 55 3515 Integraal Verslag : 4 april 2024