Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 juni 2014
gepubliceerd op 09 juli 2014

Wet houdende uitvoering van Verordening nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (1)

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2014014330
pub.
09/07/2014
prom.
10/06/2014
ELI
eli/wet/2014/06/10/2014014330/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

10 JUNI 2014. - Wet houdende uitvoering van Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen en definities

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet is van toepassing op de internationale geregelde vervoersdiensten waarvan de instapplaats of uitstapplaats zich op Belgisch grondgebied bevindt met uitzondering van het vervoer bedoeld in artikel 6, § 1, X, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

De bepalingen van hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op vervoer waarvan de geplande reisafstand minder dan tweehonderdvijftig kilometer bedraagt.

Art. 3.Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder : 1° "verordening" : Verordening (EU) nr.181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004; 2° "bevoegde overheidsinstantie" : de bevoegde overheidsinstantie aangewezen bij het koninklijk besluit van 11 februari 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/02/2013 pub. 12/03/2013 numac 2013014059 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit tot aanwijzing van een overheidsinstantie belast met de handhaving van Verordening nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 sluiten tot aanwijzing van een overheidsinstantie belast met de handhaving van Verordening (EU) nr.181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004; 3° "werkdagen" : alle dagen van de week, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen;4° "klacht" : iedere aangifte van een vermeende schending van de verordening.

Art. 4.Voor de berekening van de termijnen in deze wet is de vervaldag in de termijn begrepen.

Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. HOOFDSTUK 2. - Klachten

Art. 5.Een passagier kan kosteloos een klacht indienen bij de bevoegde overheidsinstantie.

De klacht wordt per brief, per fax of via een elektronisch formulier van de bevoegde overheidsinstantie ingediend.

De klacht bevat de volgende elementen : 1° de identiteit en het adres van de klager;2° een uiteenzetting van de feiten;3° alle stukken die de indiener noodzakelijk acht.

Art. 6.Onverminderd het tweede en derde lid, is een bij de bevoegde overheidsinstantie ingediende klacht slechts ontvankelijk wanneer zij wordt ingediend binnen een jaar nadat de vermeende inbreuk op de verordening heeft plaatsgevonden.

Een klacht tegen een vervoersonderneming is slechts ontvankelijk indien de passagier in eerste instantie een klacht heeft ingediend via het klachtenbehandelingsmechanisme van de vervoerder en overeenkomstig artikel 27 van de verordening geen oplossing werd gevonden voor de klacht.

Een klacht tegen een vervoersonderneming is slechts ontvankelijk indien zij wordt ingediend binnen de zes maanden nadat de passagier overeenkomstig artikel 27 van de verordening een definitief antwoord van de vervoerder heeft ontvangen of had moeten ontvangen.

Onverminderd het eerste, tweede en derde lid weigert de bevoegde overheidsinstantie de behandeling van een klacht : 1° wanneer deze kennelijk ongegrond is;2° wanneer deze geen nieuwe feiten toevoegt aan een eerdere klacht die door dezelfde persoon werd ingediend en die door de bevoegde overheidsinstantie reeds behandeld werd.

Art. 7.§ 1. Wanneer de bevoegde overheidsinstantie een klacht behandelt, onderzoekt zij of daadwerkelijk een inbreuk op de verordening heeft plaatsgevonden. De klager wordt per brief, fax of elektronisch bericht in kennis gesteld van het uiteindelijke resultaat van dit onderzoek. § 2. Indien de bevoegde overheidsinstantie overeenkomstig de artikelen 5 en 6 een klacht niet behandelt of de behandeling ervan niet voortzet, geeft zij de klager daarvan schriftelijk kennis, met vermelding van de redenen, binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht. § 3. Een klacht met betrekking tot een vervoer met een autobus of autocar of een daarmee verband houdende dienst die overeenkomstig artikel 28 van de verordening niet tot de bevoegdheid van de bevoegde overheidsinstantie behoort, wordt doorgestuurd naar de bevoegde dienst van de gewestelijke of buitenlandse overheid binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht.

De klager wordt hiervan per brief, fax of elektronisch bericht in kennis gesteld binnen een termijn van vijftien dagen na de verzending bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK 3. - Opsporing en vaststelling van de inbreuken

Art. 8.De Koning wijst de ambtenaren en overheidspersonen aan die belast zijn met de opsporing en de vaststelling van inbreuken op de verordening.

Deze personen stellen die inbreuken vast door processen-verbaal gericht aan de bevoegde overheidsinstantie die bewijskracht hebben zolang het tegendeel niet is bewezen. HOOFDSTUK 4. - Sancties Afdeling 1. - Principes

Art. 9.Inbreuken op de verordening worden gestraft met administratieve geldboetes waarvan de bedragen per inbreuk worden bepaald in de bijlage bij deze wet.

Art. 10.Bij herhaling binnen de drie jaar kan de bevoegde overheidsinstantie een administratieve geldboete opleggen die het bedrag bedoeld in artikel 9 overschrijdt, zonder evenwel het dubbele van dit bedrag te overschrijden.

Art. 11.Bij samenloop van strafbare gedragingen wordt één enkele administratieve geldboete opgelegd in verhouding tot de ernst van het geheel van de feiten. Deze kan niet hoger zijn dan 10.000 euro of het totaal van de maximale geldboetes die opgelegd kunnen worden voor soortgelijke niet samenlopende feiten.

Art. 12.Indien bij de beslissing een administratieve geldboete op te leggen, met verzachtende omstandigheden werd rekening gehouden, kan het bedrag van de administratieve geldboete worden verlaagd beneden het bedrag dat voor die inbreuk vermeld is in de bijlage, zonder minder te bedragen dan 60 euro.

Art. 13.§ 1. Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een effectieve geldboete in het concrete geval te hoog is of niet wenselijk is, kan de bevoegde overheidsinstantie geheel of gedeeltelijk uitstel van de tenuitvoerlegging van de betaling van de administratieve geldboete toekennen voor zover zij geen andere administratieve geldboete heeft opgelegd aan de persoon die de inbreuk begaan heeft gedurende een periode van een jaar voorafgaand aan het begaan van de inbreuk. § 2. Het uitstel geldt voor een proefperiode van een jaar. De proefperiode gaat in vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete. § 3. Het uitstel wordt van rechtswege herroepen wanneer een nieuwe inbreuk leidt tot een beslissing die een nieuwe administratieve geldboete oplegt.

De herroeping van het uitstel wordt betekend door dezelfde beslissing als die welke de administratieve geldboete voor deze nieuwe inbreuk oplegt. § 4. De administratieve geldboete waarvan de betaling uitvoerbaar wordt door de herroeping van het uitstel, wordt zonder beperking samengevoegd met die welke wordt opgelegd voor de nieuwe inbreuk.

Art. 14.Er kan geen administratieve geldboete worden opgelegd meer dan twee jaar na de dag waarop de inbreuk werd gepleegd. Afdeling 2. - Procedure

Art. 15.§ 1. Wanneer een inbreuk wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 8, tweede lid, zendt de bevoegde overheidsinstantie aan de betrokkene, binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de dag waarop de inbreuk werd vastgesteld, een afschrift van het in artikel 8, tweede lid, bedoelde proces-verbaal.

Wanneer een vermeende inbreuk wordt vastgesteld op basis van een klacht zendt de bevoegde overheidsinstantie, behoudens in de gevallen bepaald in artikelen 6 en 7, §§ 2 en 3, binnen de dertig dagen na de ontvangst van de klacht een afschrift van deze klacht aan de betrokkene. § 2. De in paragraaf 1, eerste en tweede lid, bedoelde afschriften worden vergezeld van een geschrift met vermelding van : 1° de feiten waarvoor de procedure van administratieve geldboete gestart is;2° de dagen en uren waarop hij het recht heeft om zijn dossier te consulteren;3° het recht om zich te laten bijstaan door een raadsman;4° de mogelijkheid om binnen de dertig dagen na de verzenddatum van de kennisgeving zijn verweermiddelen per brief, per fax of per elektronisch bericht aan de bevoegde overheidsinstantie te laten geworden en eventueel het verzoek om te worden gehoord. Indien de bevoegde overheidsinstantie een verzoek ontvangt, in overeenstemming met het eerste lid, 4°, beschikt zij over vijftien dagen, volgend op de ontvangst van dit verzoek, om de datum van de hoorzitting aan de betrokkene per brief, per fax of per elektronisch bericht te melden. De hoorzitting moet plaatsvinden na de vijftiende en uiterlijk op de dertigste dag na de verzending van deze kennisgeving.

Art. 16.Niet eerder dan na afloop van de in artikel 15, § 2, 4° bedoelde termijn van dertig dagen of, in voorkomend geval, na het horen van de betrokkene, neemt de bevoegde overheidsinstantie een beslissing betreffende de feiten die het voorwerp uitmaken van de procedure. Zij betekent deze beslissing aan de betrokkene bij aangetekende brief.

De beslissing die een administratieve geldboete oplegt, vermeldt, op straffe van nietigheid, het bedrag ervan, alsook de mogelijke rechtsmiddelen tegen de beslissing. HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepalingen

Art. 17.Tot 1 maart 2018 worden de vervoersondernemingen vrijgesteld van de verplichting om voor hun bestuurders te voorzien in een opleiding inzake de omgang met personen met een handicap als bedoeld in bijlage II, deel A van de verordening.

Gegeven te Brussel, 10 juni 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Financiën, K. GEENS De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Gewone zitting 2013-2014. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Wetsontwerp, 53-3484 - Nr. 1. - Tekst verbeterd door de commissie, 53-3484 - Nr. 2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 53-3484 - Nr. 3.

Integraal Verslag. - 22 en 23 april 2014.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 5-2877/3 - Nr. 1. - Verslag, 5-2877/3 - Nr. 2. - Beslissing om niet te amenderen5-2877/3 - Nr. 3.

Bijlage bij de wet van 10 juni 2014 houdende uitvoering van Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 Bijlage

Inbreuk

Verordening (EU) nr. 181/2011

Bedrag in EURO


1a.

Niet naleven van de verplichting tot de ter beschikkingstelling van vervoerbewijzen.

Artikel 4, lid 1

500


1b.

Niet naleven van het verbod discriminerende contractvoorwaarden en tarieven aan te bieden op grond van nationaliteit.

Artikel 4, lid 2

10.000


2.

Niet naleven van het verbod op beperking of afstand van de verplichtingen van de verordening, met name door middel van een afwijking of restrictieve clausule in de vervoersovereenkomst.

Artikel 6, lid 1

1.250


3a.

Niet naleven van de verplichtingen in geval van overlijden of letsel van de passagier.

Artikel 7

2.500


3b.

Niet naleven van de verplichtingen in geval van verlies of beschadiging van bagage.

Artikel 7

1.250


4.

Niet naleven van de verplichting redelijke en evenredige bijstand te verlenen met betrekking tot de onmiddellijke praktische behoeften van de passagier in geval van een ongeval.

Artikel 8

2.500


5a.

Niet naleven van het verbod een passagier te weigeren op grond van diens handicap of beperkte mobiliteit, behalve in de toegestane gevallen bepaald in art. 10.1 van de verordening.

Artikel 9, lid 1

2.500


5b.

Niet naleven van het verbod op het aanrekenen van extra kosten aan personen met een handicap of met beperkte mobiliteit bij reservering of aankoop van vervoerbewijzen.

Artikel 9, lid 2

10.000


6a.

Niet naleven van de verplichting de passagier onverwijld in kennis te stellen van de redenen van weigering op grond van artikel 10, lid 1 van de Verordening, de passagier schriftelijk deze redenen mee te delen binnen de 5 werkdagen na diens verzoek of de passagier te informeren over elk aanvaardbaar alternatief vervoer met een door de vervoerder verzorgde dienst ingeval van weigering van een reservering of afgifte van het vervoerbewijs.

Artikel 10, leden 2 en 5

1.250


6b.

Niet naleving van de verplichting de passagier die een reservering of vervoerbewijs heeft en desondanks toch geweigerd wordt op grond van zijn handicap of beperkte mobiliteit, de keuze aan te bieden tussen het recht op terugbetaling of de voortzetting van de reis volgens een redelijk vervoersalternatief.

Artikel 10, lid 3

1.250


6c.

Niet naleving van de verplichting de mogelijkheid te laten aan de passagier om kosteloos begeleiding door een andere persoon te verzoeken met wiens bijstand deze kan ontkomen aan de redenen van weigering.

Artikel 10, lid 4

1.250


7.

Niet naleven van de verplichting informatie te verstrekken in verband met de toegangsvoorwaarden voor het vervoer van personen met een handicap of met beperkte mobiliteit.

Artikel 11, leden 2, 3, 4 en 5

5.000


8a.

Niet naleven van de verplichting de in bijlage I, a) bepaalde bijstand kosteloos te verlenen aan personen met een handicap of met beperkte mobiliteit in aangewezen terminals.

Artikel 13, lid 1

5.000


8b.

Niet naleven van de verplichting de in bijlage I, b) bepaalde bijstand kosteloos te verlenen aan personen met een handicap of met beperkte mobiliteit in autobus of touringcar.

Artikel 13, lid 2

5.000


9.

Niet naleven van de verplichtingen met betrekking tot de voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend.

Artikel 14, leden 3, 4 en 5

5.000


10.

Niet naleven van de verplichting de kennisgeving zo spoedig mogelijk tijdens de normale kantooruren door te zenden aan de vervoerder of terminalbeheerder.

Artikel 15

500


11.

Niet naleven van de verplichting te voorzien in een opleidingsprocedure met instructies met betrekking tot personen met een handicap.

Artikel 16

10.000


12a.

Niet naleven van de verplichting tot het schadeloos stellen bij verlies of beschadiging van rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen.

Artikel 17, lid 1 en 2

1.250


12b.

Niet naleven van de verplichting om, indien nodig bij verlies of beschadiging van rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen, al het mogelijke te doen om met spoed tijdelijk in vervanging te voorzien.

Artikel 17, lid 3

1.250


13.

Niet naleving van de verplichting tot het voorstellen van een tijdige en afdoende terugbetaling of tot het vervoeren langs een andere route of met een ander voertuig bij een annulering of een vertraging van meer dan 120 minuten.

Artikel 19

1.250


14.

Niet naleving van de verplichting tot het verlenen van informatie in geval van een annulering of vertrek met vertraging van een geregelde vervoersdienst.

Artikel 20

1.250


15.

Niet naleven van de verplichting tot het verlenen van bijstand in geval van een reis met een geplande duur van meer dan 3 uur, die wordt geannuleerd of waarvan het vertrek vanaf een terminal meer dan 90 minuten vertraging verloopt.

Artikel 21

1.250


16.

Niet naleven van de verplichting tot het verstrekken van reisinformatie tijdens de reis.

Artikel 24

2.000


17.

Niet naleven van de verplichting tot het inlichten van de reizigers over hun rechten die de verordening hen toekent.

Artikel 25

5.000


18.

Niet naleven van de verplichting om een klachtenbehandelingsmechanisme op te zetten en de ontvangen klachten binnen de bepaalde termijn af te handelen.

Artikel 26 en 27

10.000


Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 10 juni 2014 houdende uitvoering van Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Financiën, K. GEENS De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

^