gepubliceerd op 31 december 1999
Wet houdende instemming met het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, en met de Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991 (2)
9 JUNI 1999. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, en met de Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991 (1) (2)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, en met de Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991, zullen volkomen uitwerking hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 9 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999 : Senaat. Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 26 maart 1999, nr. 1-1326/1. - Verslag, nr. 1-1326/2. - Tekst aangenomen in vergadering en overgezonden aan de Kamer, nr. 1-1326/3.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 21 april 1999. - Stemming, vergadering van 22 april 1998. Kamer.
Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 49-2177/1. - Verslag, nr. 49-2177/2.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 29 april 1999. - Stemming, vergadering van 29 april 1999.(2) Zie Decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 1 oktober 1997), Decreet van het Waalse Gewest van 23 oktober 1997 (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 1997 en 8 november 1997) en Ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 27 april 1995 (Belgisch Staatsblad van 23 juni 1995). VERDRAG INZAKE MILIEU-EFFECTRAPPORTAGE IN GRENSOVERSCHRIJDEND VERBAND De Partijen bij dit verdrag, ZICH BEWUST zijnde van het verband tussen economische bedrijvigheid en de gevolgen daarvan voor het milieu, BEVESTIGEND dat het noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het milieu verantwoorde en duurzame ontwikkeling te verzekeren, VASTBESLOTEN de internationale samenwerking bij milieu-effectrapportage, met name in grensoverschrijdende context, uit te breiden, INDACHTIG de noodzaak en het belang van het ontwikkelen van anticiperend beleid, en van het voorkomen, verminderen en controleren van belangrijke nadelige milieu-effecten in het algemeen en meer in het bijzonder in grensoverschrijdende context, HERINNEREND AAN de desbetreffende bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, de Verklaring van de Conferentie inzake het menselijk leefmilieu te Stockholm, de Slotakte van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa (CVSE) en de Slotdocumenten van de bijeenkomsten te Madrid en te Wenen van vertegenwoordigers van de Staten die deelnemen aan de CVSE, VERHEUGD OVER de voortdurende inzet van Staten om, door middel van hun nationale wettelijke en bestuurlijke bepalingen en hun nationale beleid, de toepassing van milieu-effectrapportage te verzekeren, ZICH BEWUST VAN de noodzaak in een vroeg stadium van het besluitvormingsproces expliciete aandacht aan milieufactoren te schenken door de toepassing van milieu-effectrapportage, op alle betrokken bestuurlijke niveaus, als noodzakelijk instrument voor het verbeteren van de kwaliteit van de informatie die wordt aangeboden aan degenen die besluiten moeten nemen, opdat vanuit het oogpunt van het milieu verantwoorde besluiten kunnen worden genomen, waarbij er zorgvuldig naar wordt gestreefd belangrijke nadelige effecten, met name in grensoverschrijdende context, tot het minimum te beperken, INDACHTIG de inspanningen van internationale organisaties ter bevordering van de toepassing van milieu-effectrapportage op zowel nationaal als internationaal niveau en rekening houdend met het werk op het gebied van de milieu-effectrapportage dat wordt verricht onder de auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, met name de resultaten die zijn bereikt door het seminar inzake milieu-effectrapportage (september 1987, Warschau, Polen), alsmede gelet op de doeleinden en inzake milieu-effectrapportage, aangenomen door de Beheersraad van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, en de ministeriële verklaring inzake duurzame ontwikkeling (mei 1990, Bergen, Noorwegen), ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN : Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder : 1. "partijen" : de partijen bij het Verdrag, tenzij het zinsverband anders vereist;2. "partij van herkomst" : de partij of partijen bij dit Verdrag onder wier rechtsmacht er sprake is van een voorgenomen activiteit;3. "mogelijk benadeelde partij" : de partij of partijen bij dit Verdrag die het grensoverschrijdende effect van een voorgenomen activiteit mogelijk maakt;4. "betrokken partijen" : de partij van herkomst en de mogelijk benadeelde partij die deelnemen aan een milieu-effectrapportageprocedure ingevolge dit Verdrag;5. "voorgenomen activiteit" : een activiteit of een ingrijpende wijziging van een activiteit die volgens een van toepassing zijnde nationale procedure onderworpen is aan een door een bevoegde autoriteit te nemen besluit;6. "milieu-effectrapportage" : een nationale procedure voor het beoordelen van het effect dat een voorgenomen activiteit mogelijk heeft op het milieu;7. "effect" : ieder door een voorgenomen activiteit teweeggebracht gevolg voor het milieu, met inbegrip van de gezondheid en veiligheid van de mens, de flora, de fauna, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en historische monumenten of andere fysieke structuren, of op de samenhang tussen deze personen, of op de samenhang tussen deze aspecten;ook worden bedoeld gevolgen voor het culturele erfgoed of voor de sociaal-economsiche omstandigheden voortvloeiend uit veranderingen in die aspecten; 8. "grensoverschrijdend effect" : ieder effect, niet uitsluitend van mondiale aard, dat binnen een gebied onder de rechtsmacht van een partij wordt teweeggebracht door een voorgenomen activiteit die geheel of gedeeltelijk zou plaatsvinden binnen het gebied onder de rechtsmacht van een andere partij;9. "bevoegde autoriteit" : de nationale autoriteit of autoriteiten die een partij belast met de uitvoering van de in dit Verdrag vervatte taken en/of de autoriteit of autoriteiten aan welke een partij de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van een voorgenoemde activiteit heeft opgedragen;10. "het publiek" : een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen. Artikel 2 ALGEMENE BEPALINGEN 1. De partijen nemen, afzonderlijk of gezamenlijk, alle passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming, beperking en beheersing van belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieu-effecten van voorgenomen activiteiten.2. Elke partij neemt de nodige wettelijke, bestuurlijke of andere maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag;onder meer stelt zij ten aanzien van de in Aanhangsel I genoemde voorgenomen activiteiten die mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect hebben, een milieu-effectrapportageprocedure vast die deelneming door het publiek toelaat en voorziet in het opstellen van het in Aanhangsel II nader omschreven milieu-effectrapport. 3. De partij van herkomst draagt er zorg voor dat in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag milieu-effectrapportage plaatsvindt voordat er een besluit tot machtiging of uitvoering van een in Aanhangsel I genoemde voorgenomen activiteit die mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect heeft, wordt genomen.4. De partij van herkomst draagt er overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag zorg voor dat de mogelijk benadeelde partijen in kennis worden gesteld van het feit dat er sprake is van een in Aanhangsel I genoemde voor genomen activiteit die mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect heeft.5. Betrokken partijen bespreken, op initiatief van een van hen, of een niet in Aanhangsel I genoemde voorgenomen activiteit mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect heeft en of zij derhalve moet worden behandeld alsof zij wel als zodanig wordt genoemd.Indien de partijen dit overeenkomen, wordt deze activiteit als zodanig behandeld. Algemene richtsnoeren voor het kiezen van criteria om te bepalen of er al dan niet sprake is van een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect, worden gegeven in Aanhangsel III. 6. De partij van herkomst biedt, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, het publiek in de gebieden die het effect mogelijk raakt, de gelegenheid deel te nemen aan desbetreffende milieu-effectrapportageprocedures ten aanzien van voorgenomen activeiten en draagt er zorg voor dat de gelegenheid die wordt geboden aan het publiek van de mogelijk benadeelde partij gelijkwaardig is aan die welke wordt geboden aan het publiek in de partij van herkomst.7. Milieu-effectrapportage als voorgeschreven door dit Verdrag vindt ten minste plaats op projectniveau.Voor zover relevant trachten de partijen de beginselen van milieu-effectrapportage eveneens toe te passen op beleidsvoornemens, plannen en programma's. 8. De bepalingen van dit Verdrag doen geen afbreuk aan het recht van partijen nationale wetten, regelingen, bestuurlijke bepalingen of algemeen aanvaarde rechtspraktijken toe te passen ter bescherming van informatie waarvan de verschaffing schadelijk zou zijn voor industriële geheimen en handelsgeheimen of voor de nationale veiligheid.9. De bepalingen van dit Verdrag doen geen afbreuk aan het recht van partijen om, eventueel door bilaterale of multilaterale regelingen, strengere maatregelen toe te passen dan voorzien in dit Verdrag.10. De bepalingen van dit Verdrag laten iedere verplichting die de partijen krachtens het internationale recht hebben ten aanzien van activiteiten die (mogelijk) een grensoverschrijdend effect hebben, onverlet. Artikel 3 KENNISGEVING 1. Indien er sprake is van een in Aanhangsel I genoemde voorgenomen activiteit die mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect heeft, doet de partij van herkomst hiervan, met het oog op voldoende en doeltreffend overleg zoals bedoeld in artikel 5, in een zo vroeg mogelijk stadium en niet later dan het tijdstip waarop zij haar eigen publiek over de voorgenomen activiteit informeert, kennisgeving aan iedere partij die zij als mogelijk benadeelde partij beschouwt.2. Deze kennisgeving bevat onder meer : a) informatie over de voorgenomen activiteit, met inbegrip van alle beschikbare informatie over het mogelijke grensoverschrijdende effect ervan;b) een omschrijving van de aard van het te nemen besluit, en c) de vermelding van een redelijke termijn waarbinnen een antwoord krachtens lid 3 van dit artikel vereist is, de aard van de voorgestelde activiteit in aanmerking genomen; en kan tevens de in lid 5 van dit Artikel bedoelde informatie bevatten. 3. De mogelijk benadeelde partij zendt de partij van herkomst haar antwoord binnen de in de kennisgeving vermelde termijn;zij bevestigt de ontvangst van de kennisgeving en geeft aan of zij al dan niet voornemens is deel te nemen aan de milieu-effectrapportageprocedure. 4. Indien de mogelijk benadeelde partij aangeeft dat zij niet voornemens is deel te nemen aan de milieu-effectrapportageprocedure, of indien zij niet binnen de in de kennisgeving aangeduide termijn een antwoord zendt, zijn de bepalingen van de leden 5, 6, 7 en 8 van dit Artikel en van de Artikelen 4 tot en met 7 niet van toepassing.In deze omstandigheden blijft het recht van een partij van herkomst om te bepalen of, op grond van haar nationale recht en praktijk, milieu-effectrapportage al dan niet moet plaatsvinden, onverminderd bestaan. 5. Zodra de partij van herkomst van de mogelijk benadeelde partij een antwoord ontvangt waarin deze aangeeft te willen deelnemen aan de milieu-effectrapportageprocedure, verstrekt de partij van herkomst de mogelijk benadeelde partij, indien zij dit niet reeds heeft gedaan : a) relevante informatie over de milieu-effectrapportageprocedure, waarin mede te termijn voor het indienen van commentaar wordt vermeld;b) relevante informatie over de voorgenomen activiteit en over het mogelijke belangrijke nadelige grensoverschrijdende effect ervan.6. Een mogelijk benadeelde partij verstrekt de partij van herkomst, indien deze daarom verzoekt, informatie, mits redelijkerwijs verkrijgbaar, over het mogelijk benadeelde milieu onder de rechtsmacht van de mogelijk benadeelde partij, indien deze informatie vereist is voor het opstellen van het milieu-effectrapport.De informatie wordt onverwijld verstrekt, eventueel door tussenkomst van een gezamenlijk lichaam. 7. Wanneer een partij van mening is dat zij een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect zou kunnen ondervinden van een in Aanhangsel I genoemde voorgenomen activiteit, en indien geen kennisgeving is gedaan in overeenstemming met lid 1 van dit artikel, wisselen de betrokken partijen, op verzoek van de mogelijk benadeelde partij, voldoende informatie uit voor het houden van besprekingen over de vraag of er mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect zal optreden.Indien de partijen overeenkomen dat deze mogelijkheid aanwezig is, zijn de bepalingen van dit Verdrag dienovereenkomstig van toepassing. Indien de partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of er mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect zal optreden, kan elke van die partijen deze vraag in overeenstemming met de bepalingen van Aanhangsel IV voorleggen aan een onderzoekcommissie, met het verzoek om advies over de mogelijkheid dat een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect zal optreden, tenzij de partijen een andere methode overeenkomen voor het oplossen van deze vraag. 8. De betrokken partijen dragen er zorg voor dat het publiek van de mogelijk benadeelde partij in de gebieden die het grensoverschrijdende effect mogelijk raakt, wordt geïnformeerd over de voorgenomen activiteit en de gelegenheid wordt geboden commentaar te geven op of bezwaar te maken tegen de voorgenomen activiteit en dit commentaar of bezwaar, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de partij van herkomst, te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de partij van herkomst. Artikel 4 HET OPSTELLEN VAN HET MILIEU-EFFECTRAPPORT 1. Het milieu-effectrapport dat bij de bevoegde autoriteit van de partij van herkomst moet worden ingediend, omvat ten minste de in Aanhangsel II omschreven informatie.2. De partij van herkomst zendt de mogelijk benadeelde partij, eventueel door tussenkomst van een gezamenlijk lichaam, het milieu-effectrapport toe.De betrokken partijen dragen zorg voor de toezending van het milieu-effectrapport aan de autoriteiten en het publiek van de mogelijk benadeelde partij in de gebieden die het grensoverschrijdende effect mogelijk raakt, en bieden een redelijke termijn voor het indienen van commentaar bij de bevoegde autoriteit van de partij van herkomst, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de partij van herkomst, voordat het definitieve besluit over de voorgenomen activiteit wordt genomen.
Artikel 5 OVERLEG OP BASIS VAN HET MILIEU-EFFECTRAPPORT Na de voltooiing van het milieu-effectrapport treedt de partij van herkomst, zonder onnodige vertraging, met de mogelijk benadeelde partij in overleg over onder meer het mogelijke grensoverschrijdende effect van de voorgenomen activiteit en over maatregelen om dit effect te beperken of uit te sluiten. In dit overleg kunnen de volgende zaken aan de orde komen : a) mogelijke alternatieven voor de voorgenomen activiteit, met inbegrip van de keuze om geen activiteit te doen platsvinden (het nulalternatief), en mogelijke maatregelen om het belangrijke nadelige grensoverschrijdende effect te verminderen en, op kosten van de partij van herkomst, het effect van die maatregelen te controleren;b) andere vormen van mogelijke onderlingen bijstand bij het beperken van belangrijke nadelige grensoverschrijdende effecten van de voorgenomen activiteit, en c) alle andere met de voorgenomen activiteit verband houdende zaken. De partijen komen bij aanvang van het overleg een redelijk tijdsbestek voor de duur ervan overeen. Het overleg kan eventueel worden gevoerd door tussenkomst van een gezamenlijk lichaam.
Artikel 6 HET DEFINITIEVE BESLUIT 1. De partijen dragen er zorg voor dat bij het nemen van het definitieve besluit over de voorgenomen activiteit gepast rekening wordt gehouden met het resultaat van de milieu-effectrapportage, met inbegrip van het milieu-effectrapport, alsook met het commentaar daarop dat is ontvangen ingevolge Artikel 3, lid 8, en artikel 4, lid 2, en met het resultaat van het in Artikel 5 bedoelde overleg.2. De partij van herkomst deelt de mogelijk benadeelde partij het definitieve besluit over de voorgenomen activiteit mede, alsmede de redenen en overwegingen waarop het is gebaseerd.3. Indien een betrokken partij, voordat de uitvoering van een voorgenomen activiteit wordt aangevangen, de beschikking krijgt over bijkomende informatie over het belangrijke nadelige grensoverschrijdende effect van die activiteit, welke informatie niet beschikbaar was op het tijdstip waarop het besluit over die activiteit werd genomen, en die het besluit inhoudelijk zou kunnen hebben beïnvloed, deelt die partij dit onmiddellijk mede aan de andere betrokken partij of partijen.Indien een van de betrokken partijen hierom verzoekt, wordt overleg gepleegd over de vraag of het besluit moet worden herzien.
Artikel 7 EVALUATIE 1. De betrokken partijen besluiten, indien een van hen daarom verzoekt, of, en zo ja, in welke mate, een evaluatie wordt verricht, rekening houdend met het oog op het mogelijke belangrijke nadelige grensoverschrijdende effect van de activiteit ten aanzien waarvan milieu-effect repportage heeft plaatsgevonden ingevolge dit Verdrag. Evaluatie behelst met name toezicht op de activiteit en vaststelling van eventuele nadelige grensoverschrijdende effecten. Dit toezicht en deze vaststelling kunnen plaatsvinden met het oog op de verwezenlijking van de in Aanhangsel V genoemde doeleinden. 2. Wanneer de partij van herkomst of de mogelijk benadeelde partij ten gevolge van een evaluatie op redelijke gronden tot de slotsom komt dat er sprake is van een belangrijk nadelig grensoverschrijdend effect of dat factoren aan het licht zijn gekomen die tot een dergelijk effect kunnen leiden, deelt zij dit onmiddellijk mee aan de andere partij.De betrokken partijen plegen vervolgens overleg over de nodige maatregelen om dat effect te beperken of uit te sluiten.
Artikel 8 BILATERALE EN MULTILATERALE SAMENWERKING De partijen kunnen bestaande bilaterale of multilaterale overeenkomsten of andere regelingen voortzetten, of nieuwe zodanige overeenkomsten of regelingen aangaan, ter nakoming van hun verplichtingen krachtens die Verdrag. De lijst van punten in Aanhangsel VI zou als basis kunnen dienen voor deze overeenkomsten of regelingen.
Artikel 9 ONDERZOEKPROGRAMMA'S De partijen schenken bijzondere aandacht aan het opzetten of intensiveren van specifieke onderzoekprogramma's gericht op : a) het verbeteren van bestaande kwalitatieve en kwantitatieve methoden voor het beoordelen van de effecten van voorgenomen activiteiten;b) het verkrijgen van beter inzicht in de samenhang tussen oorzaak en gevolg en in de rol daarvan in geïntegreerd milieubeleid;c) het analyseren en controleren van de doelmatige uitvoering van beslissingen over voorgenomen activiteiten, ten einde effecten tot het minimum te beperken of te voorkomen;d) het ontwikkelen van methoden om creatieve benaderingen te stimuleren bij het zoeken naar milieuvriendelijke alternatieven voor voorgenomen activiteiten en voor bestaande productie- en consumptiepatronen;e) het ontwikkelen van methoden voor toepassing van de beginselen van milieu-effectrapportage op macro-economisch niveau. De partijen wisselen de resultaten van de hierboven bedoelde onderzoekprogramma's uit.
Artikel 10 STATUS VAN DE AANHANGSELS De Aanhangsels bij dit Verdrag vormen een integrerend deel van het Verdrag.
Artikel 11 VERGADERINGEN VAN DE PARTIJEN 1. De partijen komen, voor zover mogelijk, bijeen ter gelegenheid van de jaarlijkse zittingen van de adviseurs van Regeringen van lid-staten van de Economische Commissie voor Europa inzake milieu- en waterproblemen.De eerste vergadering van de partijen wordt niet later dan een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag belegd.
Daarna worden vergaderingen van de partijen gehouden wanneer nodig geacht door een vergadering van de partijen, of op schriftelijk verzoek van een partij, mits dit verzoek, binnen zes maanden nadat het door het secretariaat aan de partijen is toegezonden, door ten minste een derde van de partijen wordt gesteund. 2. De partijen toetsen de uitvoering van het Verdrag voortdurend en hiertoe verbinden zij zich tot : a) de toetsing van het beleid en de methoden betreffende milieu-effectrapportage van de partijen, ter verbetering van milieu-effectrapportageprocedures in grensoverschrijdende context;b) de uitwisseling van informatie over ervaring die wordt opgedaan in het aangaan en uitvoeren van bilaterale en multilaterale overeenkomsten of andere regelingen betreffende de toepassing van milieu-effectrapportage in grensoverschijdende context, waarbij een of meer van de partijen partij zijn;c) de gebruikmaking van de diensten van bevoegde internationale lichamen en wetenschappelijke commissies van deskundigen, wanneer nodig, ten aanzien van methodologische en technische aspecten van de verwezenlijking van de doeleinden van dit Verdrag;d) het tijdens hun eerste vergadering bespreken en door middel van consensus aannemen van een reglement van orde voor hun vergaderingen;e) het bespreken en eventueel aannemen van voorstellen tot wijziging van dit Verdrag;f) het bespreken en treffen van alle overige maatregelen die vereist kunnen zijn voor de verwezenlijking van de doeleinden van dit Verdrag. Artikel 12 STEMRECHT 1. Elke partij bij dit Verdrag heeft één stem.2. In afwijking van lid 1 van dit Artikel oefenen regionale organisaties voor economische integratie, ten aanzien van aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen, hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lid-staten dat partij is bij het Verdrag.Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lid-staten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.
Artikel 13 SECRETARIAAT Het uitvoerend secretariaat van de Economische Commissie voor Europa verricht de volgende secretariaatstaken : a) het beleggen en voorbereiden van vergaderingen van de partijen;b) het toezenden aan de partijen van verslagen en andere informatie die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag worden ontvangen, en c) het verrichten van overige taken waarin dit Verdrag voorziet, of die worden vastgesteld door de partijen. Artikel 14 WIJZIGING VAN HET VERDRAG 1. Iedere partij kan voorstellen doen tot wijziging van dit Verdrag.2. Voorstellen tot wijziging worden schriftelijk ingediend bij het secretariaat, dat deze doet toekomen aan alle partijen.Tijdens de volgende vergadering van de partijen worden de voorstellen besproken, mits zij door het secretariaat ten minste negentig dagen tevoren aan de partijen zijn toegezonden. 3. De partijen stellen alles in het werk om overeenstemming te bereiken over voorstellen tot wijziging van dit Verdrag door middel van consensus.Indien alles in het werk is gesteld om tot consensus te komen en geen overeenstemming is bereikt, wordt het voorstel in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de stemmen van de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen op de vergadering. 4. Wijzigingen van dit Verdrag die worden aangenomen in overeenstemming met lid 3 van dit artikel, worden door de depositaris aan alle partijen voorgelegd ter bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding.Wijzigingen treden ten aanzien van partijen die deze hebben bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard, in werking op de negentigste dag nadat de depositaris van ten minste drie vierde van de partijen een kennisgeving van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding heeft ontvangen. Daarna treden zij ten aanzien van iedere andere partij in werking op de negentigste dag nadat die partij haar akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding van de wijzigingen heeft nedergelegd. 5. Voor de toepassing van dit Artikel wordt onder de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen verstaan de partijen die aanwezig zijn en een stem voor of tegen een voorstel uitbrengen.6. De in lid 3 van dit Artikel beschreven stemprocedure wordt niet geacht een precedent te vormen voor in de toekomst binnen de Economische Commissie voor Europa te sluiten overeenkomsten. Artikel 15 DE REGELING VAN GESCHILLEN 1. Indien tussen twee of meer partijen een geschil ontstaat over de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag, trachten zij dit op te lossen door onderhandeling of volgens een andere voor alle partijen bij het conflict aanvaardbare methode voor de regeling van geschillen.2. Een partij kan bij haar ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, of te allen tijde daarna, schriftelijk aan de depositaris mededelen dat zij, in geval van een geschil dat niet wordt opgelost in overeenstemming met lid 1 van dit Artikel, de toepassing van de volgende twee methoden voor het regelen van geschillen, dan wel één van beide, als verplicht aanvaardt ten aanzien van iedere partij die dezelfde verplichting aanvaardt: a) voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof;b) arbitrage volgens de in Aanhangsel VII beschreven procedure.3. Indien de partijen bij het geschil beide in lid 2 van dit Artikel genoemde methoden voor de regering van geschillen hebben aanvaard, kan het geschil alleen aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, tenzij de partijen anders overeenkomen. Artikel 16 ONDERTEKENING Dit Verdrag staat van 25 februari tot 1 maart 1991 te Espoo (Finland) en daarna tot 2 september 1991 op de Zetel van de Verenigde Naties te New York open voor ondertekening door de lid-staten van de Economische Commissie voor Europa almede voor Staten die een consultatieve status bij de Economische Commissie voor Europa hebben krachtens paragraaf 8 van resolutie 36 (IV) van 28 maart 1947 van de Economische en Sociale Raad, en door regionale organisaties voor economische integratie opgericht door soevereine Staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa en waaraan de lid-staten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van de bevoegdheid om ten aanzien van die aangelegenheden verdragen aan te gaan.
Artikel 17 BEKRACHTIGING, AANVAARDING, GOEDKEURING EN TOETREDING 1. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende Staten en regionale organisaties voor economische integratie.2. Dit Verdrag staat vanaf 3 september 1991 open voor toetreding door de in Artikel 16 bedoelde Staten en organisaties.3. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die de functie van depositaris vervult.4. Iedere organisatie zoals bedoeld in Artikel 16 die partij wordt bij dit Verdrag zonder dat een van haar lidstaten partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dit Verdrag.Wanneer een of meer lid-staten van een zodanige organisatie partij bij dit Verdrag zijn, beslissen de organisatie en haar lid-staten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens het Verdrag. In dat geval mogen de organisatie en de lid-staten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit Verdrag uitoefenen. 5. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven de in Artikel 16 bedoelde regionale organisaties voor economische integratie de reikwijdte aan van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen.Deze organisaties doen de depositaris tevens mededeling van iedere relevante verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheid.
Artikel 18 INWERKINGTREDING 1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Voor de toepassing van lid 1 van dit Artikel wordt de door een regionale organisatie voor economische ingratie nedergelegde akte niet meegeteld naast akten die nedergelegd zijn door lid-staten van die organisatie.
Ten aanzien van elke in Artikel 16 bedoelde Staat of organisatie die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachting, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door die Staat of organisatie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
Artikel 19 OPZEGGING Elke partij kan, te allen tijde na vier jaar vanaf de datum waarop dit Verdrag ten aanzien van die partij in werking is getreden, het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris. De opzegging doet geen afbreuk aan de toepassing van de Artikelen 3 tot en met 6 van dit Verdrag op een voorgenomen activiteit ten aanzien waarvan een kennisgeving is gedaan overeenkomstig Artikel 3, lid 1, of een verzoek is gedaan ingevolge Artikel 3, lid 7, voordat de opzegging van kracht werd.
Artikel 20 AUTHENTIEKE TEKSTEN Het originele exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Espoo (Finland), 25 februari 1991.
AANHANGSEL I LIJST VAN ACTIVITEITEN 1. Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van bedrijven die uitsluitend smeermiddelen van ruwe olie vervaardigen), alsmede installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500 ton steenkool of bitumineuze schisten per dag.2. Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 mW, alsmede kerncentrales en andere kernreactoren (met uitzondering van de onderzoekinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW).3. Installaties die uitsluitend bestemd zijn voor de productie of de verrijking van splijtstoffen, voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen, of voor de opslag, de verwijdering en de behandeling van radioactief afval.4. Grootschalige hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer, staal en niet-ijzerhoudende metalen.5. Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en de verwerking van asbest en asbesthoudende producten; voor producten van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20000 ton eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan 50 ton eindproducten, alsmede - voor andere toepassingsmogelijkheden van asbest - met een gebruik van meer dan 200 ton per jaar. 6. Geïntegreerde chemische installaties.7. Aanleg van autosnelwegen, autowegen (*), spoorwegtrajecten voor spoorverkeer over lange afstand, alsmede van vliegvelden met een start- en landingsbaan van ten minste 2100 meter.8. Olie- en buisleidingen met een grote diameter.9. Zeehandelshavens alsmede waterwegen en havens voor de binnenvaart, bevaarbaar voor schepen van meer dan 1350 ton.10. Afvalverwijderingsinstallaties voor verbranding, chemische omzetting of opslag in de grond van toxische en gevaarlijke afvalstoffen.11. Grote dammen en waterreservoirs.12. Werkzaamheden voor het onttrekken van grondwater aan de bodem in gevallen waarin het jaarlijkse volume aan de bodem te onttrekken water 10 miljoen m3 of meer bedraagt.13. Pulp- en papierproductie van 200 luchtdroge meterton of meer per dag.14. Grootschalige mijnbouw, winning en verwerking ter plaatse van metallische ertsen of steenkool.15. Offshore olie- en gaswinning.16. Grote installaties voor de opslag van aardolie en van petrochemische en chemische producten.17. Ontbossing van grote gebieden. (*) Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder : - "autosnelweg" : een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorvoertuigen, zonder uitwegen naar aanliggende percelen, en die : a) behalve op bepaalde plaatsen of tijdelijk is voorzien van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn hetzij door een strook die niet voor het verkeer is bestemd hetzij, bij uitzondering, op andere wijze;b) geen andere weg, geen spoor- of tramweg of voetpad gelijkvloers kruist;c) door speciale verkeerstekens als autosnelweg is aangeduid; - "autoweg" : een weg, bestemd voor verkeer met motorvoertuigen, alleen toegankelijk via knooppunten of door verkeerslichten geregelde kruispunten en waarop het in het bijzondert verboden is te stoppen en te parkeren op de rijbanen.
AANHANGSEL II DE INHOUD VAN HET MILIEU-EFFECTRAPPORT De in het milieu-effectrapport op te nemen informatie omvat, ten minste, in overeenstemming met Artikel 4 : a) een beschrijving van de voorgenomen activiteit en het doel ervan;b) indien van toepassing, een beschrijving van redelijke alternatieven (bij voorbeeld wat betreft locatie of technologie) voor de voorgenomen activiteit, met inbegrip van het nulalternatief;c) een beschrijving van het milieu dat mogelijk wordt geraakt door een belangrijk nadelig effect van de voorgenomen activiteit en de alternatieven daarvoor;d) een beschrijving van het mogelijke milieu-effect van de voorgenomen activiteit en van de alternatieven ervoor, en een schatting van de omvang ervan;e) een beschrijving van mogelijke maatregelen om het nadelige milieu-effect tot het minimum te beperken;f) een expliciete aanduiding van de methoden voor het doen van voorspellingen en de daaraan ten grondslag liggende vooronderstellingen, alsmede de relevante gegevens over het milieu die zijn gebruikt;g) een aanduiding van hiaten in kennis en van onzekerheden waarop men bij het verzamelen van de vereiste informatie is gestuit; h) indien van toepassing, plannen voor controle, beheer en evaluatie, en i) een niet technische samenvatting, eventueel met visuele weergraven (kaarten, grafieken, enz.).
AANHANGSEL III ALGEMENE CRITERIA ALS HULPMIDDEL BIJ HET VASTSTELLEN VAN HET MILIEU-EFFECT VAN ACTIVITEITEN DIE NIET WORDEN GENOEMD IN AANHANGSEL I 1. Indien er sprake is van een voorgenomen activiteit waarop Artikel 2, lid 5, van toepassing is, kunnen de betrokken partijen bezien of die activiteit mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend milieu-effect heeft, met name aan de hand van een of meer van de volgende criteria : a) omvang : voorgenomen activiteiten die voor dat soort activiteit een grote omvang zouden hebben;b) plaats : voorgenomen activiteiten die zouden plaatsvinden in of nabij een gebied waar het milieu bijzonder kwetsbaar is, of dat van bijzonder belang is (bij voorbeeld watergebieden die als bijzonder gelden krachtens de Overeenkomst van Ramar, nationale parken, natuurreservaten, gebieden van bijzonder wetenschappelijk belang, of van archeologische, culturele of historische betekenis);alsmede voorgenomen activiteiten op plaatsen waar de kenmerken van een voorgenomen ontwikkeling belangrijke nadelige gevolgen voor de bevolking zouden hebben; c) gevolgen : voorgenomen activiteiten met bijzonder ingewikkelde en mogelijk nadelige gevolgen, waaronder activiteiten die ernstige gevolgen zouden hebben voor mensen of voor waardevolle planten- en diersoorten of organismen activiteiten waardoor het bestaan of het mogelijke nut van een gebied wordt bedreigd, en activiteiten die een extra belasting veroorzaken waartegen het milieu niet bestand is.2. De betrokken partijen bezien in dit verband voorgenomen activiteiten die nabij een internationale grens zijn gepland, alsmede voorgenomen activiteiten die op grotere afstand zouden plaatsvinden, die belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieu-effecten zouden kunnen veroorzaken op grote afstand van de plaats waar zij zijn gepland. AANHANGSEL IV DE ONDERZOEKPROCEDURE 1. De verzoekende partij(en) stelt (stellen) het secretariaat ervan in kennis dat zij de vraag, of een in aanhangsel I genoemde voorgenomen activiteit mogelijk een belangrijk nadelig grensoverschrijdend milieu-effect heeft, voorlegt (voorleggen) aan een in overeenstemming met de bepalingen van dit aanhangsel ingestelde onderzoekcommissie.In deze kennisgeving wordt het voorwerp van het onderzoek vermeld. Het secretariaat stelt alle partijen bij het Verdrag onverwijld in kennis van het feit dat de vraag aan een onderzoekcommissie is voorgelegd. 2. De onderzoekcommissie bestaat uit drie leden.De verzoekende partij en de andere partij bij de onderzoekprocedure benoemen elk een wetenschappelijke of technisch deskundige en de twee aldus benoemde deskundigen wijzen met gezamenlijke instemming de derde deskundige aan, die voorzitter van de onderzoekcommissie wordt. Deze derde deskundige mag geen onderdaan van een van de partijen bij de onderzoekprocedure zijn, noch mag hij of zij zijn/haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van die partijen hebben, of in dienst zijn bij een van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest. 3. Indien de voorzitter van de onderzoekcommissie niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede deskundige, wijst de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen, binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter aan.4. Indien een van de partijen bij de onderzoekprocedure niet binnen een maand nadat zij de kennisgeving van het secretariaat heeft ontvangen, een deskundige heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter van de onderzoekcommissie aanwijst.Vervolgens verzoekt de voorzitter van de onderzoekcommissie de partij die nog geen deskundige heeft benoemd, dit binnen een maand te doen. Indien die partij dit na het verstrijken van dat tijdvak niet heeft gedaan, deelt de voorzitter dit mede aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen twee maanden de benoeming verricht. 5. De onderzoekcommissie stelt haar eigen procedureregels vast.6. De onderzoekcommissie kan alle passende maatregelen nemen voor de uitvoering van haar taken.7. De partijen bij de onderzoekprocedure doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van de onderzoekcommissie te vergemakkelijken, met name door : a) haar alle relevante documenten, voorzieningen en informatie te verstrekken;b) haar indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en verklaringen van hen te verkrijgen.8. De partijen en de deskundigen beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van de onderzoekcommissie in vertrouwen verkrijgen.9. Indien een van de partijen bij de onderzoekprocedure niet voor de onderzoekcommissie verschijnt of haar zaak niet toelicht, kan de andere partij de onderzoekcommissie verzoeken de procedure voort te zetten en haar werk te voltooien.Het feit dat een partij niet voor de commissie verschijnt of haar zaak niet toelicht, vormt geen belemmering voor de voortzetting en voltooiing van het werk van de onderzoekcommissie. 10. Tenzij de onderzoekcommissie anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de aangelegenheid, worden de kosten van de commissie, met inbegrip van de honorering van haar leden, in gelijke delen gedragen door de partijen bij de onderzoekprocedure.De onderzoekcommissie houdt een overzicht van al haar kosten bij en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave. 11. Iedere partij die een belang ten aanzien van de feiten heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van de onderzoekprocedure vormt, en waarvoor het advies van de commissie gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van de onderzoekcommissie voegen in de procedure.12. De besluiten van de onderzoekcommissie over procedure-aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van de stemmen van haar leden.In het uiteindelijke advies van de onderzoekcommissie dient de opvatting van de meerderheid van haar leden te worden weerspiegeld en dient iedere daarvan afwijkende opvatting te worden opgenomen. 13. De onderzoekcommissie biedt haar uiteindelijk advies aan binnen twee maanden na de datum waarop zij werd ingesteld, tenzij zij het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een tijdvaak van ten hoogste twee maanden.14. Het uiteindelijke advies van de onderzoekcommissie dient gebaseerd te zijn op algemeen aanvaarde wetenschappelijke beginselen.Het uiteindelijke advies wordt door de onderzoekcommissie toegezonden aan de partijen bij de onderzoekprocedure, alsmede aan het secretariaat.
AANHANGSEL V EVALUATIE De doelstellingen omvatten : a) toezicht op de naleving van de voorwaarden van machtiging of goedkeuring van de activiteit en bewaking van de doeltreffendheid van maatregelen ter vermindering van nadelige effecten;b) toetsing van effecten ten behoeve van goed beheer en beperking van onzekerheden;c) verificatie van eerder gedane voorspellingen, opdat bij toekomstige soortgelijke activiteiten op deze ervaring kan worden voortgebouwd. AANHANGSEL VI PUNTEN VAN BILATERALE EN MULTILATERALE SAMENWERKING 1. De partijen kunnen, indien passend, institutionele regelingen treffen, of het mandaat van bestaande institutionele regelingen uitbreiden, in het kader van bilaterale of multilaterale overeenkomst ten einde volledige uitvoering te geven aan dit Verdrag.2. Bilaterale en multilaterale overeenkomsten of andere regelingen kunnen omvatten : a) alle overige vereisten voor de uitvoering van dit Verdrag, de specifieke omstandigheden van het betrokken gebied in aanmerking genomen;b) institutionele, bestuurlijke en overige regelingen, te treffen op basis van wederkerigheid en gelijkwaardigheid;c) de harmonisatie van beleid en maatregelen voor de bescherming van het milieu, om te komen tot de grootst mogelijke overeenkomstigheid in normen en methoden betreffende de toepassing van milieu-effectrapportage;d) de ontwikkeling, verbetering en/of harmonisatie van methoden voor het constateren, meten, voorspellen en beoordelen van effecten, en voor de evaluatie van activiteiten;e) de ontwikkeling en/of verbetering van methoden en programma's voor het verzamelen, analyseren, opslaan en tijdig verspreiden van vergelijkbare gegevens betreffende de kwaliteit van het milieu, als materiaal voor milieu-effectrapportage;f) de vaststelling van drempelwaarden en nader uitgewerkte criteria voor het bepalen van de belangrijkheid van grensoverschrijdende effecten, afhankelijk van de plaats, de aard of de omvang van voorgenomen activiteiten ten aanzien waarvan in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag milieu-effectrapportage moet worden toegepast, en de vastelling van normen betreffende de kritieke belasting van het milieu door grensoverschrijdende verontreiniging;g) de gezamenlijke toepassing, indien passend, van milieu-effectrapportage, de ontwikkeling van gezamenlijke controleprogramma's, ijking van controleapparatuur en de harmonisatie van methoden opdat verkregen gegevens onderling vergelijkbaar zijn. AANHANGSEL VII ARBITRAGE 1. De eisende partij(en) stelt (stellen) het secretariaat in kennis van het feit dat de partijen zijn overeengekomen het geschil aan arbitrage te onderwerpen ingevolge Artikel 15, lid 2, van dit Verdrag. In de kennisgeving wordt het onderwerp van arbitrage vermeld en met name de artikelen van dit Verdrag over de uitlegging of toepassing waarvan een geschil is ontstaan. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit Verdrag. 2. Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden.De eisende partij(en) en de andere partij(en) bij het geschil benoemen een arbiter en de twee aldus benoemde arbiters wijzen met gezamenlijke instemming de derde arbiter aan, die voorzitter van het scheidsgerecht wordt. De derde arbiter mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van die partijen hebben, of in dienst zijn bij een van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest. 3. Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen bij het geschil, binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter aan.4. Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen twee maanden nadat zij het verzoek daartoe heeft ontvangen, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst.Vervolgens verzoekt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen arbiter heeft benoemd, dit binnen twee maanden te doen. Indien die partij dit na het verstrijken van dat tijdvak niet heeft gedaan, deelt de voorzitter dit mede aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen twee maanden de benoeming verricht. 5. Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing in overeenstemming met het internationale recht en met de bepalingen van dit Verdrag.6. Ieder krachtens de bepalingen van dit aanhangsel ingestelde scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.7. De beslissingen van het scheidsgerecht betreffende zowel procedures als aan hem voorgelegde aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van de stemmen van zijn leden.8. Het scheidsgerecht kan alle passende maatregelen nemen ter vaststelling van de feiten.9. De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door : a) het scheidsgerecht alle relevante documenten, voorzieningen en informatie te verstrekken;b) het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en verklaringen van hen te verkrijgen.10. De partijen en de arbiters beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van het scheidsgerecht in vertrouwen verkrijgen.11. Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een van de partijen, tussentijdse maatregelen ter bescherming aanbevelen.12. Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en zijn uiteindelijke beslissing te nemen.Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure. Voordat het scheidsgerecht zijn uiteindelijke beslissing neemt, moet het zich ervan overtuigen dat de eis ten aanzien van de feiten en het recht gegrond is. 13. Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het voorwerp van het geschil is, horen en erover beslissen.14. Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de honorering van zijn leden, in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil.Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave. 15. Iedere partij bij dit Verdrag die een belang ten aanzien van het recht heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht voegen in de procedure.16. Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het werd ingesteld, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een tijdvak van ten hoogste vijf maanden.17. De uitspraak van het scheidsgerecht dient vergezeld te gaan van een uiteenzetting van de gronden.De uitspraak is onherroepelijk en bindend voor alle partijen bij het geschil. De uitspraak wordt door het scheidsgerecht toegezonden aan de partijen bij het geschil en aan het secretariaat. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit Verdrag. 18. Ieder geschil dat tussen partijen onstaat betreffende de uitlegging of tenuitvoerlegging van de uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan of, indien het daaraan niet kan worden voorgelegd, aan een ander scheidsgerecht dat hiertoe wordt ingesteld op dezelfde wijze als het eerstbedoelde scheidsgerecht. LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld