gepubliceerd op 25 januari 2001
Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
20 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, inzonderheid op de artikelen 28, 29 en 30;
Overwegende dat de richtlijn 85/337/EG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 een procedure voorziet waarbij voor de uitvoering van een project met volledige kennis van zaken een besluit moet kunnen genomen worden wat betreft de daarvan te verwachten aanzienlijke milieu-effecten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 maart 2000;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 19 mei 2000;
Gelet op het advies van de Federale Raad van Duurzame Ontwikkeling, gegeven op 20 juni 2000;
Gelet op het verzoek tot spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheden dat omzettingstermijn van de richtlijn 96/11/EG op 17 maart 1999 verstreken is en dat het vergunningensysteem onverwijld moet worden in werking gesteld teneinde rechtsonzekerheid te vermijden;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 augustus 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;2° « de minister » : de minister of staatssecretaris die de bescherming van het mariene milieu onder zijn bevoegdheid heeft;3° « het bestuur » : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;4° « de bevoegde overheid » : de overheid bevoegd tot het verlenen van de vergunningen en machtigingen voor de activiteiten die overeenkomstig artikel 28 van de wet zijn onderworpen aan milieu-effectenbeoordeling;5° « Verdrag van Espoo » : het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband en zijn Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991 en goedgekeurd bij wet van 9 juni 1999;6° « activiteit met grensoverschrijdende dimensie » : een activiteit die overeenkomstig artikel 28 van de wet is onderworpen aan milieu-effectenbeoordeling en die is inbegrepen in het toepassingsgebied van het Verdrag van Espoo of van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.7° « dag » : kalenderdag.8° « betekenen » : het verzenden bij ter post aangetekende brief, met bericht van ontvangst.9° « het behandelen van een aanvraag » : het onderzoek, de advisering van en de beslissing over een aanvraag die volledig en ontvankelijk is of geacht wordt te zijn;
Art. 2.Bij betekening gaan de termijnen in op de dag na de datum van de poststempel. De termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.
Art. 3.Het bestuur is bevoegd voor het verrichten van elke milieu-effectenbeoordeling die overeenkomstig artikel 28 van de wet moet gebeuren. HOOFDSTUK II. - De milieu-effectenbeoordeling van activiteiten voorafgaandelijk aan het verlenen van een vergunning of machtiging Afdeling I. - Het milieu-effectenrapport
Art. 4.De minister stelt de lijst vast van de activiteiten waarvoor, gelet op het geringe nadeel dat zij aan het mariene milieu kunnen berokkenen, het milieu-effectenrapport wordt opgesteld door invulling van een modelformulier.
Het modelformulier wordt door de minister vastgesteld.
Art. 5.Voor de andere activiteiten dan deze bedoeld in artikel 4 gebeurt het opstellen van het milieu-effectenrapport overeenkomstig de bepalingen van artikelen 6 tot 11 hiernavolgend.
Art. 6.Het opstellen van het milieu-effectenrapport gebeurt onder leiding van een coördinator. Deze coördinator kan een werknemer zijn van de aanvrager.
De coördinator draagt zorg voor een geïntegreerde waardering van de verschillende gegevens en voor een inhoudelijke afstemming van het milieu-effectenrapport op de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer. Hij streeft ernaar zijn opdracht uit te voeren in volledige intellectuele onafhankelijkheid. De aanvrager moet hiertoe in de mate van zijn mogelijkheden bijdragen.
Een coördinator-werknemer kan tijdens en na het uitvoeren van zijn functie als coördinator enkel worden ontslagen nadat de ondernemingsraad, of bij ontstentenis van dit orgaan, de vakbondsafvaardiging over het voornemen van ontslag en zijn precieze motieven is ingelicht en terzake een standpunt heeft ingenomen.
Art. 7.§ 1. Diegene die een in artikel 28, § 1 van de wet vermelde activiteit wenst te ondernemen, laat het bestuur weten dat hij een milieu-effectenrapport gaat opstellen. De kennisgeving wordt aan het bestuur betekend en omvat een beknopte omschrijving van de voorgenomen activiteit. § 2. In voorkomend geval vermeldt deze kennisgeving of hij toepassing wenst van artikel 28, § 5 van de wet. Binnen de dertig dagen na betekening van de kennisgeving betekent het bestuur hem zijn beslissing ter zake.
Art. 8.Het milieu-effectenrapport bevat een deel betreffende de voorgenomen activiteit als dusdanig, een deel betreffende de effecten van de voorgenomen activiteit op het mariene milieu en een niet-technische samenvatting van beide voornoemde delen.
Art. 9.Het deel betreffende de voorgenomen activiteit als dusdanig bevat : 1° een beschrijving van de doelstellingen van de activiteit;2° een beschrijving van de activiteit, met in het bijzonder : a) een beschrijving van de fysische kenmerken van de activiteit in de ruimte en in de tijd;b) een beschrijving van de aard en de hoeveelheden van de technische middelen en materialen die bij de uitvoering van de activiteit worden gebruikt;c) een nota die het mogelijk maakt de know how te beoordelen die de aanvrager ter beschikking zal staan bij de uitvoering van de voorgenomen activiteit, en met name een overzicht van de referenties, diploma's en beroepstitels van het voornaamste leidinggevend personeel en een overzicht van de voornaamste activiteiten waaraan de aanvrager heeft deelgenomen de laatste drie jaren voorafgaand aan de aanvraag;d) in voorkomend geval, een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de productieprocessen met inbegrip van de aanwending van energie en grondstoffen en een prognose van de aard en hoeveelheid van de verwachte reststoffen en emissies ten gevolge van het uitoefenen van de activiteit;3° een beschrijving van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de activiteit, onder andere inzake lokalisatie, inzake wijze van uitvoering of inzake milieu-voorzieningen.
Art. 10.Het deel betreffende de effecten van de voorgenomen activiteit op het mariene milieu bevat : 1° een beschrijving van de methodes die werden gebruikt voor de bepaling en de waardering van : a) de bestaande toestand van het mariene milieu;b) de vermoedelijke ontwikkeling van de bestaande toestand indien noch de voorgenomen activiteit noch één van de beschreven alternatieven wordt ondernomen;c) de vermoedelijke effecten op het mariene milieu van de activiteit en de beschreven alternatieven;2° een beschrijving van de bestaande toestand van het mariene milieu, voor zover de voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven daarvoor gevolgen kunnen hebben, en een beschrijving van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu indien noch de activiteit noch één van de alternatieven wordt ondernomen;3° een beschrijving en waardering van de te verwachten betekenisvolle effecten van de activiteit en van de beschreven alternatieven op het mariene milieu en met name, in voorkomend geval, op : de fauna, de flora, de biodiversiteit en de mens, de bodem, het water, de atmosfeer en klimatologische factoren, de energie- en grondstoffenvoorraden, het zeegezicht, de materiële goederen en het culturele erfgoed, en de onderlinge wisselwerkingen tussen de voorgenoemde factoren;de te beschrijven en waarderen effecten omvatten de directe en indirecte, secundaire, cumulatieve en synergetische, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten op korte, middellange en lange termijn; 4° een aanduiding van de internationale en nationale wettelijke en reglementaire voorschriften die vanuit het oogpunt van het milieubeleid relevant zijn bij de uitvoering van de activiteit of de beschreven alternatieven, en een onderzoek naar de mate waarin de activiteit of de alternatieven daarmee verenigbaar zijn;5° een vergelijking tussen de activiteit en de beschreven alternatieven op grond van : a) het onderzoek naar de effecten op het mariene milieu;b) de verenigbaarheid met de internationale en nationale wettelijke en reglementaire voorschriften;c) een globale evaluatie ten aanzien van de algemene doelstellingen en beginselen van de wet;6° een beschrijving van de wijze waarop rekening werd gehouden met de te verwachten betekenisvolle effecten op het mariene milieu bij het uitwerken van de activiteit en een beschrijving van de maatregelen die mogelijk zijn om nadelige effecten van de activiteit te vermijden, te beperken en/of te compenseren door milieuvoordelen;7° een beschrijving van de voorzieningen die redelijkerwijze kunnen worden getroffen om een behoorlijke monitoring te verzekeren van de effecten van de activiteit op het mariene milieu. Dit deel wordt uitgewerkt per geval op passende wijze. In voorkomend geval wordt het aangevuld met een overzicht van de moeilijkheden, zoals technische leemten of ontbrekende kennis, die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie.
Art. 11.De niet-technische samenvatting moet de bevoegde overheid een inzicht geven in de effecten van de voorgenomen activiteit op het mariene milieu.
De samenvatting betreft : 1° de beschrijving van de activiteit en van de redelijkerwijze in aanmerking te nemen alternatieven;2° de moeilijkheden die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie;3° de resultaten van de vergelijking tussen de activiteit en de beschreven alternatieven;4° de wijze waarop rekening werd gehouden met de te verwachten betekenisvolle effecten op het mariene milieu bij het uitwerken van de activiteit en de mogelijke maatregelen om nadelige effecten te vermijden, te beperken en/of zo mogelijk te compenseren;5° de voorzieningen die kunnen worden getroffen om de monitoring van de effecten van de activiteit op het mariene milieu te verzekeren.
Art. 12.Voorafgaandelijk aan het indienen van de aanvraag tot vergunning of tot machtiging van de activiteit kan de aanvrager het bestuur om een standpunt vragen inzake de wijze waarop het milieu-effectenrapport wordt uitgewerkt. Afdeling II. - Verdere procedure en milieu-effectenbeoordeling
Art. 13.Wanneer luidens de procedure die van toepassing is, de aanvraag niet wordt ingediend bij het bestuur, zorgt de bevoegde overheid onmiddellijk voor doorzending aan het bestuur van een volledig exemplaar van de aanvraag, inclusief het milieu-effectenrapport.
Art. 14.Wanneer het bestuur beschikt over het bewijs van betaling van de retributie overeenkomstig artikel 19 en wanneer luidens de procedure die van toepassing is de aanvraag door de bevoegde overheid in behandeling is genomen, gaat het bestuur onmiddellijk over tot de milieu-effectenbeoordeling van de voorgenomen activiteit.
Art. 15.Het bestuur gaat na of het milieu-effectenrapport volledig en afdoende is. Zo met name gaat het na of de meegedeelde gegevens en hun waardering, afzonderlijk beschouwd en in hun onderlinge samenhang, volledig en afdoende zijn.
Het bestuur kan het milieu-effectenrapport aanvullen en bijwerken op elk onderdeel waarvoor het aanvulling of bijwerking aangewezen acht.
Het kan hiertoe de aanvrager om aanvulling en bijwerking verzoeken of de aanvulling en bijwerking zelf verrichten of doen verrichten. Het kan hiertoe alle onderzoeken uitvoeren of doen uitvoeren die het, overeenkomstig de noodwendigheden van het dossier en naar redelijkheid, nuttig acht.
Art. 16.In de milieu-effectenbeoordeling spreekt het bestuur zich uit over de aanvaardbaarheid van de voorgenomen activiteit voor het mariene milieu.
In de gevallen waar het bestuur de voorgenomen activiteit aanvaardbaar acht, spreekt het zich in de milieu-effectenbeoordeling ook uit over : - de voorwaarden waaronder de activiteit aanvaardbaar is; - de monitoring van de effecten van de activiteit die dient te gebeuren en, desgevallend en indien mogelijk, een indicatieve begroting van de retributie die hiervoor conform artikel 24 zal moeten worden betaald; - de compensatie in milieuvoordelen die aangewezen is voor de nadelige effecten van de activiteit.
Art. 17.Tenzij anders is bepaald in de wetgeving die de vergunnings- of machtigingsprocedure beheerst, zendt het bestuur de milieu-effectenbeoordeling door aan de bevoegde overheid uiterlijk vijftien dagen vóór het einde van de termijn die is bepaald om over de aanvraag te beslissen.
Indien luidens de procedure die van toepassing is het bestuur een advies dient uit te brengen omtrent de aanvraag, wordt de milieu-effectenbeoordeling gevoegd bij dit advies. Afdeling III. - De retributie
Art. 18.De retributies verschuldigd overeenkomstig artikel 30, § 2 van de wet zijn betaalbaar aan het bestuur. Zij worden gestort op het daartoe door de minister bepaald rekeningnummer.
Art. 19.§ 1. Het bestuur raamt het bedrag van de retributie op basis van de gegevens vervat in de aanvraag, inzonderheid het milieu-effectenrapport.
De raming van de retributie omvat drie delen : 1° een vergoeding voor de administratieve kost van de dossieropening, te begroten op 125 euro;2° een vergoeding voor de administratieve kost overeenstemmend met de uitvoering van de milieu-effectenbeoordeling, te begroten naar de vereiste mandagen, op basis van een tarief van 375 euro per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen;3° een vergoeding voor de vereiste onderzoeken, te selecteren per aanvraag conform artikel 15 en te begroten naar kostprijs. § 2. Het bestuur betekent de raming van de retributie aan de aanvrager. Aan de raming wordt de mededeling toegevoegd dat overeenkomstig de artikelen 29 en 30 van de wet voor eventuele onderzoeken tot milieu-effectenbeoordeling van de activiteit na vergunning of machtiging eveneens een retributie zal zijn verschuldigd. § 3. Na kennisneming van de raming van de retributie kan de aanvrager beslissen af te zien van zijn aanvraag tot vergunning of tot machtiging. Wanneer hij afziet van zijn aanvraag is hij enkel gehouden tot betaling aan het bestuur van de administratieve kost voor de dossieropening. Hij betekent zijn beslissing aan de overheid waarbij hij zijn aanvraag heeft ingediend, met toevoeging van het bewijs van betaling van de administratieve kosten voor de dossieropening inzake de milieu-effectenbeoordeling. § 4. De milieu-effectenbeoordeling kan enkel worden uitgevoerd na voorafgaandelijke betaling van de geraamde retributie. De aanvrager betekent het bewijs van de betaling van deze retributie aan het bestuur. § 5. De aanvrager betaalt de verschuldigde retributie binnen een termijn van dertig dagen na de betekening bedoeld in § 2. § 6. Indien bij afsluiting van de milieu-effectenbeoordeling blijkt dat de werkelijke kosten van de milieu-effectenbeoordeling lager zijn dan de betaalde retributie, stort het bestuur het saldo terug aan de aanvrager van de vergunning of machtiging. HOOFDSTUK III. - De milieu-effectenbeoordeling van een vergunde of gemachtigde activiteit
Art. 20.De milieu-effectenbeoordeling van activiteiten waarvoor een vergunning of machtiging is verleend, gebeurt onder meer middels toezichtsprogramma's en permanente milieu-effectenonderzoeken overeenkomstig artikel 29 van de wet.
Art. 21.Ter ondersteuning van voornoemde milieu-effectenbeoordeling kan de vergunninghouder of machtiginghouder worden verplicht tot het jaarlijks indienen bij het bestuur van een verslag van de wijze waarop de vergunde of gemachtigde activiteit werd uitgevoerd.
De minister stelt de lijst vast van de activiteiten waarvoor jaarlijks een uitvoeringsverslag moet worden ingediend. Het uitvoeringsverslag inzake een gegeven kalenderjaar wordt ingediend vóór 15 maart van het navolgende kalenderjaar.
Art. 22.§ 1. Bij de milieu-effectenbeoordeling evalueert het bestuur de verdere aanvaardbaarheid van de vergunde of gemachtigde activiteit voor het mariene milieu. § 2. In de gevallen waar het bestuur de activiteit niet langer aanvaardbaar acht, verzoekt het de bevoegde overheid om een intrekking van de vergunning of machtiging. § 3. In de gevallen waar het bestuur de activiteit aanvaardbaar blijft achten, kan het bestuur een wijziging of uitbreiding voorstaan van : - de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgeoefend of verricht; - de monitoring van de effecten van de activiteit; - de compensatie in milieuvoordelen voor de nadelige effecten van de activiteit.
In dit verband kan het bestuur de bevoegde overheid verzoeken om een schorsing van de vergunning of machtiging.
Art. 23.Wanneer de vergunde of gemachtigde activiteit een activiteit met grensoverschrijdende dimensie is, worden toezichtsprogramma's en permanente milieu-effectenonderzoeken uitgevoerd strekkende tot de milieu-effectenbeoordeling van de activiteit in de gevallen waar door het bestuur is vastgesteld dat de activiteit aanzienlijke effecten kan hebben op het mariene milieu in andere lidstaten van de Europese Unie en/of verdragsluitende partijen bij het Verdrag van Espoo en in de gevallen waar de bevoegde overheden van deze lidstaten en verdragsluitende partijen er om verzoeken.
Indien de resultaten van de milieu-effectenbeoordeling aannemelijk maken dat er zich aanzienlijke nadelige effecten voordoen of dat er factoren zijn die hiertoe kunnen leiden, wordt de betrokken lidstaat of verdragsluitende partij onmiddellijk hierover ingelicht en kan worden overgegaan tot onderling overleg inzake de maatregelen om de effecten te beperken of uit te roeien.
Art. 24.§ 1. Wanneer het bestuur overgaat tot toezichtsprogramma's en permanente milieu-effectenonderzoeken strekkende tot de milieu-effectenbeoordeling van bepaalde vergunde of gemachtigde activiteiten, is overeenkomstig de artikelen 29 en 30 van de wet de vergunninghouder of machtiginghouder gehouden tot vergoeding van de kosten voor deze toezichtsprogramma's, milieu-effectenonderzoeken en milieu-effectenbeoordeling.
De uit te voeren toezichtsprogramma's en milieu-effectenonderzoeken worden geselecteerd overeenkomstig de noodwendigheden van het dossier en naar redelijkheid. Indien mogelijk verricht het bestuur de selectie met inspraak met de vergunninghouder of machtiginghouder. § 2. De retributie omvat twee delen : 1° een vergoeding voor de administratieve kost van de dossierbehandeling, te begroten naar de vereiste mandagen, op basis van een tarief van 375 euro, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen;2° een vergoeding voor de uitgevoerde toezichtsprogramma's, milieu-effecten onderzoeken en milieueffecten-beoordelingen geselecteerd conform § 1, te begroten naar kostprijs. De retributie is betaalbaar aan het bestuur op vertoon van de onkostenstaat. Zij wordt gestort op het daartoe door de miniser bepaald rekeningnummer.
Bij gebrek an tijdige betaling van de retributie en na ingebrekestelling kan het bestuur aan de bevoegde overheid verzoeken om de geldingsduur van de vergunning of machtiging in te korten dan wel de vergunning of machtiging in te trekken; HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 25.De Minister die Leefmilieu onder zijn bevoegdheden heeft, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 december 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET