gepubliceerd op 27 juli 2001
Wet houdende instemming met het toegevoegd Protocol, ondertekend te Luxemburg op 28 januari 1997, tot wijziging van de Belgisch-Frans-Luxemburgse Conventie betreffende de uitbating van de spoorwegen van het Groothertogdom, ondertekend te Luxemburg op 17 april 1946
4 MAART 2001. - Wet houdende instemming met het toegevoegd Protocol, ondertekend te Luxemburg op 28 januari 1997, tot wijziging van de Belgisch-Frans-Luxemburgse Conventie betreffende de uitbating van de spoorwegen van het Groothertogdom, ondertekend te Luxemburg op 17 april 1946 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het toegevoegd Protocol, ondertekend te Luxemburg op 28 januari 1997, tot wijziging van de Belgisch-Frans-Luxemburgse Conventie betreffende de uitbating van de spoorwegen van het Groothertogdom, van 17 april 1946, zal volkomen gevolg hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 4 maart 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Vervoer, Mevr. I. DURANT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Nota (1) Zitting 1999-2000. Senaat Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 2 oktober 2000, nr. 2-550/1.
Zitting 2000-2001.
Senaat Documenten. - Verslag, nr. 2-550/2. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 2-550/3 op 24 oktober 2000.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming, vergadering van 9 november 2000.
Kamer Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 50-948/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 50-948/2.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 14 december 2000.
Toegevoegd Protocol tot wijziging van de Belgisch-Frans-Luxemburgse Conventie betreffende de uitbating van de spoorwegen van het Groothertogdom, ondertekend te Luxemburg op 17 april 1946 Zijne Majesteit de Koning der Belgen, De President van de Franse Republiek, Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Om het spoorvervoer in het kader van het transportbeleid van de Europese Unie, en de ontwikkeling van transeuropese transportnetten rekening houdend met de eisen van de binnenlandse markt, de ruimtelijke ordening en de milieubescherming, alsook de mobiliteit van de personen te bevorderen eveneens dank zij een kwaliteitsvolle openbare dienst;
Vastbesloten hun samenwerking in spoorwegaangelegenheden verder te zetten en erkennend dat hun initiatief om de Société Nationale des Chemins de Fer Luxembourgeois in het leven te roepen zijn vruchten heeft afgeworpen;
Oordelend dat er redenen bestaan om hun samenwerking evenals de statuten van de maatschappij aan te passen met inachtneming van de oriëntering van het Europese recht in deze materie alsook om de maatschappij beter te wapenen binnen de gemeenschappelijke transportmarkt;
Gelet op artikel 28 van het Verdrag van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, ondertekend te Brussel op 25 juli 1921, Hebben tot hun gevolmachtigden benoemd : Zijne Majesteit de Koning der Belgen, de heer Michel DAERDEN, Minister van Vervoer;
De President van de Franse Republiek, Mevr. Anne-Marie IDRAC, Staatssecretaris van Vervoer;
Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Mevr. Mady DELVAUX-STEHRES, Minister van Vervoer;
Welke, na elkaar hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben meegedeeld, overeengekomen zijn over de navolgende bepalingen : Artikel 1 Artikel 1 van de Conventie wordt vervangen door een nieuw artikel, luidend als volgt : «
Artikel 1.1. De Verdragsluitende Partijen gaan akkoord dat de statuten van de Société Nationale des Chemins de Fer Luxembourgeois, opgericht bij uitvoering van de Conventie van 17 april 1946, maatschappij naar Luxemburgs recht, onder de Luxemburgse wetgeving vallen. 2. Zij blijven aandeelhouder in het kapitaal van de maatschappij.Deze aandelen worden vastgelegd volgens de beschikkingen van de statuten van de maatschappij die eveneens de voorwaarden voor hun vervreemding bepalen. » Artikel 2 Artikel 2 van de Conventie wordt vervangen door een nieuw artikel, luidend als volgt : «
Art. 2.De maatschappij zal van onbeperkte duur zijn met ingang van 1 juni 1945. De modaliteiten van een eventuele liquidatie vallen onder de beschikkingen van de statuten van de maatschappij.
Als op het ogenblik van de ontbinding van de maatschappij de definitieve overdracht van de rechten en plichten ervan niet werd geregeld, zal de Luxemburgse Staat voorlopig in de plaats treden wat de rechten en plichten betreft. » Artikel 3 De artikelen 3 en 11 van de Conventie worden vervangen door een nieuw artikel, luidend als volgt : «
Art. 3.1. De Belgische Staat en de Franse Staat zijn vertegenwoordigd in de organen van de maatschappij. 2. De statuten van de maatschappij kunnen slechts met eenparigheid der stemmen door de algemene vergadering worden gewijzigd.De statuten en de eraan aangebrachte wijzigingen worden door de Luxemburgse wet goedgekeurd. 3. De Luxemburgse Staat zal de kosten dragen die voor de maatschappij voortspruiten uit de opdrachten van openbare dienst die haar werden toevertrouwd door de Luxemburgse regering en waarvan de kostendekking niet door eigen inkomsten wordt verzekerd.» Artikel 4 Artikel 4 van de Conventie wordt vervangen door een nieuw artikel, luidend als volgt : «
Art. 4.De Verdragsluitende Partijen zorgen voor een spoorweginfrastructuur die optimaal past in de transeuropese transportnetten en de continuïteit van de dienstverlening per spoor buiten de gemeenschappelijke grenzen verzekert.
Zij verzekeren het onderhoud en de uitbouw van deze infrastructuur met het oog op de optimalisering van het internationaal personen- en goederenverkeer over het Luxemburgs net, alsof dit net een integrerend deel van het Belgische of het Franse spoorwegnet is.
In het belang van de integratie van het Belgische, het Franse en het Luxemburgse deel van de grensoverschrijdende regio, van de mobiliteit van de personen die er wonen en werken, en van de uitwisselingen tussen de verschillende activiteitscentra die er gevestigd zijn, geven de Verdragsluitende Partijen de voorkeur aan grensoverschrijdende verbindingen per spoor onder passende modaliteiten inzake bediening, frequentie, ritduur en comfort, inzonderheid wanneer de verbindingen geheel of gedeeltelijk het karakter hebben van een openbare dienst. » Artikel 5 Er worden in de Conventie nieuwe artikels ingelast, luidend als volgt : «
Art. 5.De Verdragsluitende Partijen werken samen met het oog op het bevorderen van de interoperabiliteit en op het begunstigen van de samenwerking tussen de organismen belast met het beheer van de spoorweginfrastructuur in de drie landen. Zij ontwikkelen een kader om de synergie-akkoorden tussen de spoorwegondernemingen van de drie landen te vergemakkelijken, met eerbiediging van ieders eigen autonomie.
Art. 6.De Verdragsluitende Partijen voorzien in de nodige structuren om te kunnen samenwerken op het vlak van de harmonisering van de spoorwegtechniek en van de certificering van spoorwegmaterieel. Zij bepalen de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van de nationale certificaten ter bevoegdverklaring van het personeel belast met het besturen en begeleiden van treinen, en tot goedkeuring van het rollend materieel.
Art. 7.De Verdragsluitende Partijen plegen overleg om in Europese besprekingen met betrekking tot het spoorvervoer hun belangen te verdedigen, rekening houdend met de economische en sociale context, alsook met de eisen gesteld door het milieu.
Art. 8.Teneinde onderhavige Conventie uit te voeren, wordt een Intergouvernementele Commissie van de spoorverbindingen opgericht.
De Commissie heeft als opdracht toe te zien op de verwezenlijking van de doelstellingen zoals gedefinieerd in onderhavige Conventie en elk nuttig voorstel aan de regeringen voor te leggen. Zij is belast met het verzoenen van de standpunten van de regeringen bij betwisting over de toepassing van de Conventie.
De Commissie bestaat uit negen leden, zijnde drie leden voor de regering van elke Verdragsluitende Partij.
Het voorzitterschap van de Commissie wordt, bij beurtrol, voor een periode van één jaar, door het hoofd van elke delegatie verzekerd.
Het secretariaat van de Commissie is gevestigd in Luxemburg. De Luxemburgse regering duidt de secretaris aan.
De Commissie komt op uitnodiging van zijn voorzitter of op vraag van één van de Verdragsluitende Partijen ten minste één keer per jaar in Luxemburg samen, alsook telkens de noodzaak zich ertoe voordoet.
Op het einde van elk jaar, stelt de Commissie voor de regeringen een verslag op over de uitvoering van onderhavige Conventie. » Artikel 6 Artikel 12 van de Conventie wordt vervangen door een nieuw artikel, luidend als volgt : «
Art. 9.Ingeval dat er een geschil tussen hen opduikt met betrekking tot de toepassing van de beschikkingen van onderhavige Conventie en dat dit niet kon geregeld worden door onderhandelingen of op een andere wijze, zijn de Verdragsluitende Partijen akkoord om dit geschil op eenzijdig verzoek aan een arbitragecommissie voor te leggen.
De arbitragecommissie is samengesteld uit drie leden, respectievelijk aangesteld door de voorzitters van de Hoven van Beroep van Brussel, Parijs en Luxemburg, en gekozen onder de raadsheren van de zetel.
De arbitragecommissie kan, indien ze het nodig acht om haar scheidsrechterlijke beslissing te nemen, de vraag ten prejudiciële titel voorleggen aan het Gerechtshof van de Europese Gemeenschappen, in de vorm en onder de voorwaarden voorgeschreven bij artikel 177 van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
De scheidsrechterlijke beslissing die binnen zes maanden volgend op het aanhangig maken bij de arbitragecommissie moet genomen worden, zal bindend zijn voor de Verdragsluitende Partijen. » Artikel 7 De artikelen 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van de Conventie worden opgeheven, evenals de Toegevoegde Protocollen van 17 april 1946, 21 juni 1977, 2 december 1993 en het bijvoegsel van 26 juni 1946.
Artikel 13 wordt artikel 10.
Artikel 8 Onderhavig toegevoegd protocol zal door de Verdragsluitende Partijen volgens hun respectieve grondwettelijke regels geratificeerd worden.
De ratificatie-instrumenten zullen binnen de kortst mogelijke termijn neergelegd worden in de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Luxemburg. Het Toegevoegd Protocol zal in werking treden op de dag waarop de laatste ratificatie wordt neergelegd.
Opgemaakt in een drievoudig origineel, rechtsgeldig in de Franse en in de Nederlandse taal, te Luxemburg op 28 januari 1997.
Lijst der gebonden staten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld