gepubliceerd op 31 maart 1998
Wet tot wijziging van artikel 18 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 19 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
3 MAART 1998. Wet tot wijziging van artikel 18 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 19 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet met uitzondering van de bij artikel 2 ingevoegde § 10 die een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Aan artikel 18 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wet van 12 januari 1993, wordt een § 9 en een § 10 toegevoegd, luidend als volgt : « § 9. Indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en krachtens een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan veroordeeld wordt tot de toekenning van het bestaansminimum, kan de minister, tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, op basis van deze rechterlijke beslissing en het verslag van zijn inspectiedienst waaruit de stelselmatigheid van optreden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in dergelijke bevoegdheidsgeschillen blijkt, bij een met redenen omklede beslissing, na het betrokken O.C.M.W. te hebben gehoord, weigeren de toelage te betalen of beslissen ze te verminderen. Die sanctie kan niet worden opgelegd indien de beslissing van de O.C.M.W. in overeenstemming is met de beslissing van een toezichthoudende overheid. Deze sanctie gaat in op de datum van de hulpaanvraag en eindigt ten laatste drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing. § 10. Tegen de beslissing van de minister kan binnen dertig dagen na de kennisgeving ervan beroep worden ingesteld bij de Raad van State. ».
Art. 3.In artikel 19 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1971, wordt in de plaats van § 3 die § 4 wordt, een nieuwe § 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3. Indien een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en krachtens een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan veroordeeld wordt tot steunverlening, kan de minister, tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijk Integratie behoort, op basis van deze rechterlijke beslissing en het verslag van zijn inspectiedienst waaruit de stelselmatigheid van optreden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in dergelijke bevoegdheidsgeschillen blijkt, bij een met redenen omklede beslissing, na het betrokken O.C.M.W. te hebben gehoord, weigeren de kosten terug te betalen of beslissen de terugbetaling te verminderen. Die sanctie kan niet worden opgelegd indien de beslissing van het O.C.M.W. in overeenstemming is met de beslissing van een toezichthoudende overheid. Deze santie gaat in op datum van de hulpaanvraag en eindigt ten laatste drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing. ».
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 3 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK
(1) Gewone zitting 1996-1997 : Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken.- Wetsontwerp, nr. 766/1. - Amendement nr. 766/2. - Advies van de Raad van State, nr. 766/3. - Amendementen, nrs. 766/4 en 766/5. - Verslag namens de commissie, nr. 766/6. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 766/7. - Amendement, nr. 766/8. - Artikelen aangenomen in de pleinaire vergadering, nr. 766/9. - Tekst aangenomen in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 766/10. - Ontwerp opnieuw geamendeerd door de Senaat, nr. 766/11. - Amendementen, nr. 766/12. - Verslag namens de commissie, nr. 766/13. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 766/14. - Tekst aangenomen in de plenaire vergadering, nr. 766/15.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking : vergaderingen van 3 en 11 december 1997. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 18 en 19 februari 1988.
Senaat : Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel, nr. 1-284/1. - Verslag namens de commissie, nr. 1-284/2. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1-284/3. - Tekst aangenomen in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-284/4. Ontwerp geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-284/5. - Amendementen, nr. 1-284/6. - Verslag namens de commissie, nr. 1-284/7. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1-284/8. - Tekst opnieuw geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-284/9.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergadering van 7 november 1996. - Bespreking en aanneming : vergadering van 22 januari 1988.