Etaamb.openjustice.be
Wet van 01 maart 2000
gepubliceerd op 04 juli 2000

Wet tot oprichting van een Instituut voor bedrijfsjuristen

bron
ministerie van justitie
numac
2000009248
pub.
04/07/2000
prom.
01/03/2000
ELI
eli/wet/2000/03/01/2000009248/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 MAART 2000. - Wet tot oprichting van een Instituut voor bedrijfsjuristen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Er wordt een Instituut voor bedrijfsjuristen opgericht, hierna « het Instituut » genoemd, dat rechtspersoonlijkheid bezit. De zetel van het Instituut is gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het Instituut heeft tot taak : - de ledenlijst op te stellen; - de deontologische regels van het beroep van bedrijsjurist vast te stellen en toe te zien op de naleving ervan; - mee te werken aan de verdere uitbouw van de activiteiten van bedrijfsjurist; - toe te zien op de opleiding van zijn leden in juridische zaken; - adviezen te geven over materies die tot zijn bevoegdheid behoren, hetzij op eigen initiatief, hetzij op aanvraag van overheidsinstanties of van openbare of particuliere instellingen.

Het Instituut kan alle goederen die het voor de uitvoering van zijn taken nuttig acht, om niet of onder bezwarende titel verwerven.

Art. 3.De organen van het Instituut zijn : 1° de algemene vergadering;2° de raad;3° de tuchtcommissie;4° de beroepscommissie. HOOFDSTUK II. - De bedrijfsjurist

Art. 4.§ 1. Het Instituut kent de hoedanigheid van lid van het Instituut voor bedrijfsjuristen toe aan elke natuurlijke persoon die er om verzoekt en aan de volgende eisen voldoet : 1° houder zijn van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten of in het notariaat of van een gelijkwaardig buitenlands diploma;2° verbonden zijn, door een arbeidsovereenkomst of een statuut, aan een publieke of private onderneming die in België een economische, sociale, administratieve of wetenschappelijke activiteit uitoefent, met inbegrip van de ondernemingsverbonden;3° ten behoeve van deze onderneming, van de ermee verbonden ondernemingen, van de ondernemingsverbonden of de leden van die verbonden, studies en adviezen verstrekken, akten opstellen, raad geven en bijstand verlenen op juridisch vlak;4° in hoofdzaak verantwoordelijkheid op juridisch vlak dragen. § 2. De aanvragen worden gericht aan de raad van het Instituut in de vorm en onder de voorwaarden vastgesteld overeenkomstig het huishoudelijk reglement van het Instituut.

Art. 5.De door de bedrijfsjurist verstrekte adviezen, ten gunste van zijn werkgever en in het kader van zijn functie van juridisch raadsman, zijn confidentieel.

Art. 6.Niemand mag de titel van bedrijfsjurist voeren wanneer hij niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 4, en wanneer het Instituut hem niet de hoedanigheid van lid van het Instituut heeft verleend en hem niet heeft toegestaan de titel van bedrijfsjurist te voeren.

Iederen overtreding van het voorgaande lid wordt gestraft met geldboete van tweehonderd frank tot duizend frank. HOOFDSTUK III. - Bestuur en werking van het Instituut Afdeling 1. - De algemene vergadering

Art. 7.§ 1. De algemene vergadering van het Instituut bestaat uit de personen die zijn ingeschreven op de ledenlijst van het Instituut. Ze wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad. § 2. De algemene vergadering wijst de leden van de raad aan alsmede de leden van het Instituut die zitting zullen nemen in de beroepscommissie.

Ze wijst, buiten de leden van het Instituut, eveneens een onafankelijke deskundige aan die is belast met de controle van de inventaris en van de rekeningen. Deze deskundige wordt aangewezen voor een vernieuwbare periode van drie jaar.

De algemene vergadering keurt de jaarrekening van ontvangsten en uitgaven goed, verleent kwijting aan de raad van zijn beheer en aan de deskundige van zijn controle, neemt een beslissing over alle onderwerpen waarvoor deze wet en de verordeningen haar bevoegdheid verlenen.

Op voorstel van de raad stelt de algemene vergadering het bedrag van de lidmaatschapsbijdrage vast, het huishoudelijk reglement en de deontologische regels van het Instituut.

Op voorstel van de raad kan de algemene vergadering tevens de hoedanigheid van beschermend lid van het Instituut toekennen aan personen die de hoedanigheid van bedrijfsjurist niet bezitten maar die hebben bijgedragen tot de uitstraling van het beroep. De lijst van de beschermende leden wordt toegevoegd na de ledenlijst van het Instituut.

De algemene vergadering neemt bovendien, door middel van adviezen, voorstellen of aanbevelingen aan de raad, een standpunt in over alle onderwerpen die het Instituut aanbelangen en die haar op regelmatige wijze zijn voorgelegd.

De algemene vergadering kan specifieke taken die haar door deze wet zijn opgedragen, aan de raad delegeren, mits dit in het huishoudelijk reglement is bepaald. § 3. De beslissingen van de algemene vergadering worden genomen bij meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden. Elk lid heeft recht op één stem.

Het stemmen bij volmacht is toegestaan op de wijze bepaald in het huishoudelijk reglement.

De beschermende leden en de in artikel 12 bedoelde ereleden van het Instituut kunnen de algemene vergaderingen bijwonen. Ze beschikken over een raadgevende stem.

Art. 8.§ 1. De algemene vergadering komt ten minste eenmaal per jaar bijeen, op de datum bepaald door de raad en op de wijze bepaald door het huishoudelijk reglement.

Op deze bijeenkomst brengt de raad een verslag uit over zijn werkzaamheden van het afgelopen jaar en legt de inventaris van de activa en passiva van het Instituut, de jaarrekening van ontvangsten en uitgaven, alsmede de begroting voor het nieuwe boekjaar, ter goedkeuring voor.

De inventaris en de rekeningen moeten vooraf zijn gecontroleerd door de deskundige.

De rekeningen worden opgemaakt op de wijze bepaald in het huishoudelijk reglement en worden bij uittreksel aan de leden ter kennis gebracht. De penningmeester zorgt ervoor dat zij op de zetel van het Instituut voor de leden ter inzage liggen gedurende vijftien dagen voorafgaand aan de algemene vergadering. § 2. Bovendien kan de raad, telkens als hij het nuttig acht, de algemene vergadering bijeenroepen. Hij moet dat in ieder geval doen wanneer één vijfde van de leden van de vergadering dat schriftelijk vragen, met vermelding van het onderwerp dat zij op de agenda geplaatst wensen te zien. § 3. Het huishoudelijk reglement bepaalt de termijnen van oproeping voor de algemene vergaderingen en de termijnen van mededeling van de agenda's. Afdeling 2. - De raad

Art. 9.§ 1. De raad is samengesteld uit twintig leden van wie er tien Nederlandstalig en tien Franstalig zijn, en die door de algemene vergadering gekozen worden uit de personen ingeschreven op de ledenlijst van het Instituut en dit voor een termijn van drie jaar, die tweemaal vernieuwbaar is. § 2. De raad kiest uit zijn leden een voorzitter en een of twee ondervoorzitters.

De voorzitter wordt beurtelings uit de Nederlandstalige en de Franstalige leden gekozen voor een termijn van drie jaar. De ondervoorzitter wordt voor een termijn van drie jaar gekozen uit de taalgroep waartoe de voorzitter niet behoort. Ingeval er twee ondervoorzitters worden gekozen, moet elk van hen tot een verschillende taalgroep behoren. § 3. De raad kiest eveneens uit zijn leden een Nederlandstalige secretaris, een Franstalige secretaris en een penningmeester, voor een termijn van drie jaar. § 4. Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze waarop de in de §§ 2 en 3 van dit artikel bedoelde personen worden verkozen.

Art. 10.De raad vergadert op de wijze bepaald in het huishoudelijk reglement.

De beslissingen worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

Onverminderd de bijzondere opdrachten vertegenwoordigen de voorzitter van de raad of twee leden van de raad het Instituut bij rechtshandelingen en rechtsvorderingen, hetzij als eiser hetzij als verweerder.

Art. 11.§ 1. De raad staat in voor de werking van het Instituut.

Hij bezit elke bevoegdheid van bestuur en beschikking die niet uitsluitend aan de algemene vergadering is opgedragen. § 2. De raad stelt de ledenlijst van het Instituut op met toepassing van de bepalingen van deze wet.

Hij beslist over de aanvragen bedoeld in artikel 4, § 2, binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van hun ontvangst.

Indien de raad vaststelt dat niet is voldaan aan de in artikel 4 gestelde voorwaarden en van oordeel is dat de inschrijving op de lijst moet worden geweigerd, brengt hij zijn beslissing ter kennis van de betrokkene bij een ter post aangetekende brief.

De betrokkene kan vragen om door de raad te worden gehoord; de raad nodigt de betrokkene minstens vijftien dagen van tevoren bij een ter post aangetekende brief uit om te verschijnen op de vergadering van de raad waar zijn aanvraag opnieuw onderzocht zal worden. De betrokkene kan zich laten bijstaan door een advocaat of door een lid van het Instituut.

Indien de raad na onderzoek van oordeel is dat de weigering tot inschrijving op de lijst bevestigd moet worden, neemt hij een met redenen omklede beslissing, die bij een ter post aangetekende brief ter kennis wordt gebracht van de betrokkene. Deze beslissing, waartegen overeenkomstig artikel 18 beroep kan worden ingesteld bij de beroepscommissie, moet alle nodige inlichtingen betreffende de beroepsprocedure vermelden. § 3. De raad gaat over tot het intrekken van de hoedanigheid van lid van het Instituut en van de toesteming om deze titel te voeren, indien niet meer is voldaan aan de in artikel 4, § 1, gestelde voorwaarden.

In dat geval beslist de raad overeenkomstig de bepalingen van het derde tot het vijfde lid van § 2 van dit artikel. § 4. Ingeval een lid van het Instituut zijn activiteit van bedrijfsjurist tijdelijk stopzet, kan de raad op verzoek van de betrokkene zijn inschrijving op de ledenlijst van het Instituut voorlopig weglaten.

Art. 12.Op de wijze bepaald in het huishoudelijk reglement kan de raad aan personen die ten minste tien jaar op de ledenlijst van het Instituut zijn ingeschreven, de hoedanigheid van erelid van het Instituut toekennen.

De lijst van ereleden wordt toegevoegd na de ledenlijst van het Instituut. Afdeling 3. - Beroepstucht

Art. 13.De beroepstucht wordt in eerste aanleg gehandhaafd door de tuchtcommissie. Deze commissie bestaat uit twee kamers, namelijk een Nederlandstalige en een Franstalige kamer.

Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter, die rechter is in de rechtbank van eerste aanleg en benoemd wordt door de Koning op voordracht van de minister van Justitie, alsmede uit twee bedrijfsjuristen die ten minste vijf jaar op de ledenlijst van het Instituut zijn ingeschreven en door de raad buiten zijn leden worden aangewezen.

Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.

De leden en de plaatsvervangers oefenen hun taken uit voor een vernieuwbare periode van drie jaar.

Art. 14.§ 1. De tuchtstraffen zijn : a) de waarschuwing;b) de berisping;c) de schorsing voor ten hoogste een jaar;d) de schrapping van de ledenlijst. De schorsing houdt het verbod in om de titel van bedrijfsjurist te voeren en de eraan verbonden rechten uit te oefenen, zolang deze tuchtstraf uitwerking heeft. § 2. Op voorstel of na advies van de raad stelt de Koning het tuchtreglement van het Institut vast.

Art. 15.§ 1. Een zaak wordt bij de tuchtcommissie aanhangig gemaakt door de raad van het Instituut, hetzij op eigen initiatief, hetzij op klacht ingediend door iedere belanghebbende.

De raad bezorgt de tuchtcommissie een verslag waarin de aan de bedrijfsjurist ten laste gelegde feiten worden uiteengezet met verwijzing naar de betrokken wettelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke bepalingen. § 2. De tuchtcommissie roept de bedrijfsjurist ten minste dertig dagen van tevoren bij een ter post aangetekende brief op.

De oproepingsbrief vermeldt, op straffe van nietigheid : - de uiteenzetting van de ten laste gelegde feiten en de verwijzing naar de betrokken wettelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke bepalingen; - de toestemming aan de bedrijfsjurist of zijn raadsman om inzage te nemen van het dossier; - de vermelding van de mogelijkheid om aan de tuchtcommissie een verweerschrift te richten waarbij alle voor zijn verweer nuttige stukken gevoegd kunnen worden. § 3. De bedrijfsjurist kan zijn verweer mondeling of schriftelijk voordragen. Hij kan zich laten bijstaan door een advocaat of door een lid van het Instituut.

Hij beschikt over een recht van wraking in de gevallen bepaald bij artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek. Over de wraking beslist de anders samengestelde tuchtcommissie.

De bedrijfsjurist mag aan de tuchtcommissie eveneens vragen dat zijn werkgever in zijn aanwezigheid wordt gehoord over de feiten die hem worden verweten. § 4. De beslissingen van de tuchtcommissie zijn met redenen omkleed.

Zij worden bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de bedrijfsjurist en van de raad van het Instituut.

Samen met deze kennisgeving worden, op straffe van nietigheid, de nodige inlichtingen verstrekt betreffende de regels en de termijnen voor het aantekenen van verzet en hoger beroep.

Art. 16.De bedrijfsjurist tegen wie de tuchtcommissie een beslissing bij verstek heeft gewezen, kan daartegen verzet doen binnen een termijn van één maand te rekenen van de kennisgeving van de beslissing.

Het verzet moet op straffe van onontvankelijkheid, binnen de voorgeschreven termijn ter kennis worden gebracht van de tuchtcommissie bij een ter post aangetekende brief.

De tuchtcommissie brengt de raad op de hoogte van het verzet tegen haar beslissing.

Het verzet wordt geregeld overeenkomstig de §§ 2 en volgende van artikel 15.

Wanneer de eiser in verzet opnieuw verstek laat gaan, is geen nieuw verzet mogelijk.

Art. 17.Hoger beroep tegen de beslissingen van de tuchtcommissie wordt aanhangig gemaakt bij een beroepscommissie. Deze commissie bestaat uit twee kamers, namelijk één Nederlandstalige en één Franstalige kamer.

Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter, die raadsheer is bij een hof van beroep, uit een rechter in de rechtbank van koophandel en een rechter in de arbeidsrechtbank, allen voorgedragen door de minister van Justitie en benoemd door de Koning. Ze is eveneens samengesteld uit twee bedrijfsjuristen die ten minste tien jaar op de ledenlijst van het Instituut zijn ingeschreven en door de algemene vergadering gekozen worden op twee dubbeltallen voorgedragen door de raad. Zij mogen geen lid zijn van de raad van het Instituut.

Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.

De leden en de plaatsvervangers oefenen hun taken uit voor een vernieuwbare periode van drie jaar.

Art. 18.§ 1. De betrokken bedrijfsjurist, alsmede de raad kunnen beroep instellen tegen de beslissingen van de tuchtcommissie.

Het beroep bij de beroepscommissie moet, op straffe van onontvankelijkheid, binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing van de tuchtcommissie worden ingesteld bij een ter post aangetekende brief.

De beroepscommissie brengt de raad op de hoogte van het hoger beroep ingesteld door de bedrijfsjurist. § 2. De beroepscommissie nodigt de bedrijfsjuridt ten minste één maand van tevoren bij een ter post aangetekende brief uit om voor haar te verschijnen.

De bepalingen van de §§ 2, 3 en 4 van artikel 15 en de bepalingen van artikel 16 zijn van overeenkomstige toepassing op de beroepscommissie.

Art. 19.De betrokken bedrijfsjurist en de raad kunnen, binnen drie maanden te rekenen van de kennisgeving van de door de beroepscommissie genomen beslissing, deze beslissing aan het Hof van Cassatie voorleggen in de vormen en onder de voorwaarden die gelden voor cassatieberoep in burgerlijke zaken.

In geval van cassatie wordt de zaak verwezen naar de anders samengestelde beroepscommissie. Dit rechtscollege voegt zich naar de uitspraak van het Hof van Cassatie wat de rechtsvragen betreft waarover in het arrest uitspraak is gedaan.

Art. 20.De rechtsmiddelen tegen de beslissingen van de tuchtcommissie en de beroepscommissie hebben schorsende kracht.

Art. 21.De raad stelt de werkgever van de betrokken bedrijsjurist in kennis van de definitieve beslissingen van schorsing of schrapping.

Wanneer echter de beslissingen bedoeld in het voorgaande lid betrekking hebben op feiten die vreemd zijn aan de activiteiten die de betrokken bedrijfsjurist in zijn onderneming uitoefent, mag de raad de werkgever hiervan niet in kennis stellen. In dat geval beperkt de raad de informatie aan de werkgever tot de loutere mededeling van de uitgesproken straffen. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen

Art. 22.§ 1. De raad wordt voor de eerste keer opgericht na een verkiezing die door toedoen van de minister van Justitie georganiseerd wordt binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet.

Een koninklijk besluit bepaalt de wijze waarop deze verkiezing wordt geregeld.

Aan deze verkiezing mag deelnemen ieder die hiertoe een schriftelijk verzoek indient bij de minister van Justitie en die bij zijn verzoek voegt : a) een voor eensluidend verklaard afschrift van zijn diploma, zoals voorgeschreven in artikel 4, § 1, 1°, van deze wet;b) een schriftelijk attest van zijn werkgever, luidens welke deze verklaart dat naar zijn weten zijn onderneming beantwoordt aan het begrip onderneming in de zin van artikel 4, § 1, 2°, van deze wet, en dat de betrokken persoon binnen zijn onderneming activiteiten uitoefent die gelijk zijn aan die beschreven in artikel 4, § 1, 3° en 4°, van deze wet. § 2. Binnen drie maanden te rekenen van de verkiezing bedoeld in § 1, moet de raad : a) de voorschriften bepalen met betrekking tot het opstellen van de lijst van de leden van het Instituut;b) de ledenlijst van het Instituut opstellen en beslissen over de aanvragen tot toekenning van de hoedanigheid van bedrijfsjurist;c) het ontwerp van huishoudelijk reglement opstellen;d) de algemene vergadering bijeenroepen. Tijdens zijn eerste vergadering stelt de algemene vergadering het huishoudelijk reglement vast op voorstel van de raad. § 3. De beroepscommissie wordt voor de eerste keer opgericht binnen zes maanden na de inwerkingstreding van deze wet. De leden van de commissie van beroep, met uitzondering van de kamervoorzitters, worden eveneens aangesteld na een verkiezing die door toedoen van de minister van Justitie georganiseerd wordt overeenkomstig de bepalingen van § 1 van dit artikel. § 4. Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet moeten de bedrijfsjuristen waaruit de tuchtcommissie samengesteld is, de anciënniteit bewijzen die bij artikel 13 van deze wet vereist is, indien de raad van mening is dat ze sedert minstens vijf jaar voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 4, § 1.

Binnen tien jaar na de inwerkingstreding van deze wet moeten de bedrijfsjuristen waaruit de beroepscommissie samengesteld is, de anciënniteit bewijzen die bij artikel 17 van deze wet vereist is, indien de algemene vergadering van mening is dat ze sedert minstens tien jaar voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 4, § 1.

Kondigen deze wet af bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 1 maart 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN __________ Nota (1) Voorgaaande documenten : Stukken van de Senaat : 1-45 - BZ 1995 : Nr.1 : Wetsvoorstel van de heer Hatry. 1-45 - 1995-1996 : Nr. 2 : Amendement. 1-45 - 1998-1999 : Nrs. 3 tot 5 : Amendementen.

Nr. 6 : Verslag.

Nr. 7 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 8 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Handelingen van de Senaat : 27 en 29 april 1999.

Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 2215 - 1998-1999 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Senaat.

Doc 50 0385/ (1999-2000) : 001 : Ontwep overgezonden door de Senaat tijdens de vorige zittingsperiode en van verval ontheven. 002 en 003 : Amendementen. 004 : Verslag. 005 : Tekst verbeterd door de commissie.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 3 februari 2000.

^