gepubliceerd op 20 juni 2014
Protokolakkoord inzake de medische beeldvorming Gelet op de specifieke bevoegdheden waarover de Federale overheid en Overheden bedoeld in artikel 128, 130 en 135 van de Grondwet, hierna `de Gemeenschappen/Gewesten' genoemd, beschikken op het geb Overwegende dat een belangrijke bezorgdheid, die aan de basis van voorliggend protocolakkoord ligt,(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
Protokolakkoord inzake de medische beeldvorming Gelet op de specifieke bevoegdheden waarover de Federale overheid en Overheden bedoeld in artikel 128, 130 en 135 van de Grondwet, hierna `de Gemeenschappen/Gewesten' genoemd, beschikken op het gebied van het gezondheidsbeleid;
Overwegende dat een belangrijke bezorgdheid, die aan de basis van voorliggend protocolakkoord ligt, de blootstelling is van patiënten aan ioniserende stralen. Deze blootstelling dient te worden beperkt onder andere door een correcte indicatiestelling van het beeldvormend onderzoek en daar waar mogelijk beroep te doen op technieken die geen of sterk verminderd gebruik maken van röntgenstraling;
De Federale-, Gemeenschaps- en Gewestminister met bevoegdheid inzake gezondheidszorg hebben zich beraden over de behoeften inzake medische beeldvorming in ons land en hebben in onderstaand protocol een referentiekader uitgetekend en een aantal afspraken vastgelegd. 1. Gehanteerde begrippen Volgende afkortingen worden verder in dit protocolakkoord gehanteerd : ? BELMIP : Belgian Medical Imaging Platform ? CT : Transversale axiale tomograaf ? NMR : Magnetische resonantie tomograaf met ingebouwd elektronisch telsysteem ? PET : Positron Emissie Tomograaf ? SPECT : Single-Photon Emission Computed Tomography 2.Referentiekader voor een vernieuwd beleid inzake medische beeldvorming 2.1. Uitbreiding van het aantal NMR-toestellen 2.1.1. Vanuit de wetenschappelijke verenigingen van radiologen en rekening houdende met de adviezen van de NRZV (14/03/2013, 16/05/2013 en 12/09/2013) is er vraag naar een geleidelijke uitbreiding van de programmatie van het aantal NMR-toestellen. 2.1.2. NMR-toestellen maken in tegenstelling tot CT-apparaten geen gebruik van ioniserende stralen. 2.1.3. Bij toename van de NMR-capaciteit, gepaard gaande met een beperking van het aantal CT-toestellen, kan op basis van richtlijnen voor goede medische praktijkvoering een substitutie van CT-onderzoeken worden bereikt. 2.1.4. Momenteel staan er in België 109 erkende NMR-toestellen opgesteld. Dit aantal dekt geenszins de huidige behoefte. Dit uit zich in de vastgestelde wachttijden van 2 weken tot 2 maanden. Bovendien zijn de beschikbare toestellen ongelijk verdeeld. 2.1.5. Een te lage NMR-capaciteit houdt twee grote risico's in. Ten eerste worden vandaag CT-onderzoeken verricht terwijl een NMR-onderzoek meer aangewezen is. Het gebeurt ook dat deze CT-onderzoeken nadien toch gevolgd worden door een NMR-onderzoek ter aanvulling. Dit leidt tot overbodige kosten en onnodige stralenbelasting voor de patiënt. Ten tweede, de diensten radiologie kunnen bij NMR de voorkeur geven aan snellere, suboptimale beeldopnames, met een hogere output, doch die gepaard gaan met een slechtere beeldkwaliteit. Goede diagnostiek komt hierdoor in het gedrang. 2.1.6. In de huidige financiële context, dient de uitbreiding van de NMR-toestellen budgetneutraal te gebeuren zowel binnen het Budget van Financiële Middelen (BFM) als binnen het beschikbare RIZIV-budget.
Afspraken zijn nodig over een uitbreiding van het aantal NMR-toestellen en een daling van de prestaties met diagnostische CT-scan. 2.1.7. Een vlotte conversie van CT naar NMR is slechts mogelijk indien de uitbreiding van de NMR-programmatie garanties biedt voor een onderbouwde territoriale spreiding. Bij voldoende beschikbare NMR-capaciteit kan elke voorschrijver en radioloog gebruik maken van het meest aangewezen onderzoek op basis van de richtlijnen van goede medische praktijkvoering. 2.1.8. Er dient een oplossing te worden gezocht voor ziekenhuizen die door fusie over een extra NMR-toestel beschikken. 2.2. Uitbreiding van het aantal PET-toestellen 2.2.1. Ten gevolge van de belangrijke uitbreiding van de indicaties voornamelijk in de oncologie maar ook in de neurologie, is een uitbreiding van de capaciteit en derhalve van de toegankelijkheid van de PET-toestellen gerechtvaardigd. De uitbreiding van het aantal PET-toestellen zal niet budgetneutraal zijn. 2.2.2. In België zijn er momenteel 13 erkende PET-centra : 7 universitaire centra, 1 centrum in een ziekenhuis waar tegelijkertijd chirurgische en geneeskundige verstrekkingen verricht worden uitsluitend voor de behandeling van tumoren en 5 niet-universitaire centra (3 in Vlaanderen, 2 in Wallonië). Bijkomend zijn momenteel 7 niet-erkende PET-centra actief : 1 in Vlaanderen, 3 in Brussel en 3 in Wallonië. 2.2.3. Momenteel worden ongeveer 45 000 PET-onderzoeken jaarlijks uitgevoerd. Op basis van onder meer gegevens van het Kankerregister is er nood aan een capaciteit van 86 000 onderzoeken op jaarbasis. Bij goed gebruik is de maximum capaciteit per PET-camera 3 600 onderzoeken per jaar. 2.2.4. De Europese Commissie vraagt enerzijds om de programmatie van de PET-toestellen te objectiveren aan de hand van meer transparante criteria en anderzijds om de programmatie dynamisch te laten evolueren.
In het kader van afspraken met de Europese Commissie betreffende de PET-programmatie heeft België de bereidheid getoond om de niet-erkende PET-toestellen definitief te sluiten en de terugbetaling van de prestaties en de daarbij gebruikte producten stop te zetten. 2.3. Moratorium en register inzake medische beeldvorming Binnen de globale beheersing van het aanbod van medische beeldvorming dient een moratorium van bepaalde medische apparaten te worden ingevoerd. Dit dient gepaard te gaan met het aanleggen van een landelijk register inzake apparaten voor medische beeldvorming.
Het landelijk register zal een instrument zijn voor de controle op apparaten binnen en buiten de ziekenhuizen. 2.4. Nood aan een handhavingsbeleid Om de programmatiecriteria te respecteren is er nood aan een handhavingsbeleid. De verschillende overheden dienen ieder binnen hun bevoegdheden een rol te spelen en samen te werken. Er dient een regeling voor de exploitatie van actueel niet-erkende PET-toestellen te worden uitgewerkt.
Vermits de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 enkel de erkenning van diensten als aanknopingspunt hanteert, is het moeilijk na te gaan op welke plaats en met welke toestellen verstrekkingen worden verricht. Maatregelen dringen zich derhalve terzake op. 2.5. Samenwerking met de Gemeenschappen/gewesten Aangezien in het kader van de zesde staatshervorming de bevoegdheden met betrekking tot het onderdeel A3 (investeringskosten zware apparatuur) van het BFM overgedragen worden aan de Gemeenschappen/Gewesten dienen afspraken te worden gemaakt inzake de financiering van de uitbreiding van het aantal NMR-toestellen en het aantal PET-scanners. 2.6. BELMIP als interfederaal overlegplatform In de schoot van de FOD Volksgezondheid werd BELMIP opgericht als een overlegplatform inzake medische beeldvorming. Om toe te laten dat er een coherent beleid wordt gevoerd inzake de medische beeldvorming is het wenselijk dat de Gemeenschappen/Gewesten deel uitmaken van BELMIP. In samenwerking met vertegenwoordigers van het overlegplatform BELMIP, werd een plan opgesteld voor het efficiënter aanwenden van de verschillende beeldvormende technieken teneinde de stralingsbelasting voor de bevolking te verminderen en de kwaliteit van zorgverlening te verbeteren. Dit plan werd overgemaakt aan de Gemeenschappen/Gewesten.
Tevens werd een convenant met afspraken inzake de medische beeldvorming voorbereid door radiologen van het Consilium Radiologicum en ambtenaren van de FOD Volksgezondheid en van het RIZIV. De convenant wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de federale Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de Medicomut en de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid. Van deze convenant zijn elementen opgenomen in dit protocolakkoord. 3. Afspraken tussen de Federale overheid en de Gemeenschappen/Gewesten Op grond van bovenstaande overwegingen en referentiekader worden de hiernavolgende afspraken gemaakt. 3.1. Afspraken m.b.t. de NMR-toestellen 3.1.1. In een initiële periode zal het aantal NMR-toestellen met 12 toestellen worden verhoogd. 3.1.2. Deze uitbreiding zal een partiële substitutie van CT-onderzoeken naar NMR-onderzoeken mogelijk maken. De uitbreiding van het aantal NMR-toestellen zal worden geconditioneerd aan een verminderd gebruik van CT. Aangezien uitgegaan wordt van de hypothese dat de compliantie aan de richtlijnen met betrekking tot medische beeldvorming van de schedel en de wervelzuil de twee eerste jaren ongeveer 20 % zou bedragen, kan men stellen dat het gebruik van CT-scan zal dalen. Hierdoor zal er voldoende budgettaire marge tot stand komen om in de komende 2 jaar 12 toestellen te financieren. 3.1.3. De uitbreiding moet budgetneutraal gebeuren. Daarom zal parallel aan deze uitbreiding met 12 NMR-toestellen een driemaandelijkse evaluatie worden georganiseerd om na te gaan of de budgetneutraliteit, binnen artikel 17 en 17bis van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, wordt gerespecteerd. Deze evaluatie zal plaats hebben in de schoot van BELMIP en gerapporteerd worden aan de respectievelijke overheden. 3.1.4. De federale Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid verbindt er zich toe om aan de Medicomut een herallocatie voor te stellen van het budget van de artsenhonoraria dat vrijkomt door het beter gebruik van de richtlijnen inzake medische beeldvorming. De herallocatie moet de voorliggende uitbreiding van het aantal NMR-toestellen toelaten. 3.1.5. De federale Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid verbindt zich er eveneens toe de impact van de kosten, binnen de BFM, van de eerste fase van uitbreiding (met 12 bijkomende NMR-toestellen) via een mechanisme te financieren dat in het financieringsbesluit van het BFM zal worden voorzien. Daartoe zal in het B4-onderdeel van het BFM een nieuwe rubriek worden gecreëerd.
Deze financiering zal : ? plaatshebben indien voldoende marge wordt vastgesteld in de budgettaire enveloppe van de medische beeldvorming op basis van de voorlopige uitgaven van 2013, die aan de Algemene Raad van het RIZIV in maart 2014 worden voorgelegd ? ten vroegste ingaan op 1 januari 2015. 3.1.6. De dotaties die in uitvoering van artikel 51 van de bijzondere financieringswet zijn vastgelegd, blijven onveranderd. 3.1.7. Na de uitbreiding van de NMR-programmatie zal, rekening houdend met de overdracht van de bevoegdheden met betrekking tot het onderdeel A3 van het BFM in 2016, de dotatie van de gefedereerde entiteiten onvoldoende zijn om het actuele bedrag per toestel te garanderen. Deze daling zal worden gecompenseerd in een nieuwe rubriek van het BFM. Hierdoor blijft het oorspronkelijke globale budget voor de investering per NMR-toestel behouden.
Elk ziekenhuis met erkenning voor dit type toestel zal in aanmerking komen voor het ontvangen van een forfaitair bedrag. De bevoegde overheid maakt als bewijs hiervoor een lijst op en deelt deze mee aan de federale overheid. Daartoe zal jaarlijks een conventie met het ziekenhuis worden afgesloten waarin het betreffende bedrag wordt vastgelegd. 3.1.8. De federale overheid zal jaarlijks het totaal aantal toestellen en het compenserende bedrag per toestel, dat moet worden gefinancierd door middel van het BFM aan elk van de betreffende overheden bekendmaken. 3.1.9. De Gemeenschappen/Gewesten verbinden zich ertoe om de noodzakelijke reglementaire maatregelen te nemen door onder meer de bedragen voor de investeringskosten per toestel aan te passen. 3.1.10. Na het plaatsen van het twaalfde toestel zal de budgetneutraliteit getoetst worden, als voorwaarde om een volgende schijf toestellen te programmeren in de daarop volgende jaren. 3.1.11. De Gemeenschappen/Gewesten engageren zich om binnen de 12 maanden na de inwerkingtreding van het programmatiebesluit de toelating tot plaatsing van de nieuwe NMR-toestellen te geven. 3.1.12. Het cascade systeem in het Koninklijk besluit van 25 oktober 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/10/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006023222 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst waarin een magnetische resonantie tomograaf wordt opgesteld, moet voldoen om te worden erkend sluiten houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst waarin een magnetische resonantie tomograaf wordt opgesteld, moet voldoen om te worden erkend, zal worden opgeheven. De Gemeenschappen/Gewesten zullen vrij zijn om de vereiste erkenningsnormen aan te passen binnen de bevoegdheid die hen in het kader van de Staatshervorming is toegewezen. 3.1.13. De Gemeenschappen/Gewesten engageren zich ertoe om bij de toewijzing van bijkomende toestellen rekening te houden met het maximaal faciliteren van de conversie van CT-onderzoeken naar NMR-onderzoeken. Tevens verbinden ze zich er toe om een billijke geografische toegankelijkheid van de toestellen te realiseren. 3.1.14. De uitbreiding met 12 nieuwe NMR-toestellen komt, bij een correcte territoriale spreiding, neer op : 5 nieuwe toestellen in Wallonië (met inbegrip van de Duitstalige Gemeenschap) en 7 nieuwe toestellen in Vlaanderen.
Door het plaatsen van deze toestellen worden de bestaande verschillen in de ratio NMR-toestellen per 100 000 inwoners kleiner. Bij de berekening van de ratio NMR-toestellen per 100 000 inwoners wordt rekening gehouden met de referentiefunctie en het hinterland van Brussel Hoofdstedelijk Gewest.
Hierbij gaat : ? Vlaanderen van een ratio van 0,92 naar 1,03 ? Wallonië (met inbegrip van de Duitstalige Gemeenschap) van een ratio van 0,91 naar 1,05 ? Brussel blijft op 1,31 (inclusief een aantrekking uit het hinterland van 30 %) 3.2. Afspraken inzake de PET-toestellen 3.2.1. Het vereiste aantal PET-centra wordt vastgesteld op 24. Bij een correcte territoriale spreiding komt dit neer op : 7 toestellen in Wallonië, 5 in Brussel en 12 in Vlaanderen. Hierbij geldt dat elk PET-centrum slechts over 1 toestel mag beschikken. Op deze regel zijn 2 uitzonderingen voorzien : a) universitaire centra mogen, bovenop het vastgelegde aantal van 24 toestellen, een tweede toestel plaatsen voor translationeel onderzoek en opleiding.Dit tweede toestel zal echter slechts voor 50 % van de werkingsmiddelen gefinancierd worden. b) een tweede uitzondering zal gelden voor 3 centra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.Deze 3 centra worden ondergebracht in 1 associatie-centrum en voor de financiering van de werking als 1 toestel gefinancierd Dit toestel situeert zich binnen het vastgelegde aantal van 24 toestellen. 3.2.2. Het totaal aantal te financieren PET-toestellen bedraagt bijgevolg 27,5 toestellen, dit aantal is inclusief de universitaire PET-toestellen voor translationeel onderzoek en opleiding.
Universitaire ziekenhuizen moeten alle PET-toestellen op de campus van het universitair ziekenhuis uitbaten.
Deze 27,5 gefinancierde PET-toestellen komen overeen met 33 effectief geïnstalleerde PET-toestellen volgens onderstaande berekening : ? 23 volledig gefinancierde PET-toestellen ? 3 PET-toestellen door het samenwerkingsverband van de 3 centra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die samen als 1 toestel worden gefinancierd ? 7 universitaire PET-toestellen voor translationeel onderzoek en opleiding met een financiering aan 50 %. 3.2.3. Om in aanmerking te komen voor het plaatsen van een PET-toestel zal een ziekenhuis, al dan niet in samenwerking met andere ziekenhuizen, voldoende oncologische activiteit moeten kunnen aantonen (op basis van objectieve criteria : MOC, radiotherapie, chemotherapie, oncologische heelkunde, daghospitalisatie,...). 3.2.4. Een aanpassing van de financiering voor PET is aangewezen, zowel voor wat betreft de onderdelen A3 en B3 van het BFM als voor de honoraria voor de intellectuele acte en de vergoeding voor de gebruikte tracer. Enkele componenten in de financiering worden geplafonneerd tot 3 400 onderzoeken per jaar per toestel voor de 24 erkende toestellen en tot 1 200 onderzoeken per jaar per extra toegekend universitair toestel. De betreffende component in de financiering is het `RIZIV-forfait' : ? bestaande uit een gedeelte van de huidige B3-vergoeding (48,53 ) ? en een gedeelte van de PET-tracervergoeding (107,50 ).
Het overige gedeelte van de PET-tracervergoeding (60 bij een erkende indicatie) alsook het ereloon valt niet onder deze beperking. Deze financiering wordt toegelicht in bijlage 1. 3.2.5. Ingevolge voorliggend plan zal de financiering van het aantal onderzoeken per PET-camera worden beperkt op jaarbasis. Onderzoeken boven een maximumgrens (3 400 onderzoeken per toestel en 1 200 onderzoeken voor een extra toegekend universitair toestel) worden minder vergoed. Deze financiering zou moeten leiden tot correcter gebruik van deze diagnostische techniek. 3.2.6. Door een geleidelijke toename van het aantal onderzoeken per jaar over een periode van 5 jaar (van 45 000 naar 86 000) en door aanpassingen in de deelbudgetten komt er minder druk op de uitgaven.
De geleidelijke toename gaat uit van de implementatie van de nieuwe programmatie in 2016, met een evaluatie in 2020. Na deze evaluatie kan een volgende uitbreiding van de programmatie van start gaan in 2023. 3.2.7. Voor de toekomstige aanpassing van de programmatie, zal er telkens een evaluatie van de behoefte gebeuren. Deze evaluatie zal minimum om de zeven jaar plaatsvinden en zal gebeuren binnen de Technisch Geneeskundige Raad van het RIZIV, met consultatie van het Kankerregister, het KCE, het College Medische Beeldvorming, de wetenschappelijke organisaties en BELMIP. 3.3. Afspraken inzake het interfederaal handhavingsbeleid 3.3.1. Er is nood aan een strikt en coherent interfederaal handhavingsbeleid vanwege onderstaande redenen : ? garanderen van een strikte toepassing van de programmatie ? bannen van niet-erkende toestellen ? sturen van het aanbod en een goede spreiding van de toestellen in functie van de behoefte ? onder controle houden van budgetten en overconsumptie ? voorkomen van onnodige stralingsbelasting voor de bevolking. 3.3.2. In het kader van de afspraken met de Europese Commissie betreffende de PET-programmatie heeft België de bereidheid getoond om de niet-erkende PET-toestellen definitief te sluiten en ook de terugbetaling van de prestaties en de daarbij gebruikte producten stop te zetten. 3.4. Afspraken m.b.t. moratorium en register inzake apparaten voor medische beeldvorming 3.4.1. Een moratorium voor toestellen opgenomen in de lijst van de zware medische apparatuur (met inbegrip van hybride apparaten), wordt aangelegd vanwege onderstaande redenen : ? faciliteren van de substitutie van CT-onderzoeken door NMR-onderzoeken bij kostenneutrale uitbreiding van het aantal NMR-toestellen ? het reduceren van overmatig gebruik van CT met hoge stralingbelasting ? verminderen van de blootstelling aan ioniserende straling voor de bevolking.
Opdat dit moratorium effectief wordt gerespecteerd zal elke terugbetaling van een prestatie met een toestel dat buiten het moratorium wordt opgesteld, worden geweerd in toepassing van art 64 van de ZIV wet.
Voor wat betreft hybride toestellen wordt rekening gehouden met technische evoluties en indicatiestelling van de hybride toestellen.
Hybride toestellen mogen niet gebruikt worden als stand-alone CT- of NMR-toestel.
Dit moratorium gaat gepaard met de aanleg van een landelijk register voor apparaten medische beeldvorming. 3.4.2. Een landelijk register zal worden aangelegd om de blootstelling aan ioniserende stralen te beperken en een handhavingsbeleid te kunnen voeren.
Onder andere volgende apparaten, die in ons land geïnstalleerd staan, worden opgenomen in het register : ? de CT-scanner ? de PET ? de hybride toestellen, zoals SPECT-CT, PET-CT en PET-NMR ? de NMR, inclusief de "extremity only-NMR". 3.4.3. In dit register zal per toestel een uniek toestelidentificatienummer met onder andere volgende elementen worden geregistreerd : ? het type apparaat ? de eigenschappen van de apparaten met betrekking tot de gegenereerde stralingsdosis ? de beschikbaarheid van eventuele dosis-reducerende maatregelen ? de datum van ingebruikneming ? het eventueel verplaatsen van het apparaat ? en het uit gebruik nemen van het apparaat.
Daarom wordt voorgesteld om voortaan alle apparaten of ieder toestel opgesteld in medische diensten of medisch-technische diensten, afdelingen, functies of extramuros van een toestelidentificatienummer en een teller te voorzien.
Bij koninklijk besluit worden de uitvoeringsregels betreffende het toestelidentificatienummer van het toestel en het telapparaat dat het aantal verrichte onderzoeken of verstrekkingen registreert nader bepaald. 3.4.4. Gegevens die in het kader van nucleaire inspecties verzameld worden door het FANC (goedkeuringen, erkenningen en vergunningen die door het FANC worden afgeleverd), zullen worden meegedeeld aan de Minister van Volksgezondheid. Andere overheidsdiensten zoals bijvoorbeeld het RIZIV kunnen tevens gegevens registreren en ze overmaken aan het landelijk register. De Gemeenschappen zullen eveneens input leveren voor het landelijk register.
De Gemeenschappen/Gewesten hebben de intentie om in overleg met Binnenlandse Zaken de gegevensuitwisseling met het FANC te optimaliseren en te automatiseren.
Door samenwerking van de Gemeenschappen/Gewesten, het FANC en het RIZIV wordt alle informatie gebundeld en kan beter opgetreden worden door de Gemeenschappen/Gewesten, het FANC en het RIZIV. De Gemeenschappen/Gewesten zullen toegang hebben tot de gegevens van dit register. 3.4.5. Het RIZIV engageert zich ertoe om niet-geregistreerde toestellen te controleren en desgevallend sancties te treffen.
Het uniek toestelidentificatienummer van het toestel en het rangnummer van de verstrekking moeten worden aangeduid op het getuigschrift voor verstrekte hulp of het document dat hiervoor in de plaats komt, en op het protocol van het onderzoek. Deze nummers vormen, naast de erkenning van de apparaten of van de dienst, een onontbeerlijke voorwaarde voor terugbetaling.
De honoraria dienen te worden gekoppeld aan erkende apparaten zodat factureren van onderzoeken op niet-erkende toestellen onmogelijk wordt en niet-erkende exploitatie niet meer getolereerd wordt.
Het monitoren van de maximumgrens van het aantal onderzoeken per PET-toestel maakt eveneens deel uit van dit handhavingsbeleid. 3.5. Gezamenlijke evaluatie en overleg Alvorens een volgende programmatie door te voeren zal een gezamenlijke interfederale evaluatie en overleg worden georganiseerd. Hierbij zal rekening worden gehouden met de noden en de budgettaire mogelijkheden.
Bijlage 1 : Simulatie van de aangepaste financiering PET Volgens de simulatie voor PET toestellen wordt de A3 van het BFM verminderd van 287.000 naar 200.000 . Deze aanpassing wordt gerechtvaardigd door de daling van de aankoopprijs van PET-toestellen in de laatste 7 jaar. Bij deze financiering voor de investeringskost is het CT of NMR gedeelte (in geval van een hybride toestel) niet inbegrepen.
Het bedrag B3 blijft ongewijzigd (255.000 ) doch wordt opgesplitst in twee delen : ? een vast bedrag van 90.000 (onderhoudscontract) ? en een bedrag per onderzoek van 48,53 , geplafonneerd op maximum 3 400 onderzoeken per jaar (hierbij betreft het dus een verschuiving van BFM naar het RIZIV-forfait).
Aan de Medicomut zal worden voorgesteld om het intellectueel honorarium voor erkende en voor wees-indicaties gelijk te schakelen : ? erkende indicatie : 175 (huidig bedrag : 181,25 ) ? wees-indicatie : 175 (huidig bedrag : 301,59 ) De financiering van de tracer zou opgesplitst worden in een vergoeding voor de tracer (FDG) en een RIZIV-forfait per onderzoek : ? FDG voor erkende indicaties : 60 (huidig : 200 ) ? FDG voor niet-erkende indicaties : 0 (huidig : 70 ) ? RIZIV-forfait : 107,50 per onderzoek, geplafonneerd op maximum 3 400 onderzoeken per jaar (voor universitaire ziekenhuizen wordt dit aantal van 3 400 verhoogd met 1 200 onderzoeken per jaar voor het uitbaten van 1 bijkomend PET-toestel dat voor wetenschappelijke en klinische doeleinden zal worden gebruikt).
Door deze financiering wordt het aantal onderzoeken per PET-camera beperkt op jaarbasis zonder het negatieve effect van een niet-overschrijdbare maximumgrens. Deze financiering zal leiden tot correcter gebruik van deze diagnostische techniek.
Aldus overeengekomen te Brussel op 24 februari 2014.
Voor de Federale Regering : De Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX Voor de Vlaamse Regering : De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN Für die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft : Der Minister für Familie, Gesundheit und Soziales, H. MOLLERS Pour le Gouvernement wallon : La Ministre de la Santé, de l'Action sociale et de l'Egalité des Chances, Mme E. TILLIEUX Pour la Communauté française : La Ministre de la Culture, de l'Audiovisuel, de la Santé et de l'Egalité des chances, Mme F. LAANAN Pour le Collège de la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Membre du Collège, compétent pour la Politique de la Santé, Mme C. FREMAULT Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, G. VANHENGEL