gepubliceerd op 13 oktober 2021
Wijzigingen aan het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het Protocol van 3 juni 1999, goedgekeurd door de Algemene Vergadering tijdens haar 13de zitting
2 APRIL 2021. - Wijzigingen aan het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het Protocol van 3 juni 1999, goedgekeurd door de Algemene Vergadering tijdens haar 13de zitting
Dames, Heren, Met de
wet van 15 februari 2007Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
15/02/2007
pub.
30/08/2007
numac
2007015131
bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, gedaan te Vilnius op 3 juni 1999 (1)
sluiten houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, gedaan te Vilnius op 3 juni 1999, heeft België ingestemd met de wijzigingen die dit Protocol heeft aangebracht aan het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980 en met de latere wijzigingen aan dit Verdrag en zijn aanhangsels en bijlagen, aangebracht in toepassing van de artikelen 34 en 35 van het Verdrag.
De opmaak van dit verslag is verplicht ingevolge artikel 2, tweede lid, van voormelde wet van 15 februari 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/02/2007 pub. 30/08/2007 numac 2007015131 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, gedaan te Vilnius op 3 juni 1999 (1) sluiten dat het volgende bepaalt: "De Koning stelt het Parlement in kennis van iedere wijziging aangenomen met toepassing van de artikelen 34 en 35 van het Verdrag, bij middel van een schriftelijk verslag en voor de inwerkingtreding van de aangenomen wijziging.".
Dit verslag beoogt u in kennis te stellen van de wijzigingen aan het Verdrag en sommige van zijn Aanhangsels, aangebracht, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag.
Deze wijzigingen waarover de Algemene Vergadering tijdens haar 13de zitting, gehouden in Bern op 25 en 26 september 2018 beslist heeft, betreffen de COTIF en zijn Aanhangsels E (CUI) en G (ATMF) en de invoeging van een nieuw Aanhangsel H (EST).
Overeenkomstig artikel 34, § 2, van het Verdrag treden de wijzigingen aan het Verdrag zelf en het nieuwe Aanhangsel H (EST) in werking twaalf maanden na hun goedkeuring door twee derden van de Lidstaten, hetzij 32 Lidstaten op dit ogenblik.
Overeenkomstig § 3 van hetzelfde artikel treden de wijzigingen aan de andere Aanhangsels van het Verdrag in werking twaalf maanden na hun goedkeuring door de helft van de Lidstaten die op grond van artikel 42, § 1, eerste zin, van het COTIF niet verklaard hebben een voorbehoud te hebben, hetzij op dit ogenblik: - voor wat betreft de wijzigingen aan Aanhangsel E (CUI), op dit ogenblik 21 Staten; - voor wat betreft de wijzigingen aan Aanhangsel G (ATMF), op dit ogenblik 22 Lidstaten.
Het Secretariaat van het OTIF heeft de Lidstaten geïnformeerd dat op 18 oktober 2020, vijf Lidstaten bij het OTIF het instrument hadden neergelegd tot goedkeuring van de wijzigingen aan het COTIF en aan zijn aanhangsels E, G en H, aangenomen door de 13de Algemene Vergadering in september 2018 (Finland, Zwitserland, Frankrijk, Duitsland en Hongarije). Op dit ogenblik heeft de Secretaris-Generaal geen andere goedkeuringen meegedeeld.
Overeenkomstig artikel 45, § 1, van het Verdrag, is deze opgesteld in de Franse, de Duitse en de Engelse taal. In geval van afwijking is het enkel de Franse tekst die authentiek is. De Nederlandse versie van dit verslag omvat dan ook een vertaling.
A) Wijziging van het COTIF Verdrag De artikelen 2, 6, 20, 33, 34, 35, van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het Protocol van 3 juni 1999 (Protocol van Vilnius), worden gewijzigd als volgt: Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt: 1. In § 1, littera a), luidt punt 3 als volgt: "3.de overeenkomst betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur in het internationale spoorwegverkeer;"; 2. In § 1 wordt na littera d) de volgende littera e) ingevoegd: "e) door het vaststellen van de voorwaarden voor de veilige exploitatie van treinen in het internationaal verkeer;"; 3. In § 1 wordt de oude littera e), de littera f); 4. In § 1 wordt de oude littera f), de littera g), die luidt als volgt: "g) door de onder littera a) tot en met f) bedoelde uniforme rechtsstelsels, regels en procedures verder te ontwikkelen met inachtneming van de juridische, economische en technische ontwikkelingen.".
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt: 1. In § 1 luidt littera e) als volgt: "e) de "Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst inzake het gebruik van de spoorweginfrastructuur in het internationale spoorwegverkeer (CUI)", Aanhangsel E bij het Verdrag,";2. In § 1 wordt een nieuwe littera h) ingevoegd, die luidt als volgt: h) de "Uniforme Regelen betreffende de veilige exploitatie van treinen in het internationaal verkeer (EST)", Aanhangsel H bij het Verdrag,";3. In § 1 wordt de oude littera h), de littera i). Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt: 1. In § 1 luidt littera e) als volgt: "e) behandelt alle overige aangelegenheden die haar overeenkomstig de Uniforme Regelen APTU, de Uniforme Regelen ATMF en de Uniforme Regelen EST worden opgedragen."; 2. § 2 luidt als volgt: " § 2 Het quorum (artikel 13, § 3) van de Commissie van technisch deskundigen wordt bereikt wanneer de helft van de Lidstaten, in de zin van artikel 16, § 1, hierin is vertegenwoordigd.Bij het nemen van besluiten over de bepalingen van de Bijlagen van de Uniforme Regelen APTU hebben de Lidstaten die, overeenkomstig artikel 35, § 4, ten aanzien van de desbetreffende bepalingen bezwaar hebben gemaakt of, overeenkomstig artikel 9, § 1, van de Uniforme Regelen APTU, een verklaring hebben afgelegd, geen stemrecht met betrekking tot de desbetreffende Bijlage. Bij het nemen van besluiten over de bepalingen van een Bijlage van de Uniforme Regelen EST hebben de Lidstaten die, overeenkomstig artikel 35, § 4, ten aanzien van de desbetreffende bepalingen bezwaar hebben gemaakt of, overeenkomstig artikel 9, § 1, van de Uniforme Regelen EST, een verklaring hebben afgelegd, geen stemrecht met betrekking tot de desbetreffende Bijlage.".
Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt: 1. In § 4 luidt littera g) als volgt: "g) de Uniforme Regelen ATMF, met uitzondering van de artikelen 1, 3 en 9, alsmede de Bijlagen van deze Uniforme Regelen;"; 2. In § 4 wordt na littera g) de volgende littera h) ingevoegd: "h) de Uniforme Regelen EST, met uitzondering van de artikelen 1 en 9, alsmede de Bijlagen van deze Uniforme Regelen."; 3. § 6 luidt als volgt: " § 6 De Commissie van technisch deskundigen beslist over voorstellen tot het aannemen van een nieuwe Bijlage of tot het wijzigen van de bestaande Bijlagen van de Uniforme Regelen APTU, ATMF en EST.Wanneer dergelijke voorstellen aan de Commissie van technisch deskundigen worden voorgelegd, kan een derde van de in de Commissie vertegenwoordigde Staten verlangen dat deze voorstellen ter beslissing aan de Algemene Vergadering worden voorgelegd.".
Artikel 34 wordt gewijzigd als volgt: § 3 tot en met § 6 luiden als volgt: " § 3 De wijzigingen van de Aanhangsels bij het Verdrag waartoe de Algemene Vergadering heeft besloten, treden zesendertig maanden na kennisgeving daarvan door de Secretaris-Generaal in werking voor alle Lidstaten met uitzondering van deze die, voordat de wijzigingen in werking treden, een verklaring hebben afgelegd waarin zij stellen dat zij de genoemde wijzigingen niet goedkeuren en van deze die een verklaring overeenkomstig artikel 42, § 1, eerste volzin hebben afgelegd. De Algemene Vergadering kan, met de in artikel 14, § 6, bedoelde meerderheid, voor wat betreft de besluiten met betrekking tot de voorstellen tot wijziging van het Verdrag, besluiten de inwerkingtreding van de wijzigingen uit te stellen. § 4 De Lidstaten doen de Secretaris-Generaal hun kennisgevingen toekomen inzake de goedkeuring van de wijzigingen van het Verdrag zelf waartoe de Algemene Vergadering heeft besloten, alsmede hun verklaringen waarin zij stellen dat zij de wijzigingen van het Verdrag zelf of van de Aanhangsels daarbij niet goedkeuren. De Secretaris-Generaal stelt de andere Lidstaten hiervan op de hoogte. § 5 De in § 2 bedoelde termijn loopt te rekenen van de dag van de kennisgeving van de Secretaris-Generaal dat aan de voorwaarden voor het in werking treden van de wijzigingen is voldaan. § 6 De Algemene Vergadering kan op het tijdstip van de aanneming van een wijziging aangeven dat deze wijziging van zodanige betekenis is dat elke Lidstaat, die een verklaring zoals bedoeld in § 2 of § 3 aflegt en die de wijziging binnen de termijn van achttien maanden te rekenen van de inwerkingtreding daarvan niet goedkeurt of die zijn verklaring niet intrekt, na afloop van deze termijn niet langer Lidstaat van de Organisatie is.".
Artikel 35 wordt gewijzigd als volgt: 1. § 4 luidt als volgt: " § 4 De Lidstaten kunnen binnen een termijn van vier maanden, te rekenen van de dag waarop de in § 3 bedoelde kennisgeving is gedaan, bezwaar aantekenen.In geval van bezwaar door een kwart van de Lidstaten treedt de wijziging niet in werking. In de Lidstaten die binnen de gestelde termijn bezwaar hebben aangetekend tegen een besluit, wordt de toepassing van het desbetreffende Aanhangsel volledig geschorst voor het verkeer met en tussen de Lidstaten vanaf het tijdstip waarop de besluiten van kracht worden. Evenwel, in geval van bezwaar tegen de verbindendverklaring van een technische norm of tegen de aanneming van een uniform technisch voorschrift, worden alleen deze normen of voorschriften geschorst met betrekking tot het verkeer met en tussen de Lidstaten, te rekenen van het tijdstip waarop de besluiten van kracht worden; hetzelfde geldt in geval van gedeeltelijk bezwaar. In geval van bezwaar tegen de aanneming of wijziging van een Bijlage bij de Uniforme Regelen EST, wordt alleen deze Bijlage geschorst met betrekking tot het verkeer met en tussen de Lidstaten, te rekenen van het tijdstip waarop de besluiten van kracht worden; hetzelfde geldt in geval van gedeeltelijk bezwaar."; 2. In § 6 luidt littera c) als volgt: "c) een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 9, § 1, van de Uniforme Regelen APTU;"; 3. In § 6 wordt na littera c) de volgende littera d) ingevoegd: "d) een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 9, § 1, van de Uniforme Regelen EST.".
B) Wijziging van het Aanhangsel E (CUI) De Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst inzake het gebruik van de infrastructuur bij internationaal spoorwegvervoer, Aanhangsel E bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van 3 juni 1999 (Protocol van Vilnius), worden gewijzigd als volgt: De titel wordt gewijzigd als volgt: De titel luidt als volgt: "Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst inzake het gebruik van de spoorweginfrastructuur in het internationale spoorwegverkeer" Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt: 1. § 1 luidt als volgt: "Deze Uniforme Regelen zijn van toepassing op elke overeenkomst inzake het gebruik van een spoorweginfrastructuur (gebruiksovereenkomst) in een Lidstaat in het kader van het internationale spoorwegverkeer ten behoeve van internationaal vervoer in de zin van de Uniforme Regelen CIV en Uniforme Regelen CIM."; 2. Na § 1 wordt de volgende § 2 ingevoegd: " § 2 Deze Uniforme Regelen zijn van toepassing ongeacht de zetel en de nationaliteit van de partijen bij de overeenkomst en eveneens wanneer de spoorweginfrastructuur wordt beheerd of gebruikt door Staten of overheidsinstellingen of -organisaties."; 3. De oude § 2 wordt § 3. Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt: 1. Na littera a) wordt de volgende littera aa) ingevoegd: "aa) "internationaal spoorwegverkeer", verkeer dat het gebruik vereist van een internationaal treinpad of meerdere opeenvolgende nationale treinpaden die zich in ten minste twee Staten bevinden en worden gecoördineerd door de betrokken infrastructuurbeheerders of instanties die verantwoordelijk zijn voor de toewijzing van de betreffende treinpaden;"; 2. Littera b) luidt als volgt: "b) "beheerder", degene die een spoorweginfrastructuur ter beschikking stelt en verantwoordelijkheden draagt overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de spoorweginfrastructuur zich bevindt;"; 3. Littera c) luidt als volgt: "c) "vervoerder", de natuurlijke persoon of rechtspersoon die personen en/of goederen vervoert in het internationale spoorwegverkeer en die een vergunning heeft overeenkomstig de wetten en voorschriften inzake de afgifte en erkenning van vergunningen die van kracht zijn in de Staat waar deze persoon deze activiteiten verricht;"; 4. Littera g) luidt als volgt: "g) "veiligheidscertificaat", het document waaruit, overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de spoorweginfrastructuur zich bevindt, met betrekking tot de vervoerder blijkt dat: - de interne organisatie van de onderneming, - alsook het in te zetten personeel en de te gebruiken voertuigen op de spoorweginfrastructuur, voldoen aan de gestelde veiligheidseisen teneinde op deze spoorweginfrastructuur een dienst zonder gevaar te waarborgen.".
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt: § 1 luidt als volgt: " § 1 De betrekkingen tussen de beheerder en de vervoerder of elke andere persoon die, overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de spoorweginfrastructuur zich bevindt, gemachtigd is een dergelijke overeenkomst aan te gaan, worden geregeld in een gebruiksovereenkomst.".
Artikel 5bis wordt gewijzigd als volgt: § 1 en 2 luiden als volgt: " § 1 De bepalingen van artikel 5 alsmede die van de artikelen 6, 7 en 22 laten de verplichtingen waaraan de partijen bij de gebruiksovereenkomst moeten voldoen overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de spoorweginfrastructuur zich bevindt, met inbegrip van, in voorkomend geval, het recht van de Europese Unie, onverlet. § 2 De bepalingen van de artikelen 8 en 9 laten de verplichtingen waaraan de partijen bij de gebruiksovereenkomst moeten voldoen in een Lidstaat van de Europese Unie of in een Staat waar het recht van de Europese Unie van toepassing is uit hoofde van internationale overeenkomsten met de Europese Unie, onverlet.".
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt: § 2 luidt als volgt: " § 2 De vervoerder kan de gebruiksovereenkomst onmiddellijk opzeggen wanneer de beheerder zijn recht op het beheren van de spoorweginfrastructuur verliest.".
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt: 1. § 1 luidt als volgt: " § 1 De beheerder is aansprakelijk voor: a) personenschade (dood, verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel), b) zaakschade (vernieling of beschadiging van roerende en onroerende zaken), toegebracht aan de vervoerder of aan zijn hulponderneming gedurende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en waarvan de oorzaak in de spoorweginfrastructuur ligt. De beheerder is eveneens aansprakelijk voor vermogensschade voortvloeiend uit de door de vervoerder krachtens de Uniforme Regelen CIV en Uniforme Regelen CIM verschuldigde schadevergoeding wanneer de oorzaak van deze schade in de spoorweginfrastructuur ligt tijdens het gebruik daarvan."; 2. In § 2, onder a), luidt punt 1 als volgt: "1.indien de schadeveroorzakende gebeurtenis is veroorzaakt door omstandigheden buiten het beheer van de spoorweginfrastructuur, die de beheerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen,".
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt: § 1 luidt als volgt: " § 1 De vervoerder is aansprakelijk voor: a) personenschade (dood, verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel), b) zaakschade (vernieling of beschadiging van roerende en onroerende zaken), toegebracht aan de beheerder of aan zijn hulponderneming gedurende het gebruik van de spoorweginfrastructuur door de gebruikte transportmiddelen of door de vervoerde personen of goederen.".
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt: § 3 luidt als volgt: " § 3 In geval van schade zoals bedoeld in artikel 9, is § 1, eerste volzin van overeenkomstige toepassing wanneer oorzaken die hebben bijgedragen aan de schade, toe te rekenen zijn aan meerdere vervoerders die dezelfde spoorweginfrastructuur hebben gebruikt.
Indien niet kan worden vastgesteld in welke mate de verschillende oorzaken aan de schade hebben bijgedragen, zijn de vervoerders jegens de beheerder voor gelijke delen aansprakelijk.".
C) Wijziging van het Aanhangsel G (ATMF) De Uniforme Regelen betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer, Aanhangsel G bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van 3 juni 1999 (Protocol van Vilnius), worden gewijzigd als volgt: Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt: Artikel 1 luidt als volgt: "Deze Uniforme Regelen leggen de procedure vast volgens welke voertuigen tot het rijden of het gebruik in het internationaal verkeer worden toegelaten.".
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt: § 1 tot en met § 3 luiden als volgt: " § 1 Om in het internationaal verkeer te rijden moet ieder voertuig overeenkomstig deze Uniforme Regelen zijn toegelaten. § 2 De technische toelating heeft tot doel vast te stellen of de voertuigen beantwoorden aan: a) de constructievoorschriften opgenomen in de UTP's, b) de constructie- en uitrustingsvoorschriften opgenomen in het RID, c) de bijzondere toelatingsvoorwaarden uit hoofde van artikel 7a. § 3 De §§ 1 en 2 alsmede de volgende artikelen zijn van overeenkomstige toepassing op de technische toelating van elementen van constructie.".
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt: § 1 luidt als volgt: " § 1 De spoorwegondernemingen die voertuigen gebruiken die zijn toegelaten tot het rijden in het internationaal verkeer moeten voldoen aan de in de UTP's omschreven exploitatievoorschriften voor voertuigen in het internationaal verkeer.".
D) Het nieuwe Aanhangsel H wordt als volgt ingevoegd: "Uniforme Regelen betreffende de veilige exploitatie van treinen in het internationaal verkeer (EST - Aanhangsel H bij het Verdrag)
Artikel 1.- Toepassingsgebied De Uniforme Regelen leggen de eisen vast voor de veilige exploitatie van treinen in het internationaal verkeer, met inbegrip van de veiligheidscertificaten en het toezicht.
Artikel 2.- Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze Uniforme Regelen, hun bijlagen en de UTP's wordt aanvullend op de uitdrukkingen omschreven in artikel 2 van de Uniforme Regelen ATMF en artikel 2 van de Uniforme Regelen APTU, verstaan onder de uitdrukking: a) "exploitatiegebied", de netwerken die in een of meer Verdragsstaten zijn gelegen waarop een voertuig is bestemd om te worden gebruikt;b) "veiligheidscertificeringsinstantie", de nationale of internationale entiteit die belast is met de afgifte van veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen;c) "gecertificeerde spoorwegonderneming", elke spoorwegonderneming die beschikt over een veiligheidscertificaat dat is afgegeven door de veiligheidscertificeringsinstantie;d) "interoperabiliteit", de geschiktheid om op een spoorwegsysteem veilig en ongehinderd te kunnen rijden evenals van of naar andere spoorwegsystemen door treinen die voldoen aan de vereiste prestatieniveaus;e) "controle", het systeem dat door de spoorwegondernemingen of de infrastructuurbeheerders is ingesteld om te onderzoeken of hun veiligheidsbeheersysteem juist wordt toegepast en effectief is;f) "spoorwegsysteem", in elke Verdragsstaat, het netwerk dat is opgebouwd uit lijnen, stations, knooppunten en terminals die bestemd zijn voor internationaal verkeer en alle voertuigen die op het gehele netwerk of een deel ervan kunnen rijden;g) "veiligheidscertificaat", het bewijs dat de betrokken spoorwegonderneming haar veiligheidsbeheersysteem heeft ingesteld en dat zij in staat is veilig te werken in het exploitatiegebied van de Staat waarin het certificaat geldig is;h) "veiligheidsbeheersysteem", de organisatie, de werkwijzen en procedures die door een infrastructuurbeheerder of spoorwegonderneming zijn ingesteld om het veilige beheer van zijn eigen verrichtingen te waarborgen;i) "toezicht", het systeem dat door de toezichthoudende autoriteit is ingesteld om de prestaties op het vlak van veiligheid te volgen van elke spoorwegonderneming die een veiligheidscertificaat heeft ontvangen;j) "toezichthoudende autoriteit", de nationale of internationale entiteit die belast is met het toezicht op de juiste toepassing van het veiligheidsbeheersysteem.
Artikel 3.- Eisen op het vlak van exploitatie en veiligheid § 1 In het internationaal verkeer worden de treinen geëxploiteerd conform de eisen op het vlak van exploitatie en veiligheid zoals vervat in deze Uniforme Regelen. § 2 Onverminderd de verantwoordelijkheden van de entiteiten die belast zijn met het onderhoud van spoorvoertuigen en alle andere actoren die invloed kunnen uitoefenen op de veilige exploitatie van het spoorwegsysteem, waarborgen de Verdragsstaten dat op hun grondgebied de verantwoordelijkheid voor de veilige exploitatie van treinen in het internationaal verkeer en het beheer van daarmee verband houdende risico's ligt bij de betrokken infrastructuurbeheerder of infrastructuurbeheerders en de spoorwegonderneming of spoorwegondernemingen die de trein laten rijden. § 3 De Verdragsstaten verplichten alle spoorwegondernemingen en alle infrastructuurbeheerders die betrokken zijn bij de exploitatie van treinen in het internationaal verkeer op hun grondgebied te beschikken over een veiligheidsbeheersysteem en de juiste toepassing daarvan te controleren. § 4 De Verdragsstaten waarborgen dat alle verplichte exploitatie- en veiligheidsregels openbaar worden gemaakt en ter beschikking worden gesteld van spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders.
Artikel 4.- Veiligheidscertificeringsinstantie § 1 Elke Verdragsstaat zorgt voor de oprichting van een veiligheidscertificeringsinstantie waarvan de organisatie, juridische structuur en besluitvorming onafhankelijk zijn van elke spoorwegonderneming en infrastructuurbeheerder.
De veiligheidscertificeringsinstantie en de toezichthoudende autoriteit bedoeld in artikel 6, § 1, kunnen twee afzonderlijke entiteiten zijn of onderdelen van dezelfde organisatie. § 2 Elke Verdragsstaat stelt de Secretaris-Generaal in kennis van zijn veiligheidscertificeringsinstantie in ten minste een van de werktalen van de Organisatie en houdt deze informatie actueel. § 3 De Secretaris-Generaal publiceert de in § 2 bedoelde informatie op de website van de Organisatie in de talen van de kennisgeving.
Artikel 5.- Veiligheidscertificering van spoorwegondernemingen § 1 De Verdragsstaten geven alleen toestemming voor de exploitatie van treinen in het internationaal verkeer aan spoorwegondernemingen die een veiligheidscertificaat hebben dat geldig is op hun grondgebied. § 2 De veiligheidscertificaten voor de exploitatie van treinen in het internationaal verkeer worden afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van deze Uniforme Regelen. § 3 Bij de afgifte van veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen die reeds in het bezit zijn van een veiligheidscertificaat in een andere Verdragsstaat, aanvaardt de veiligheidscertificeringsinstantie de resultaten van de conformiteitsbeoordelingen die door de veiligheidscertificeringsinstantie van de andere Verdragsstaat zijn uitgevoerd.
Deze erkenning is slechts verplicht voor conformiteitsbeoordelingen die zijn uitgevoerd op basis van bepalingen die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen in de bijlagen bij deze Uniforme Regelen of uniforme technische voorschriften.
De veiligheidscertificeringsinstanties werken hiertoe samen. § 4 Elke Verdragsstaat kan, onafhankelijk van wat bepaald is in § 3, overeenkomsten sluiten inzake de wederzijdse erkenning van de volledige of een deel van de veiligheidscertificaten die zijn afgegeven door de veiligheidscertificeringsinstantie van andere Staten, op voorwaarde dat de beoordelingscriteria op basis waarvan de veiligheidscertificaten zijn afgegeven de conformiteit met de criteria die in deze Staten van toepassing zijn waarborgen. Deze overeenkomsten worden ter kennis gebracht van de Secretaris-Generaal, die deze informatie openbaar maakt. De voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de volledige of een deel van de veiligheidscertificaten kunnen eveneens worden vastgelegd in een bijlage bij deze Uniforme Regelen. § 5 De Verdragsstaten zorgen ervoor dat hun veiligheidscertificeringsinstantie in een openbaar register de spoorwegondernemingen inschrijft die een veiligheidscertificaat hebben dat op hun grondgebied geldig is voor de exploitatie van treinen in het internationaal verkeer, tezamen met hun exploitatiegebied en de geldigheid van elk certificaat, en dat zij deze lijst bijhoudt. § 6 De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd de specificaties en praktische modaliteiten van een gemeenschappelijke database vast te stellen ten behoeve van de in § 5 bedoelde informatie. § 7 De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd aanbevelingen aan te nemen over het instellen van een systeem van samenwerking en collegiale toetsingen van veiligheidscertificeringsinstanties met het oog op de in § 4 voorziene wederzijdse erkenning.
Artikel 6.- Toezicht § 1 Elke Verdragsstaat zorgt voor de oprichting van een toezichthoudende autoriteit waarvan de organisatie, juridische structuur en besluitvorming onafhankelijk zijn van elke spoorwegonderneming en infrastructuurbeheerder.
De toezichthoudende autoriteit en de veiligheidscertificeringsinstantie bedoeld in artikel 4, § 1, kunnen twee afzonderlijke entiteiten zijn of onderdelen van dezelfde organisatie. § 2 De toezichthoudende autoriteit houdt toezicht op de juiste toepassing van het veiligheidsbeheersysteem van spoorwegondernemingen met inachtneming van deze Uniforme Regelen. § 3 Elke Verdragsstaat stelt de Secretaris-Generaal in kennis van zijn toezichthoudende autoriteit in ten minste een van de werktalen van de Organisatie en houdt deze informatie actueel. § 4 De Secretaris-Generaal publiceert de in § 3 bedoelde informatie op de website van de Organisatie in de talen van de kennisgeving. § 5 De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd aanbevelingen aan te nemen over het instellen van een systeem van samenwerking en collegiale toetsingen van toezichthoudende autoriteiten met het oog op de in artikel 5, § 4, voorziene wederzijdse erkenning.
Artikel 7.- Beheer van de veiligheid en exploitatie van treinen § 1 De spoorwegondernemingen exploiteren treinen in het internationaal verkeer binnen de grenzen van het exploitatiegebied dat op hun veiligheidscertificaat is aangegeven. § 2 De infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen die betrokken zijn bij de exploitatie van treinen in het internationaal verkeer beheren alle veiligheidsrisico's die verbonden zijn aan hun activiteit. § 3 De infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen die betrokken zijn bij de exploitatie van treinen in het internationaal verkeer werken samen om te waarborgen dat de treinen in het internationaal verkeer waarvoor zij verantwoordelijk zijn veilig worden geëxploiteerd. § 4 De infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen die betrokken zijn bij de exploitatie van treinen in het internationaal verkeer stellen hun veiligheidsbeheersysteem op en controleren de goede werking daarvan uit hoofde van deze Uniforme Regelen.
Artikel 8.- Bijlagen en aanbevelingen § 1 De Commissie van technisch deskundigen beslist over het aannemen en wijzigen van elke bijlage in overeenstemming met de procedure neergelegd in de artikelen 16, 20 en 33, § 6, van het Verdrag. De beslissingen treden in werking volgens de bepalingen van artikel 35, § 3 en 4, van het Verdrag. § 2 Een verzoek om aanneming of wijziging van een bijlage kan worden ingediend door: a) elke Verdragsstaat;b) elke regionale organisatie zoals omschreven in artikel 2, onder x), van de Uniforme Regelen ATMF;c) elke representatieve internationale vereniging, voor de leden waarvan het bestaan van de bijlage om veiligheids- en bedrijfseconomische redenen onmisbaar is in de uitoefening van hun activiteit. § 3 Ten behoeve van de geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de eisen vervat in deze Uniforme Regelen, omvatten de bijlagen bij deze Uniforme Regelen: a) een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor de eisen van de veiligheidsbeheersystemen die moeten worden toegepast door veiligheidscertificeringsinstanties bij de afgifte van een veiligheidscertificaat en door de spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders wanneer zij hun veiligheidsbeheersystemen ontwikkelen, invoeren, onderhouden en verbeteren;b) een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor de controle die moet worden uitgevoerd door spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en met onderhoud belaste entiteiten;c) de nodige links met de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling die moet worden toegepast door spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en met onderhoud belaste entiteiten wanneer zij een technische, operationele of organisatorische wijziging doorvoeren aan het spoorwegsysteem;d) een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor toezicht die door de toezichthoudende autoriteiten moet worden toegepast. De Commissie van technisch deskundigen onderzoekt het opnemen van geharmoniseerde bepalingen voor de afgifte van veiligheidscertificaten. § 4 Het ontwikkelen van bijlagen op basis van aanvragen ingediend in overeenstemming met § 2 behoort tot het werkterrein van de Commissie van technisch deskundigen, bijgestaan door ad-hoc werkgroepen en de Secretaris-Generaal. § 5 De Commissie van technisch deskundigen kan een aanbeveling doen voor methoden en praktijken met betrekking tot de veilige exploitatie van treinen in het internationaal verkeer.
Artikel 9.- Verklaringen § 1 Elke Verdragsstaat kan, binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking door de Secretaris-Generaal van het besluit van de Commissie van technisch deskundigen, ten overstaan van hem een met redenen omklede verklaring afleggen op grond waarvan hij een bijlage bij deze Uniforme Regelen niet zal toepassen wat de gehele of een deel van de spoorweginfrastructuur op zijn grondgebied en het verkeer op deze infrastructuur betreft. § 2 De Verdragsstaten die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig § 1 worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het aantal Staten die overeenkomstig artikel 35, § 4, van het Verdrag een bezwaar moeten aantekenen waardoor een beslissing van de Commissie van technisch deskundigen niet in werking treedt. § 3 Elke Staat die een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig § 1 kan deze op elk moment intrekken door de Secretaris-Generaal hiervan in kennis te stellen. Deze intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de kennisgeving.".
Brussel, 2 april 2021.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse en Europese Zaken, S. WILMES De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET