Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 29 juni 2006
gepubliceerd op 05 juli 2006

Gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2006. Omzendbrief betreffende de geldigverklaring van de verkiezingenen de installatie van de gemeenteraadsleden en van het gemeentecollege

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2006202130
pub.
05/07/2006
prom.
29/06/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST


29 JUNI 2006. - Gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2006.

Omzendbrief betreffende de geldigverklaring van de verkiezingenen de installatie van de gemeenteraadsleden en van het gemeentecollege


Aan de Heren Gouverneurs, Aan de Dames en Heren Bestendig afgevaardigden, Ter informatie : Aan de Dames en Heren Burgemeesters en Schepenen, Dames en Heren, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Bestendig afgevaardigde, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Schepen, Na de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2006 zullen de gemeenteraden geheel vernieuwd zijn. Overeenkomstig artikel L1122-3, derde lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie wordt de gemeenteraad op de eerste maandag van december na de verkiezingen geïnstalleerd, nl. op 4 december 2006.

Zoals bepaald in artikel L1121-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie, blijven de leden van de aftredende gemeenteraad in functie totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad. Volgens diezelfde bepaling geldt hetzelfde voor de aftredende leden van het gemeentecollege De vernieuwing van de gemeenteraden heeft de installatie van het nieuwe gemeentecollege als gevolg.

Het is absoluut noodzakelijk dat deze installatieprocedures in de beste omstandigheden verlopen, zodat de nieuwe gemeentelijke instanties, telkens als er geen belemmering is die dat verhindert, zo spoedig mogelijk in functie kunnen treden.

Deze omzendbrief strekt ertoe aan de geldende bepalingen betreffende de voormelde procedures te herinneren en de toepassing ervan nader te omschrijven.

I. GELDIGVERKLARING VAN DE VERKIEZINGEN DOOR HET PROVINCIECOLLEGE. 1. Algemeen principe. De geldigverklaring van de verkiezingen komt het provinciecollege toe, ongeacht of een kandidaat bezwaar ingediend heeft.

In deze materie doet het provinciecollege uitspraak als administratief rechtscollege (art. L4146-9 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie). 2. Gewone bezwaren. Elk bezwaar moet, op straffe van verval, worden ingediend binnen tien dagen na het opstellen van het proces-verbaal van de verkiezing (artikel L4146-8, § 1, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie).

Gesteld dat het proces-verbaal opgesteld is op 9 oktober 2006, dan is de uiterste datum voor het indienen van een bezwaar 19 oktober 2006.

Met andere woorden, het bezwaar moet hetzij uiterlijk op die datum aan de provinciegriffier overhandigd worden, in welk geval een ontvangstbewijs overhandigd zal worden, hetzij aan die ambtenaar gezonden worden bij een uiterlijk op dezelfde datum ter post neergelegde aangetekende zending, waarbij het postmerk als datum geldt.

Het provinciecollege doet uitspraak over een bezwaar binnen een termijn van dertig dagen na de indiening ervan (artikel L4146-12, § 1, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie).

Het vertrekpunt voor de termijn is de dag die volgt op de overhandiging van het bezwaar aan de provinciegriffier of de dag volgend op de postdatum in geval van een aangetekende zending.

Nog steeds als voorbeeld : in de hierboven beschouwde veronderstelling en in het geval er op 19 oktober 2006 een bezwaar is ingediend, is 18 november 2006 de uiterste datum waarop het provinciecollege uitspraak moet doen.

Als het provinciecollege binnen de voorgeschreven termijn van dertig dagen geen uitspraak heeft gedaan, wordt het bezwaar als verworpen beschouwd en wordt de verkiezing definitief geldig verklaard.

In werkelijkheid kunnen voor een bepaalde verkiezing verscheidene bezwaren ingediend worden op verschillende data. Aangezien het provinciecollege slechts na het verstrijken van de voormelde termijn van tien dagen zeker kan zijn dat er geen bezwaar meer zal worden ingediend, kan de definitieve geldigverklaring van de verkiezing ten vroegste pas op dat ogenblik plaatsvinden. Bovendien moet voor elk bezwaar de maximale termijn van dertig dagen in acht genomen worden om uitspraak te doen; met andere woorden, de bezwaren betreffende een bepaalde verkiezing kunnen slechts gegroepeerd worden als de termijn van dertig dagen nageleefd werd voor het bezwaar dat het eerst na de verkiezing werd ingediend.

Het provinciecollege doet uitspraak als administratief rechtscollege, ongeacht de manier waarop de verkiezingen geldig verklaard worden, hetzij door beslissing inzake geldigverklaring, al of niet op bezwaar, hetzij door validatie van ambtswege door het verstrijken van de termijnen. (cf. advies van de Raad van State van 15 april 1964 over een wetsvoorstel tot oprichting van provinciale administratieve rechtbanken - Parl. St. Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 1963-1964, 652, nr. 2, bladzijde 6; deze rechtspraak werd bevestigd door de wet van 22 maart 1999, die artikel 75, § 3 in de gemeentekieswet heeft ingevoegd, dat artikel L4146-9 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie is geworden).

Het provinciecollege dient zich uit te spreken over de geldigverklaring van de verkiezingen binnen de termijn die het door de wet wordt gesteld en het wordt ernstig aanbevolen de hele voorgeschreven termijn slechts te gebruiken om in de nodige gevallen te beslissen.

Ik moet regelmatig geïnformeerd worden over de bezwaren die bij het provinciecollege werden ingediend. Op initiatief van de provinciegouverneur zal me dus een afschrift van ieder bezwaar worden verstrekt zodra het in ontvangst is genomen, alsmede een afschrift van iedere beslissing die het provinciecollege neemt in verband met de geldigverklaring van een verkiezing, ongeacht of er een bezwaar is ingediend, alsook de vaststelling dat er geen beslissing is genomen.

De gouverneurs worden tevens verzocht bedoelde bezwaren en beslissingen door te faxen op het nummer 081-23 48 49 t.a.v. de permanente cel "Verkiezingen 2006". 3. Beroep bij de Raad van State tegen de beslissing van het provinciecollege. Artikel L4146-15 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie stelt dat degenen aan wie kennis moet worden gegeven van de beslissing van het provinciecollege, dat wil zeggen krachtens de artikelen L4146-13 en L4146-14, de betrokken gemeenteraad en de kandidaten die een bezwaar indienden, binnen acht dagen na de kennisgeving beroep kunnen instellen bij de Raad van State.

Het beroep bij de Raad van State is niet opschortend, behoudens wanneer het beroep gericht is tegen een beslissing van het provinciecollege die een vernietiging van de verkiezingen of een wijziging in de zetelverdeling inhoudt.

De rechtspleging voor dit Hoge Rechtscollege wordt geregeld bij het koninklijk besluit van 15 juli 1956 tot vaststelling van de procedure voor de afdeling administratie van de Raad van State, in geval van beroep voorzien bij het voormelde artikel 76bis van de gemeentekieswet (dat artikel L4146-15 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie is geworden), gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 september 1982 en 28 oktober 1994.

De middelen welke de verzoeker voor het provinciecollege had kunnen doen gelden en die hij voor het eerst voor de Raad van State inroept, zijn niet ontvankelijk (R.v.St., 17 februari 1959, gem.verkiez.

Stokkem, nr. 6873).

II. INSTALLATIE VAN DE GEMEENTERAADSLEDEN. 1. Oproeping voor de eerste installatievergadering. Overeenkomstig artikel L1122-3, derde lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie wordt de gemeenteraad op de eerste maandag van december na de verkiezingen geïnstalleerd, nl. op 4 december 2006.

De installatie van de nieuwe gemeenteraad mag evenwel slechts plaatsvinden wanneer die, in geval van schorsend beroep bij de Raad van State, de kennisgeving bedoeld in artikel L4146-15, tweede lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie heeft ontvangen.

Het uittredend college van burgemeester en schepenen roept daartoe alle verkozen kandidaten op met de vermelding dat de vergadering hun eedaflegging tot doel heeft, en in voorkomend geval de aanneming van het meerderheidspact, alsook de eedaflegging van de burgemeester en van de schepenen, indien het meerderheidspact wordt aangenomen.

Overeenkomstig artikel L1126-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie worden verondersteld afstand te doen van hun mandaat de verkozenen die, na het ontvangen van twee achtereenvolgende oproepingen om de eed af te leggen, zich zonder wettige reden onthouden van het vervullen van die formaliteit.

Ten einde betwistingen te voorkomen, moet op die twee schriftelijke oproepingen zeer duidelijk het voorwerp van de vergaderingen voorkomen en op de tweede oproeping daarnaast een weergave van de volledige tekst van bovenvermeld artikel L1126-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie.

Zij worden verstuurd naar de woonplaats van de verkozene met een aangetekende brief of eigenhandig overhandigd tegen afgifte van een afgiftebewijs, ten minste zeven vrije dagen voor de dag van de vergadering, er zorg voor dragend dat erten minste zeven volledige dagen - van 0 tot 24 uur - liggen tussen de dag van de verzending of van de afgifte en de dag van de vergadering (artikel L1122-3, § 1, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie). Als de vergadering wel degelijk op 4 december 2006 is gepland, moet de uitnodiging tot de vergadering uiterlijk op zaterdag 25 november 2006 bij aangetekend schrijven toegezonden worden of eigenhandig overhandigd worden op zondag 26 november 2006.

Krachtens artikel L1122-4 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie kan elke verkozen kandidaat, nadat zijn verkiezing geldigheid heeft verkregen, voor zijn installatie afstand doen van zijn mandaat. Om geldig te zijn, moet die afstand schriftelijk ter kennis worden gebracht van de gemeenteraad die daarvan akte neemt in een met redenen omklede beslissing. Deze beslissing wordt door toedoen van de gemeentesecretaris ter kennis van de betrokkene gebracht. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan tegen deze beslissing ingesteld worden. Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.

De afstand wordt definitief en kan bijgevolg niet meer worden ingetrokken, zodra de raad er akte van heeft genomen. Er wordt dan tijdens de vergadering overgegaan tot de installatie van een opvolger in de hoedanigheid van lid-titularis, na onderzoek van zijn geloofsbrieven.

Vóór de aanneming door de raad van het meerderheidspact bedoeld in artikel L1123-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, wordt de raad voorgezeten door het gemeenteraadslid dat aan het einde van de vorige legislatuur de functie van burgemeester of, in voorkomend geval, een functie van schepen en met de hoogste rang uitoefende of, in voorkomend geval, een functie van raadslid in orde van hun anciënniteit in de raad. Bij gelijke anciënniteit, wordt de oudste gekozen onder de politieke fracties die de beginselen van de democratie in acht nemen, zoals, onder anderen, verwoord door Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of welke andere genocide ook, alsmede de rechten en vrijheden gewaarborgd door de Grondwet.

In voorkomend geval wordt de raad voorgezeten door de kandidaat die bij de laatste verkiezingen de meeste voorkeursstemmen heeft verkregen op de lijst met het grootste kiescijfer. 2. Verificatie van het gebrek aan onverenigbaarheden. De onverenigbaarheden worden in de artikelen L1125-1 tot L1125-7 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie opgesomd. Wijzigingen zijn aangebracht in deze bepalingen bij het decreet van 8 december 2005 houdende wijziging van sommige bepalingen van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en zullen op 8 oktober 2006 in werking treden.

Om dubbelzinnigheden ter zake te voorkomen, kunt u de gecoördineerde tekst van deze bepalingen, zoals hij bij de installatie van de nieuwe gemeenteraden vigerend zal zijn, vanaf heden hierna lezen : « Art. L1125-1. Van de gemeenteraden noch van de gemeentecolleges kunnen niet deel uitmaken : 1° de provinciegouverneurs, de gouverneur en vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams Brabant;2° de leden van het provinciecollege en de leden van het college ingesteld bij artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen;3° de provinciegriffiers;4° de arrondissementscommissarissen; 5° ... (opgeheven); 6° zij die personeelslid zijn of een toelage of een wedde ontvangen van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden;7° de beambten van het bosbeheer, wanneer hun bevoegdheid zich uitstrekt tot beboste eigendommen die aan het bosbeheer onderworpen zijn en die toebehoren aan de gemeente waarin zij hun ambt wensen uit te oefenen;8° elke persoon die een ambt of mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van gemeenteraadslid, schepen of burgemeester in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie.De Regering maakt een niet limitatieve lijst op van de ambten of mandaten die als gelijkwaardig beschouwd worden. 9° de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en de griffiers van de rechterlijke orde.10° de adviseurs bij de Raad van State;11° de secretarissen en de ontvangers van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van het ambtsgebied van de gemeente. De bepalingen van het eerste lid, 1° tot en met 11°, gelden eveneens voor de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening door hen in een andere lidstaat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan de ambten die bij deze bepalingen zijn bedoeld.

Art. L1125-2. Naast de onverenigbaarheden bedoeld in artikel L1125-1 kunnen geen lid zijn van het gemeentecollege : 1° de bedienaren van de erediensten en de vrijzinnige afgevaardigden;2° de agenten der fiscale besturen, in de gemeenten die tot hun werk- of ambtsgebied horen, behoudens door de regering toegestane afwijking;3° de echtgenoot of wettelijk samenwonende van de gemeentesecretaris of van de gemeenteontvanger. Voor wat betreft het schepenmandaat, gelden de bepalingen van het eerste lid eveneens voor de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening door hen in een andere lidstaat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan de ambten die bij deze bepalingen zijn bedoeld.

Art. L1125-3. De leden van de raad mogen geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de tweede graad, noch door de echt verbonden zijn of wettelijk samenwonen. Worden bloed- of aanverwanten in één van die graden of twee wettelijk samenwonenden gekozen bij éénzelfde verkiezing, dan wordt de voorkeur bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door die kandidaten verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend.

Worden twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten gekozen, de een tot raadslid, de ander tot opvolger, dan geldt het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, opengevallen is vóór de verkiezing van zijn bloedverwant, aanverwant of echtgenoot.

Tussen opvolgers die voor opengevallen plaatsen in aanmerking komen, wordt de voorrang allereerst bepaald naar tijdsorde van de vacatures.

Personen wier echtgenoten elkaars bloedverwanten zijn in de eerste of de tweede graad, kunnen niet tegelijk deel uitmaken van de gemeenteraad in gemeenten van 1200 inwoners en meer.

Aanverwantschap die later tot stand komt onder de leden van de raad, heeft geen verval van hun mandaat als gevolg. Dit geldt niet voor het geval van huwelijk of van het wettelijk samenwonen tussen de leden van de raad.

De aanverwantschap wordt geacht op te houden bij overlijden van de persoon door wie zij tot stand is gekomen.

De burgemeester en schepenen mogen geen bloed- of aanverwant zijn tot en met de derde graad.

Art. L1125-4. Er bestaat onverenigbaarheid tussen de ambten van secretaris en ontvanger enerzijds en die van burgemeester, schepen, gemeenteraadslid anderzijds. In gemeenten met minder dan 1000 inwoners evenwel kan de provinciegouverneur machtiging verlenen tot het gelijktijdig bekleden van de genoemde ambten, uitgezonderd het burgemeesterschap, dat in geen geval in éénzelfde gemeente tegelijk met het ambt van ontvanger mag worden bekleed. De bij dit artikel bedoelde machtigingen tot cumulatie kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

Art. L1125-5. De tot gemeenteraadslid gekozen kandidaat die een met het lidmaatschap van de raad onverenigbaar ambt vervult, die aan een onderneming deelneemt of een beroep of ambacht uitoefent waarvoor hij een wedde of een toelage van de gemeente ontvangt, wordt niet tot beëdiging toegelaten zolang de oorzaak van de onverenigbaarheid bestaat.

De gekozen kandidaat die binnen één maand na een tot hem gericht verzoek van het college van burgemeester en schepenen, niet afziet van het onverenigbare ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelagen, wordt geacht het hem toegekende mandaat niet te aanvaarden.

Art. L1125-6. Een gemeenteraadslid dat een met zijn mandaat onverenigbaar ambt of een wedde of toelage van de gemeente aanvaardt, houdt op deel uit te maken van de raad met overeenkomstige toepassing van artikel L1122-5, indien hij binnen vijftien dagen na het tot hem gerichte verzoek van het college van burgemeester en schepenen niet afziet van het onverenigbaar ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelage.

Art. L1125-7. Het college dat feiten vaststelt die van dien aard zijn dat ze de in de artikelen L1125-5 en L1125-6 bedoelde onverenigbaarheden als gevolg hebben, stelt de Regering onmiddellijk in kennis van deze feiten.

De gouverneur of diens afgevaardigde, bij wie de zaak krachtens het vorige lid of ambtshalve aanhangig is gemaakt, bezorgt betrokkene tegen bericht van ontvangst een kennisgeving van de feiten die de onverenigbaarheid als gevolg kunnen hebben.

De Regering of haar afgevaardigde stelt de afzetting in een gemotiveerde beslissing vast ten vroegste acht dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het vorige lid en, indien betrokkene erom verzoekt, na hem te hebben gehoord, eventueel bijgestaan door de raad van zijn keuze. Deze beslissing wordt door de Regering of haar afgevaardigde meegedeeld aan betrokken raadslid en aan het college, dat de raad informeert. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan tegen deze beslissing ingesteld worden. Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan. » De onverenigbaarheid bestaat in de wettelijke onmogelijkheid om twee functies gelijktijdig uit te oefenen. De persoon moet dus kiezen : afstand doen van de tot dat moment uitgeoefende functie of afzien van de uitoefening van de nieuwe functie die haar wordt voorgesteld.

Wanneer het provinciecollege over de geldigheid van de gemeenteraadsverkiezingen en over de geloofsbrieven van de gemeenteraadsleden en verkozen opvolgers, dan heeft het alleen maar tot taak na te gaan of de kiesverrichtingen hebben plaatsgehad overeenkomstig de wettelijke bepalingen en te onderzoeken of de verkozenen voldoen aan de voorwaarden inzake verkiesbaarheid. Het college is dus niet bevoegd om te beslissen dat een van de gemeenteraadsleden van wie het de geloofsbrieven heeft gevalideerd zich, op het ogenblik van zijn installatie, in het betrokken geval van onverenigbaarheid zal bevinden (R.v.St., arresten nr. 14.476 van 27 januari 1971, nr. 14.679 van 22 april 1971 en nr. 15.454 van 14 juli 1972).

Bijgevolg is het de persoon, die belast is met het voorzitterschap bij de installatie van de raad, die moet waken over de toepassing van deze bepaling van het wetboek; hij moet dus, met inachtneming van deze bepaling, diegene van de twee verkozenen die geen zitting mag hebben in de raad aanwijzen en hij moet weigeren deze persoon te beëdigen.

Het is aangewezen een overzicht te geven van de verschillende soorten onverenigbaarheden. 1) De onverenigbaarheden van functies (bedoeld in het wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie). Naar onze mening moet een bijzondere aandacht worden besteed aan één van deze onverenigbaarheden. Het gaat om die bedoeld in artikel L1125-1, 6° van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie : "zij die personeelslid zijn of een toelage of een wedde ontvangen van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden".

Men is het erover eens dat deze onverenigbaarheid op de volgende personen wordt toegepast : - het personeel van de gemeente in het algemeen (met inbegrip van het contractueel personeel) ongeacht het bedrag van de wedde of van de subsidiëring. - het personeel dat een speciaal verlof geniet (bv. terbeschikkingstelling van het personeel wegens persoonlijke aangelegenheden) : de band met de gemeente blijft bestaan; - de secretarissen en ontvangers (die ook niet schepenen mogen zijn) van dezelfde gemeente.

Men is het erover eens dat deze bepaling niet op de volgende personen wordt toegepast : - het gepensioneerde personeel : de gemeente heeft geen discretionaire beleidsvrijheid en de betrokkene kan een subjectief recht laten gelden, dat voortvloeit uit de gewone toepassing van de vigerende wetten en verordeningen; - degenen die een bezoldiging van de gemeente voor een toevallig werk innen. 2) De in de specifieke reglementeringen ingeschreven onverenigbaarheden Men kan met name wijzen op : - de onverenigbaarheid van de functies van de rechterlijke orde met de uitoefening van een openbaar mandaat dat door verkiezing wordt toevertrouwd (Gerechtelijk Wetboek, art.293 en 300); - de onverenigbaarheid tussen de hoedanigheid van personeelslid van het O.C.M.W. (met inbegrip van de beoefenaars der geneeskunde) met het mandaat van burgemeester of gemeenteraadslid uitgeoefend in het territoriaal van het ambtsgebied van het O.C.M.W.; deze onverenigbaarheid wordt gerechtvaardigd door de organische band die tussen de gemeente en het O.C.M.W. bestaat (organieke wet O.C.M.W., art. 49, ged. 4); - de onverenigbaarheid van de functies van de rechterlijke orde met de uitoefening van een openbaar mandaat dat door verkiezing wordt toevertrouwd (Wet. 6 januari 1989 over het Arbitragehof, art. 44); - er bestaat een overenigbaarheid tussen de functies van leden van de Raad van State (met inbegrip van de leden van het administratief personeel van de Raad van State onder voorbehoud van afwijkingen) en die van een openbaar mandaat dat door verkiezing wordt toevertrouwd (gecoördineerde wetten op de Raad van State, art. 107 en 110); - de functies van deskundige (in de zin van art. 2 van het koninklijk besluit van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren) zijn onverenigbaar met de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of gemeenteraadslid wanneer de benoeming van de gemeenteraad uitgaat. 3) De onverenigbaarheden gebonden aan bloed- of aanverwantschap. De wil van de wetgever is de beheersing van een familie op een gemeenteraad te voorkomen, wat haar ertoe zou kunnen brengen om haar eigen belangen te bevoorrechten ten nadele van die van de gemeente. De leden van de raad mogen dus geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de tweede graad, noch door de echt verbonden zijn of wettelijk samenwonen (art. L1125-3 Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie).

De graad van verwantschap (in de rechte of zijlinie) wordt bepaald volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (art. 735 en volgende).

Voorbeeld van de berekening van het familieverband A (zoon), B (vader), C (grootvader van vaderskant) : A en B, alsmede B en C zijn verwanten in de eerste graad (in e rechte linie) A en C zijn verwanten in de tweede graad.

Aanverwantschap wordt niet omschreven door het Burgerlijk Wetboek maar wordt ook beschouwd als de band die bestaat tussen elk van de echtgenoten en de verwanten van de echtgenoot (-genote). Daarentegen bestaat er geen aanverwantschap tussen de verwanten van elk van de echtgenoten. Paul en Pierre zijn de respectieve echtgenoten van twee zusters, Jacqueline en Suzanne. Paul en Pierre zijn geen aanverwanten hoewel ze in de omgangstaal als zwagers worden aangeduid. De onverenigbaarheid geldt evenwel ook voor beide personen aangezien de personen van wie de echtgenoten verwant zijn tot en en met de tweede graad, gelijktijdig geen lid mogen zijn van de gemeenteraad overeenkomstig artikel L1125-3 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie.

Op te merken valt, dat de aanverwantschap geacht wordt op te houden bij overlijden van de persoon door wie zij tot stand is gekomen.

Wat betreft de gevolgen van deze onverenigbaarheid, heeft de afstand van één van de gekozen raadsleden als gevolg dat de andere van rechtswege lid wordt van de gemeenteraad.

Als geen dergelijke overeenstemming wordt bereikt tussen de betrokken personen bepaalt artikel 73 van de nieuwe gemeentewet een volgorde van voorkeur : - als het gaat om twee gewone raadsleden, wordt de voorkeur bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door die kandidaten verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend; - als het gaat om een gewoon raadslid en een opvolger, geldt het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, opengevallen is vóór de verkiezing van zijn bloedverwant, aanverwant of echtgenoot. 3. Eedaflegging van de gemeenteraadsleden. Overeenkomstig artikel L1126-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie leggen de gemeenteraadsleden, de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel L1122-8, de leden van het gemeentecollege vóór hun ambtsaanvaarding de volgende eed af : "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk." De eed wordt uitsluitend afgelegd in het Frans of het Duits, naargelang de gemeente gelegen is in het Franse of het Duitse taalgebied.

Deze eed wordt afgelegd in openbare vergadering. De gemeenteraadsleden leggen de eed af in handen van de voorzitter van de raad.

III. RANGORDE VAN DE RAADSLEDEN. 1. Principes. Artikel L1123-10, tweede lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waarbij bepaald wordt dat deze wordt vastgesteld naargelang van de dienstouderdom van de gemeenteraadsleden, te rekenen van de dag van hun ambtsaanvaarding en, bij gelijke dienstouderdom, naargelang van het aantal verkregen stemmen, wordt opgeheven op 8 oktober 2006. Het nieuwe artikel L1122-18 dat in werking treedt op dezelfde datum verwijst naar het huishoudelijk reglement voor de vaststelling van de voorwaarden voor het opmaken van die tabel.

De gemeentelijke autonomie is de regel. Het is evenwel gepast om de dwingende regel die tot nu in werking was te illustreren om te helpen bij het vergelijkend opstellen van autonome regels.

In voorkomend geval zal deze ranglijst herzien worden wanneer de Raad van State een arrest velt, na een niet schorsend beroep, waarbij de zetelverdeling tussen de lijsten of de volgorde van de verkozenen gewijzigd wordt. 2. Dienstouderdom. De herverkozen uittredende gemeenteraadsleden komen vooraan op de ranglijst naargelang van hun dienstouderdom en, bij gelijke dienstouderdom, op basis van het aantal verkregen stemmen tijdens de recentste verkiezing.

Alleen de ononderbroken diensten als zetelend gemeenteraadslid mogen in aanmerking genomen worden om de dienstouderdom te bepalen; elke onderbreking brengt het definitieve verlies mee van de verkregen dienstouderdom.

De gemeenteraadsleden die geen lid waren van de uittredende raad kunnen op geen enkele dienstouderdom aanspraak maken en zij bevinden zich dus onderaan op de ranglijst; zij worden gerangschikt volgens het aantal verkregen stemmen bij de laatste verkiezing. 3. Aantal bekomen stemmen. Onder het aantal bekomen stemmen moet worden verstaan het aantal stemmen dat individueel toegekend is aan elke kandidaat nadat hem de lijststemmen volgens de orde van de voordracht werden toegekend overeenkomstig de artikelen L4145-11 tot L4145-14 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie.

Wanneer twee raadsleden met gelijke dienstouderdom hetzelfde aantal stemmen hebben bekomen, dan wordt de rangorde geregeld volgens de volgorde die ze innemen op de lijst als zij op de dezelfde lijst zijn verkozen, en op basis van de leeftijd als zij verkozen zijn op verschillende lijsten; in dit laatste geval wordt voorrang verleend aan de oudste. 4. Bijzonder geval. Wanneer het aantal kandidaten van een lijst gelijk is aan het aantal zetels dat aan de lijst toekomt, dan zijn al die kandidaten verkozen - (artikel L4145-11, 3°, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie) zonder dat het gemeentelijk bureau moet overgaan tot de individuele toekenning van de lijststemmen.

Daartoe moet in de gemeenteraad evenwel worden overgegaan, aangezien het aantal stemmen die deze kandidaten hebben verkregen, invloed heeft op de bepaling van de rangorde.

Bij voorbeeld : 13 zetels zijn te begeven binnen een gemeenteraad en er werden 7 kandidaten voorgedragen op een lijst waaraan 7 zetels zijn toegekend.

De overdracht gebeurt als volgt : a) Bepaling van het aantal te verdelen lijststemmen onder de verkozenen van de lijst. De devolutieve werking van de lijststem wordt met de helft verminderd.

Het aantal lijststemmen wordt dan ook vastgesteld door het product van de vermenigvuldiging van het aantal stembrieven dat uitsluitend bovenaan de lijst is ingevuld - en dus ten gunste van de orde van voordracht is uitgebracht -, met het aantal door deze lijst bekomen zetels, te delen door twee (7 in het voorbeeld).

Bij dit voorbeeld wordt verondersteld dat er 122 stemmen zijn uitgebracht ten gunste van de orde van voordracht, zodat het aantal individueel toe te kennen lijststemmen aan de verkozenen van de lijst : (122 x 7) = 427 b) Bepaling van het verkiesbaarheidscijfer dat specifiek is voor de lijst. Dit verkiesbaarheidscijfer wordt verkregen door het product van de vermenigvuldiging van het kiescijfer van de lijst zoals het bepaald is in artikel L4145-3, § 1, van het Wetboek van de plaatselijke democratrie en decentralisatie, met het aantal zetels dat aan de lijst toegekend is, te delen door het aantal zetels dat toekomt aan die lijst, vermeerderd met een eenheid.

Bij dit voorbeeld wordt verondersteld dat men naast 122 biljetten bovenaan de lijst ingevuld, 702 geldige biljetten telt met één of meer voorkeurstemmen, dus in totaal 824 geldige biljetten waarop gestemd is voor de lijst; 824 is het kiescijfer van de lijst.

Het verkiesbaarheidscijfer dat specifiek is voor de lijst is dus (824 x 7) / (7+1) = 5.768/8 = 721.

Indien de uitkomst van deze deling decimalen bevat, dan dient het cijfer afgerond te worden tot de hogere eenheid, ongeacht het feit of zij al dan niet 0,50 bereiken. c) Individuele toekenning aan de verkozenen van de lijststemmen die ten gunste van de orde van voordracht zijn uitgebracht. Deze toekenning gebeurt op devolutieve wijze in de orde van de voordracht.

Van de helft van de lijststemmen (427 ) wordt er aan de naamstemmen, bekomen door de eerste kandidaat van de lijst, zoveel toegevoegd als nodig is om het verkiesbaarheidscijfer van de lijst (721)- te bereiken.Indien er overschot is, wordt dit laatste op gelijkaardige wijze toegekend aan de tweede kandidaat en zo verder totdat de 427 lijststemmen zijn toegekend.

De overdracht gebeurt dus als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De ranglijst wordt nadien opgesteld rekening houdend met de getallen in de laatste kolom.

IV. INSTALLATIE VAN DE SCHEPENEN. 1. Principes : de aanneming van een meerderheidspact. Overeenkomstig artikel L1123-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie wordt (worden) het (de) pactontwerp(en) neergelegd in de handen van de gemeentesecretaris.

Het pactontwerp omvat de aanwijzing van de politieke fracties die erbij betrokken zijn, de identiteit van de burgemeester, de schepenen alsmede die van degene die gepolst wordt als voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn indien de wetgeving die op hem van toepassing is in zijn aanwezigheid binnen het gemeentecollege voorziet. Het draagt personen van verschillend geslacht uit.

Van rechtswege gekozen zijn de burgemeester, het raadslid met de Belgische nationaliteit dat.de meeste voorkeurstemmen heeft verkregen op de lijst met de meeste stemmen onder de politieke fracties die betrokken zijn bij het meerderheidspact aangenomen overeenkomstig artikel L1123-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie. Bij staking van stemmen is de orde van de lijst doorslaggevend.

Indien het raadslid dat ertoe gebracht wordt het mandaat van burgemeester uit te oefenen of daarvan afziet of, onverminderd artikel L1123-4 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, als hij definitief moet ophouden met de uitoefening van deze functie, wordt van rechtswege tot burgemeester gekozen, het raadslid met de Belgische nationaliteit dat, na hem, binnen dezelfde politieke fractie, de meeste stemmen bij de laatste verkiezingen heeft verkregen enzovoorts.

Als alle raadsleden van de politieke fractie die partij is bij het meerderheidsakkoord en die de meeste voorkeurstemmen heeft verkregen bij de laatste verkiezingen, opgeven deze functie uit te oefenen, wordt tot burgemeester gekozen het raadslid dat de meeste voorkeurstemmen heeft verkregen in de politieke fractie, die partij is bij het meerderheidsakkoord en dat het tweede stemmental bij de laatste verkiezingen heeft verkregen.

Het raadslid dat ervan afziet de functie van burgemeester die hem toevertrouwd is, uit te oefenen of dat ervan afziet, nadat het die functie uitgeoefend heeft, mag geen lid zijn van het gemeentecollege tijdens de legislatuur.

Het pactontwerp wordt ondertekend door het geheel van de erin vernoemde personen en door de meerderheid van de leden van elke politieke fractie waaronder minstens één lid wordt voorgedragen om deel te nemen aan het college.

Wanneer een fractie alleen uit twee leden bestaat, wordt het pactonwerp door minstens één van beide ondertekend.

Het meerderheidspact wordt aangenomen bij meerderheid van de aanwezige leden van de raad uiterlijk binnen drie maanden na de geldigheidsdatum van de verkiezingen.

Indien geen meerderheidspact ingediend noch goedgekeurd is binnen drie maanden na de geldigverklaring van de verkiezingen, kan een Regeringscommissaris worden aangeduid. Hij handelt de lopende zaken rechtens het college af, dat deze opdracht krachtens artikel L1121-2 van het wetboek vervulde.

Het punt betreffende de aanneming van het meerderheidspact wordt geplaatst op de agenda van elke raad totdat het punt wordt goedgekeurd. 2. Verificatie van de onverenigbaarheidsredenen. Luidens artikel L1125-2, 2° van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie kunnen geen lid zijn van het gemeentecollege, de personeelsleden en beambten der fiscale besturen, in de gemeenten die tot hun werk- of ambtsgebied behoren, behoudens door de Regering toegestane afwijking.

Deze fiscale besturen zijn die welke verantwoordelijk zijn voor de grondslag, de omslag en de invordering van de belastingen en heffingen, of voor het beheer van het Staatsdomein, d.w.z. - de Algemene Administratie van de belastingen; - de Administratie van de Bijzondere Belastingsinspectie; - de Administratie der Directe Belastingen; - de Administratie van de B.T.W., Registratie en Domeinen; - de Administratie van het Kadaster; - de Administratie der Douane en Accijnzen; - de Hypotheekbewaring.

Het commentaar van artikel L1125-3 van het wetboek over de gemeenteraadsleden (zie blz. van deze omzendbrief) geldt ook voor de leden van het gemeentecollege.

Ten slotte moet worden nagegaan of geen overenigbaarheid overeenkomstig het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie de installatie van degene die gepolst wordt als voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in het college verhindert. Wat betreft deze laatste, worden de bij het Wetboek en de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn uitgevaardigde onverenigbaarheidsredenen bij elkaar opgeteld aangezien hij in beide plaatselijke entiteiten op geldige wijze moet beraadslagen. 3. Beëdiging Na de aanneming van een meerderheidspact legt de kandidaat-burgemeester de eed af in handen van de voorzitter van de raad.Als de burgemeester wiens naam op de goedgekeurde meerderheidspact vermeld staat, de belaste burgemeester is, legt hij de eed af in handen van de eerste belaste schepen.

De schepenen leggen vóór hun ambtsaanvaarding de eed af in handen van de burgemeester.

De voor de schepenen voorziene beëidiging valt niet samen met welke die ze als raadslid afleggen. De eed van gemeenteraadslid dient afgelegd te worden op het ogenblik van de installatie als gemeenteraadslid; de eed van schepen kan slechts afgelegd worden na de verkiezing voor dit ambt.

V. KOMEN-WAASTEN. Deze gemeente is onderworpen aan een bijzonder statuut voortvloeiend uit de zogenaamde pacificatiewet. Bijgevolg zijn de nieuwe principes die bij bovenvermeld decreet van 8 december 2005 in het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie ingevoerd zijn, hier niet van toepassing (rechtstreekse verkiezing van de burgemeester, uitbreiding van het college aan de voorzitter van de raad voor sociale actie, aanneming van een meerderheidspact).

Krachtens artikel 77bis, § 2, van de gemeentekieswet wordt de bevoegdheid van het provinciecollege, in geval van geschil met betrekking tot de verkiezing van de gemeenteraadsleden van Komen-Waasten, uitgeoefend door het college van provinciegouverneurs bedoeld in artikel 131bis van de provinciewet.

Het tweede lid van artikel 14 van de nieuwe gemeentewet voorziet erin dat, wanneer in Komen-Waasten, bij de installatie van de gemeenteraad na een algehele vernieuwing geen burgemeester is benoemd, de gemeenteraad een schepen of een gemeenteraadslid aanwijst om, in afwachting van die benoeming, het ambt van burgemeester waar te nemen.

Ongeacht of de uittredende burgemeester al of niet herkozen is tot gemeenteraadslid, moet een waarnemend burgemeester aangeduid worden, wanneer de burgemeester nog niet benoemd is of de eed nog niet heeft afgelegd.

In dat geval wordt eerst de eed afgenomen van de nieuwe raadsleden en de rechtstreeks verkozen schepenen in handen van diegene die de installatievergadering dient voor te zitten, daarna pas gaat de juist geïnstalleerde raad over tot de aanwijzing van een schepen of raadslid om het ambt van burgemeester waar te nemen totdat de nieuwe burgemeester als zodanig de eed heeft afgelegd. De oproeping tot de installatievergadering vermeldt dat ook de aanwijzing van een waarnemend burgemeester overeenkomstig artikel 14, tweede lid van de nieuwe gemeentewet, op de agenda staat.

Hoewel ze rechtstreekse verkozenen zijn leggen de schepenen van Komen-Waasten twee keer de eed af : de eed van raadslid wordt afgelegd bij de installatie van de betrokkene in deze hoedanigheid en de eedaflegging in de hoedanigheid van schepen gebeurt slechts na de installatie van de volledige gemeenteraad.

Bijkomende informatie en dringende mededelingen kunnen per fax gestuurd worden op het nummer 081-23 48 49 ter attentie van de permanente cel "Elections 2006".

Namen, 29 juni 2006.

De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ph. COURARD

^