Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 27 oktober 2003
gepubliceerd op 01 december 2003

Omzendbrief SPV-03 betreffende de methodes gebruikt bij de uitoefening van bewakingsactiviteiten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000858
pub.
01/12/2003
prom.
27/10/2003
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


27 OKTOBER 2003. - Omzendbrief SPV-03 betreffende de methodes gebruikt bij de uitoefening van bewakingsactiviteiten


Aan de bewakingsondernemingen, Aan de interne bewakingsdiensten, CC : De burgemeesters, De commissaris-generaal van de federale politie, De leden van Polnet SPV, De cursuscoördinatoren van de opleidingsinstellingen, Inhoud Algemeen 1. Oproepcentrale 1.1. Wat wordt bedoeld ? 1.2. Functie 1.3. Vereisten voor de oproepcentrale 1.4. Voor welke bewakingsagenten ? 1.5. Eerste verbinding met oproepcentrale 2. Mobiele bewaking 2.1. Wat wordt bedoeld ? 2.2. Uitrustingen 2.3. Procedure 3. Winkelinspecteur 3.1. Wat wordt bedoeld ? 3.2. Werkwijze 3.3. Uitrusting 4. Lampen 5.Honden 5.1. Soort honden 5.2. Gebruiksregels 5.3. Testen 5.4. Kaart hondengeleider Algemeen Het koninklijk besluit van 7 april 2003 tot regeling van bepaalde methodes van bewaking regelt de methodes gehanteerd door bewakingsagenten belast met sommige activiteiten (1). Het gaat om de activiteit inzake het toezicht op en bescherming van roerende of onroerende goederen (2) en van toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op voor publiek toegankelijke plaatsen (3). De methodes bij de activiteit van beveiligd vervoer (4) en de procedures te volgen door alarmcentrales (5) werden eerder geregeld. Met de regeling van de bewakingsmethodes streeft de regering er naar : - de rechten en de vrijheden van de burgers te waarborgen; - te voorzien in de noodzakelijke veiligheid voor de bewakingsagenten bij de uitoefening van bepaalde opdrachten; - de interventie van politie- en hulpdiensten te optimaliseren.

Het koninklijk besluit methodes bewaking definieert bepaalde functies.

Met deze functieafbakening beoogt de regering uitsluitend juridische duidelijkheid te scheppen in het kader van de bewakingswet en haar uitvoeringsbesluiten. Deze functieafbakening heeft derhalve generlei invloed op de functieclassificatie zoals ze gehanteerd wordt in het kader van het paritair comité 317.

De datum van inwerkingtreding van de deelregelingen is verschillend (6). Het gaat om volgende data : - De verbinding met een oproepcentrale : 7 november 2003. - De uitrusting bij mobiele bewaking : 7 november 2003. - De procedure bij mobiele bewaking : 17 mei 2003. - De procedure bij winkelinspectie : 17 mei 2003. - De voorafgaande toestemming bij het gebruik van de hond : 17 mei 2003. - Het soort hond : 7 november 2003. - De testen van honden en hondengeleiders : 12 maanden na de eerste aanduiding van een testcentrum. - De vereisten voor het geleiden van een hond bij de uitvoering van activiteiten : 17 mei 2003. - De vereisten gesteld aan lampen : 7 juli 2003.

De voorliggende regeling werd in de loop van 2001, 2002 en 2003 met de vertegenwoordigers van de bewakingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten en deze van de werknemers, te werkgesteld in deze sector, besproken. 1. Oproepcentrale Sommige bewakingsagenten moeten, omwille van hun eigen veiligheid, bij de uitvoering van hun taken in verbinding staan met een oproepcentrale. 1.1. Wat wordt bedoeld ? Een oproepcentrale is een centraal aanspreekpunt, waarmee bewakingsagenten tijdens het uitvoeren van hun activiteiten permanent kunnen communiceren (7). 1.2. Functie De oproepcentrale moet minimaal volgende functies kunnen uitvoeren (8). 1.2.1. Ze moet in staat zijn om de oproepen van de bewakingsagenten op het terrein onmiddellijk te behandelen. 1.2.2. Ze moet de oproepen van de bewakingsagenten ontvangen en hen hulp en bijstand bieden. 1.2.3. Ze moet rechtstreeks onderrichtingen aan de bewakingsagenten kunnen verstrekken. 1.2.4. Ze moet interventieondersteunende informatie kunnen verstrekken aan de politie- en hulpdiensten. Deze kan bijvoorbeeld bestaan uit : - de plaats waar een bewakingsagent zich vermoedelijk op een bewaakte site bevindt; - het merk, kleur en nummerplaat van de wagen(s) waarmee hij zich verplaatst; - de aard van de noodoproep en de mogelijke reden ervan; - de toegangsmogelijkheden tot de bewaakte site; - de naam en het telefoonnummer van de verantwoordelijke van de site; - de naam en het telefoonnummer van de verantwoordelijke over de bewakingsagenten. 1.2.5. Ze moet rapporteren aan het leidinggevend personeel van de onderneming waartoe de bewakingsagent behoort. 1.3. Vereisten voor de oproepcentrale 1.3.1. Bemanning De oproepcentrale dient permanent bemand te zijn door twee operatoren, met de hoedanigheid van bewakingsagent (9) of van leidinggevend personeel (10). Met permanent wordt hier niet noodzakelijk 24 op 24 uur bedoeld, maar wel de gehele tijdsduur dat bewakingsagenten taken uitvoeren, waarbij ze moeten in verbinding staan met de oproepcentrale. 1.3.2. Functionele vereisten Er worden geen technische normen opgelegd voor dergelijke oproepcentrale. Ze moet wel de hoger vermelde functies te allen tijde kunnen verzekeren. Dit houdt in dat ze onmiddellijk in verbinding kan treden met : - de bewakingsagenten voor wie ze het centraal aanspreekpunt vormt; - de politie en/of de hulpdiensten; - de leiding van de betrokken bewakingsonderneming(en).

Verder moet de centrale in de mogelijkheid zijn om volgende signalen te ontvangen en als dusdanig te herkennen : - de oproepen uitgaande van de communicatiesystemen waarmee de betrokken bewakingsagenten zijn uitgerust; - het alarm uitgaande van de omvalarmen (zie 2.2.1.3.), waarmee ze zijn uitgerust; - het stil alarm (zie 2.2.1.3.) dat door de bewakingsagenten wordt geactiveerd; - de lokalisatie van de bewakingsagenten of hun voertuigen (zie 2.2.1.4.).

Uit hetgeen voorafgaat blijkt duidelijk dat het niet volstaat twee bewakingsagenten aan te duiden om een permanentie te verzekeren en hen te dien einde in de onderneming of thuis een GSM of ander communicatiemiddel ter beschikking te stellen. 1.3.3. Juridische vereisten De oproepcentrale maakt noodzakelijk deel uit van een bewakingsonderneming of van een interne bewakingsdienst. Er kan dus geen gebruik gemaakt worden van zogenaamde technische call centers of oproepcentrales van niet-bewakingsondernemingen. De oproepcentrale waarmee bewakingsagenten in communicatie staan moet echter niet noodzakelijk deel uitmaken tot de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst waartoe ook de bewakingsagenten behoren. Ze kan behoren tot een extern bedrijf (bijvoorbeeld een alarmcentrale). Zo ook zijn er samenwerkingsverbanden tussen bewakingsondernemingen toegelaten : verschillende bewakingsondernemingen kunnen samen een gemeenschappelijke oproepcentrale inrichten. In voorkomend geval is het aangewezen dat een en ander wordt opgenomen in een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken ondernemingen zodat er in geval van betwisting of controle een "bewijs van beschikking over een oproepcentrale" kan worden overgemaakt. 1.4. Voor welke bewakingsagenten ? Iedere bewakingsagent mag in de uitoefening van zijn functie in verbinding staan met een oproepcentrale. Voor bepaalde categoriën van bewakingsagenten is dit echter om veiligheidsredenen verplicht. Het gaat om (11) : 1.4.1. Bewakingsagenten die activiteiten uitvoeren van mobiele bewaking (zie 2.1.). 1.4.2. Bewakingsagenten die activiteiten uitvoeren van statische bewaking op plaatsen waar er geen andere bewakingsagenten of derden (12) geacht worden aanwezig te zijn.Het gaat dus om plaatsen niet toegankelijk voor het publiek waar er normaal ook geen andere personen, zoals werknemers, leveranciers komen gedurende de periode dat de bewakingsagent er aanwezig is. 1.4.3. Bewakingsagenten die de functie uitoefenen van winkelinspecteur (zie 3).

Op deze regel bestaat slechts één uitzondering : personen die in dezelfde onderneming tegelijkertijd uitvoerende bewakingstaken en taken van leidinggevend personeel uitoefenen. Dit zal doorgaans het geval zijn voor éénmansbedrijven.

Elke bewakingsonderneming die activiteiten van statische of mobiele goederenbewaking of activiteiten van winkelinspectie verricht, zal moeten kunnen aantonen dat haar agenten toegang kunnen hebben tot een oproepcentrale. 1.5. Eerste verbinding met oproepcentrale Aan de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsondernemingen die voor het eerst beroep doen op de diensten van een oproepcentrale of die veranderen van oproepcentrale, wordt gevraagd volgende gegevens over te maken aan de administratie : - de identificatiegegevens van de oproepcentrale (adres, telefoonnummer, naam en telefoonnummer verantwoordelijke, de naam van de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst waartoe de oproepcentrale behoort); - voorzover de oproepcentrale niet behoort tot de eigen onderneming, de schriftelijke overeenkomst waaruit de samenwerking met de oproepcentrale blijkt. 2. Mobiele bewaking 2.1. Wat wordt bedoeld ? 2.1.1. "Mobiele bewaking" Met mobiele bewaking bedoelen we de bewakingsopdracht waarbij een bewakingsagent een ronde uitvoert. Tijdens deze ronde controleert hij meerdere gebouwen. Hij verplaatst zich op meerdere openbare wegen of private wegen met een openbaar karakter, en dit meestal met een voertuig. Deze controle heeft betrekking op verdachte elementen : zijn er aanwijzingen van inbraak, vandalisme, diefstal... Ook andere elementen kunnen, in afspraak met de houder van het gebouw, gecontroleerd worden. Een bijzondere vorm van mobiele bewaking vormt de interventie na alarm. Mobiele bewaking wordt aanzien als een activiteit bestaande uit de "bewaking van goederen".

Bewaking van goederen, waarbij één of meerdere van deze elementen ontbreken, noemen we statische bewaking (13). 2.1.2. "Interventie na alarm" Interventie na alarm is een bijzondere vorm van mobiele bewaking. Het betreft de bewakingsopdracht waarbij een bewakingsagent, nadat een alarmsignaal werd vastgesteld, wordt uitgestuurd naar een pand dat is uitgerust met een alarmsysteem tegen diefstal. Bij alarm wordt de eigenaar, een contactpersoon of in vele gevallen een alarmcentrale verwittigd. Deze kunnen dan op hun beurt een bewakingsagent oproepen om na te gaan of het niet om een vals alarm gaat. Hij moet nagaan of het alarm al dan niet afkomstig is van een (poging) tot indringing.

Men noemt dit ook "twijfelopheffing". Tot de taak van een bewakingsagent, belast met "interventie na alarm" kan ook de opdracht behoren om de bijgeroepen politie in het pand binnen te laten en het alarmsysteem af en aan te zetten (14). 2.2. Uitrustingen 2.2.1. Uitrusting agent (15) 2.2.1.1. Hij is in het bezit van een communicatiesysteem (bv. radio, mobiele telefoon), waardoor hij gesprekken kan voeren met de operatoren in een oproepcentrale (zie 1). 2.2.1.2. Hij beschikt over een omvalarm : dit is een systeem dat de bewakingsagent op zich draagt en dat automatisch een alarmsignaal genereert bij de oproepcentrale, vanaf het moment dat de drager van het systeem meer dan 30 seconden horizontaal ligt (16). Dit alarm is van belang ingeval de agent bijvoorbeeld werd neergeslagen of een beroerte kreeg. 2.2.1.3. Hij beschikt over een stil alarm : dit is een systeem dat bij het indrukken van een bedieningsknop uitsluitend bij de oproepcentrale, en niet bij omstanders van de bewakingsagent, een alarmsignaal genereert (17). Dit systeem is vooral nuttig indien de bewakingsagent zich in een situatie bevindt waarbij hij niet meer kan praten, maar wel een knop kan indrukken of waarbij een gesprek zijn gevaarssituatie mogelijks zou kunnen verergeren. 2.2.1.4. Hij beschikt over een lokalisatiesysteem. Dit systeem mag door de bewakingsagent worden gedragen of het mag zich in het voertuig van de agent bevinden (18). Het heeft tot doel bij benadering de plaats te bepalen, indien mogelijk van de agent zelf en anders van zijn voertuig, indien de oproepcentrale redelijkerwijze kan vermoeden dat een bewakingsagent zich in een noodsituatie bevindt.

De uitrustingsvoorwaarden 2.2.1.1., 2.2.1.2., 2.2.1.3. en 2.2.1.4. zijn niet vereist voor personen die in dezelfde onderneming waar ze taken van mobiele bewaking, ook leidinggevende taken uitoefenen. De uitrustingsvoorwaarden 2.2.1.2., 2.2.1.3. en 2.2.1.4. zijn niet vereist wanneer bij de mobiele bewaking twee bewakingsagenten worden ingezet die de bewakingstaken samen uitvoeren.

De signalen die uitgaan van de alarmsystemen bedoeld onder 2.2.1.2. en 2.2.1.3. zijn van vitaal belang indien een bewakingsagent zich in een noodsituatie bevindt. Ze dienen dus, voorzover de agent zich op een plaats bevindt, waar verbinding mogelijk is, onmiddellijk na de activering van het alarm door de oproepcentrale te worden ontvangen.

Technieken of verbindingen waarvan het tijdstip van transmissie afhankelijk is van de drukte van het net, voldoen derhalve niet aan de vereiste zoals bedoeld onder 1.2.1.

De stand van de technologische ontwikkeling maakt dat er nog plaatsen zijn van waaruit de oproepcentrale niet bereikbaar is. Daarom kan een bijkomende veiligheidsmaatregel erin bestaan dat indien het stil alarm of het omvalalarm op een bepaalde plaats onvoldoende bereik heeft, de betrokken bewakingsagent zich bij de oproepcentrale aan- en afmeldt bij het betreden of het verlaten van een interventieplaats. 2.2.2. Uitrusting voertuig Het voertuig waarmee de bewakingsagent zich verplaatst, dient voorzien van een voertuigkenteken en is uitgerust met een zoeklicht (19). Deze verplichting dient als hulp voor de interventie van politiepatrouilles en hulpdiensten. Het voertuigkenteken duidt aan dat het om een voertuig gaat van een mobiele bewakingsagent en niet om een verdacht voertuig (20). 2.2.2.1. Zoeklicht Wanneer de politie of de hulpdiensten door de bewakingsagent of de oproepcentrale ter plaatse worden geroepen, is het nuttig dat de interventiediensten zo snel mogelijk de precieze plaats waar de bewakingsagent zich bevindt, kunnen vinden. Dit kan door een lichtbron op het voertuig. Anderzijds mag de uitrusting van het voertuig voor mobiele bewaking geen verwarring tot stand brengen met publieke interventiewagens. Daarom werd niet geopteerd voor zwaailichten of lichtbalken, maar voor een zoeklicht. Een zoeklicht bestaat uit een lichtbron die vast of mobiel op het dak van een voertuig wordt geplaatst. 2.2.2.2. Voertuigkenteken Het voertuigkenteken bestaat uit een ronde zelfklever van 20 cm doorsnede. Hij heeft het uitzicht van een verkeersbord en bevat een pictogram dat verwijst naar de private bewakingssector (21).

De FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Directie Private Veiligheid, Koningsstraat 56, 1000 Brussel levert op vraag van de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten per onderneming de nodige voertuigkentekens af. De betrokken ondernemingen richten hiertoe een aanvraag tot de administratie met vermelding van het aantal voertuigen die de onderneming of de dienst bezit en die zullen gebruikt worden voor taken van mobiele bewaking. De aanvragende onderneming of interne bewakingsdienst kan gevraagd worden hierbij het bewijs te leveren dat zijzelf en de bewakingsagenten die zij inzet, voldoen aan de voorwaarden om activiteiten van mobiele bewaking uit te oefenen (zie onder meer 1.5., 2.2.1. en 2.2.2.1.). Het is immers niet de bedoeling voertuigkentekens ter beschikking te stellen van ondernemingen of agenten die niet aan deze minimale voorwaarden voldoen.

Het voertuigkenteken dient op de achterzijde van het voertuig in de onmiddellijke buurt van de nummerplaat te worden aangebracht. De zelfklever moet onmiddellijk worden verwijderd en vernietigd vanaf het ogenblik dat een voertuig niet langer voor taken van mobiele bewaking wordt gebruikt of vanaf het ogenblik dat de bewakings onderneming of de interne bewakingsdienst aan wie het voertuigkenteken werd afgegeven, het voertuig niet langer in gebruik heeft.

Ieder voertuigkenteken is voorzien van een geïndividualiseerd nummer.

Van de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst wordt verwacht dat zij op de zetel van de onderneming een geactualiseerd register bijhoudt, waarin voor elk voertuigkenteken de identificatiegegevens van het voertuig dat ermee uitgerust werd en de datum waarop dit is gebeurd, zijn vermeld. Dit register dient te worden voorgelegd bij administratieve controles of op vraag van gerechtelijke overheden. 2.3. Procedure Alvorens een terrein of een gebouw te betreden controleert de bewakingsagent, die mobiele bewakingstaken uitoefent, de buitenzijde ervan. Hij kijkt uit naar verdachte elementen : inbraaksporen, een verdacht voertuig, voetstappen in de tuin, verdacht lawaai vanuit het pand, enz. Enkel wanneer langs de buitenzijde alles erop wijst dat er geen inbraak is, kan de agent het beveiligde goed betreden.

Hij neemt zelf in ieder geval geen onnodige risico's. Bij vaststelling van het minste verdacht element zal hij zijn controleopdracht onmiddellijk onderbreken en (meestal via de oproepcentrale) de politie verwittigen. De oproepcentrale verstrekt de politie de nodige inlichtingen om een snelle interventie mogelijk te maken. Ze duidt aan waar de politiepatrouille de bewakingsagent(en) kan aantreffen. Dit is het voertuig van de bewaker.

De bewaker wacht in het voertuig. Hij zet uiterlijk bij het naderen van de politiepatrouille het zoeklicht aan. Dankzij het zoeklicht zal de politie vlugger de precieze plaats waar het voertuig zich bevindt kunnen lokaliseren. Ook het voertuigkenteken dat op de achterzijde van het voertuig is aangebracht, draagt hiertoe bij (22).

De bewaker laat in naam van de gebruiker van het pand, de politie binnen en zet hiervoor het alarm af. Het is steeds de politie die als eerste het pand zal binnengaan. Politiefunctionarissen zijn immers, beter dan wie ook, opgeleid, uitgerust en bevoegd om risico's te beoordelen en mogelijke daders te vatten. De bewakingsagent betreedt het pand dus na de politieagenten. 3. Winkelinspecteur 3.1. Wat wordt bedoeld ? De agenten die verdachte klanten in winkels om veiligheidsredenen observeren en hen volgen, verrichten de bewakingsactiviteit van winkelinspecteur. Deze activiteit wordt aanzien als een bijzondere vorm van persoonscontrole (23). De observatie door de winkelinspecteur kan georganiseerd zijn vanuit twee perspectieven (24). Ofwel gebeurt deze bewakingsactiviteit teneinde diefstallen te voorkomen. In dit geval attendeert de winkelinspecteur de verdachte klant teneinde te voorkomen dat deze zijn voornemens ook zou uitvoeren. Ofwel geschiedt ze om een diefstal vast te stellen en de dief op heterdaad te betrappen.

De winkelinspecteur beperkt zich tot het controleren van het gedrag van klanten. Anonieme observaties en het volgen zonder uniform, teneinde niet gezien te worden, van andere personen, zoals personeel, leveranciers, onderaannemers, met het doel hen op diefstal te betrappen, behoren niet tot de bevoegdheid van de bewakingsagent, maar, voorzover ze door andere dan politieambtenaren worden uitgeoefend, tot deze van de privé-detective (25). Het is uitgesloten dat een bewakingsagent, onder welke omstandigheden dan ook, activiteiten van privé-detective zou verrichten (26). Dit belet uiteraard niet dat een bewakingsagent, die toevallig feiten ziet die een misdrijf opleveren of hiervan kennis krijgt, de nodige acties onderneemt die zich opdringen en die tot zijn bevoegdheid behoren. 3.2. Werkwijze De winkelinspecteur die een klant volgt om diefstallen vast te stellen, komt niet tussen tot zolang er niet is vastgesteld dat de klant een misdrijf pleegde. In de regel zal het gaan om diefstal, maar het kan zich ook beperken tot een poging daartoe doordat bijvoorbeeld goederen worden vernield of beschadigd. Hij interpelleert de klant en regelt de zaak verder af. De taak van de winkelinspecteur is bijzonder delicaat. Deze bewakingsagent beschikt niet in zijn minst over een bijzondere bevoegdheid hiervoor. Maar hij dient de betrapte klanten wel te overtuigen hun gedrag te bekennen. Hij zal pogen eventueel gestolen goederen in der minne te recupereren of de betrokkene ophouden tot de komst van de politie. Het is de bedoeling hierbij langs de ene kant onwettelijkheden te voorkomen, incidenten te vermijden, de rechten van de medeburgers te respecteren en langs de andere kant toch enige efficiëntie te bereiken bij het uitvoeren van deze bewakingsopdrachten. Deze taak moet dan ook met de nodige voorzichtigheid worden uitgevoerd. Er bestaan niet veel werkwijzen die legitimiteit en efficiëntie verzoenen. Daarom is de werkwijze die dit evenwicht het best operationaliseert, ook wettelijk vastgelegd. Ze moet door iedereen gevolgd worden. Ze ziet er als volgt uit (27). 3.2.1. Aanspreken winkelklant De winkelinspecteur kan een winkelklant, die hij verdenkt van diefstal, slechts aanspreken nadat aan drie voorwaarden is voldaan : 3.2.1.1. iemand, niet noodzakelijk de winkelinspecteur zelf (maar bijvoorbeeld een kassierster of een andere bewakingsagent) heeft vastgesteld dat de betrokkene een misdrijf heeft gepleegd; 3.2.1.2. de winkelklant bevindt zich voorbij de plaats van de gebruikelijke betaling en staat op het punt de winkel te verlaten; 3.2.1.3. én op voorwaarde dat de bewakingsagent bij het aanspreken van de klant duidelijk zichtbaar én leesbaar drager is van de identificatiekaart, afgeleverd door de FOD Binnenlandse Zaken of van een herkenningsteken van de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst waartoe hij behoort; op dit herkenningsteken komt zijn naam voor, deze van de onderneming of interne bewakingsdienst, het nummer van zijn identificatiekaart en het adres van de exploitatiezetel (28). 3.2.2. Verdere afhandeling van de procedure Onmiddellijk nadat hij hem heeft aangesproken, moet de bewakingsagent de winkelklant op twee punten wijzen, namelijk dat : 3.2.2.1. De winkelklant kan eisen dat er een getuige aanwezig is bij de verdere afhandeling. Het is niet noodzakelijk dat de getuige gekozen is door de winkelklant : het kan een persoon zijn daarvoor aangeduid in deze winkel of bijvoorbeeld een collega van de betrokken bewakingsagent. De rol van deze persoon bestaat er uitsluitend in bij eventuele betwisting te getuigen dat er zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan naar aanleiding van de interpellatie. De getuige komt dus in principe niet tussen in de discussie tussen de winkelklant en de winkelinspecteur. 3.2.2.2. De winkelklant kan eisen dat de verdere afhandeling moet plaatsvinden in een lokaal buiten het zicht van het publiek. Het is verder geenszins vereist dat dit lokaal uitsluitend voor deze functie zou worden gebruikt.

De verdere afhandeling kan bijvoorbeeld bestaan uit de vaststelling dat bepaalde goederen niet betaald zijn, uit de betaling van deze goederen en/of het ophouden van de verdachte in afwachting van de komst van de politie. 3.2.3. Ophouden verdachte De bewakingsagent kan de verdachte winkelklant in sommige gevallen staande houden en ophouden. Elke particulier, en dus ook elke bewakingsagent, mag dit doen, wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan (29) : 3.2.3.1. Deze persoon moet een misdaad of een wanbedrijf (in dit geval een diefstal) hebben begaan. 3.2.3.2. De bewakingsagent moet deze persoon op heterdaad hebben betrapt - hij moet het misdrijf zelf met zekerheid hebben gezien. dit houdt bijvoorbeeld in dat hijzelf de goederen heeft zien wegnemen en gezien heeft dat ze aan de kassa niet ter afrekening werden aangeboden. Een agent die wordt bijgeroepen maar de feiten zelf niet zag, kan dus zelf niemand verhinderen de winkel te verlaten. 3.2.3.3. De bewakingsagent verwittigt onverwijld (dus zo snel mogelijk) de politie. In het concrete geval van diefstal is dit onmiddellijk nadat de betrokkene weigerde de gestolen goederen terug te geven. De situatie waarbij na wat heen en weer gepraat, blijkt dat de verdachte uiteindelijk niet wenst mee te werken aan een minnelijke schikking of het rapport van de bewakingsagent niet wenst te ondertekenen en waarbij pas dan de politie wordt verwittigd, is daarom geen situatie waarbij een aanhouding verantwoord is. 3.2.3.4. De dader mag slechts zolang worden vastgehouden tot de politie ter plaatste komt.

Deze aanhouding moet gebeuren met het oog op de latere bestraffing van de dader. Elk ander motief dat beslissend is geweest van het vasthouden, maakt die aanhouding onwettig. Andere motieven zouden bijvoorbeeld kunnen zijn een bekentenis afdwingen, de afgifte afdwingen van documenten, tot een minnelijke schikking komen of andere vormen van medewerking bekomen.

Een dergelijke aanhouding houdt ook in dat de bewakingsagent in sommige gevallen dwang of zelfs geweld zal moeten gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de regels van subsidiariteit en proportionaliteit. Subsidiair : dit geweld zal enkel toelaatbaar zijn als door geen enkel ander middel het uiteindelijk doel ervan, namelijk vermijden dat de dader ontsnapt aan zijn bestraffing, kan bereikt worden. Zo is het gewelddadig overmeesteren van een vluchtende dader niet toegelaten wanneer de nummerplaat van zijn wagen kan worden genoteerd. Ook een dader die door de bewakingsagent reeds gekend is, mag niet gewelddadig gevat worden. Proportioneel : het geweld moet ook strikt noodzakelijk zijn om de daders ter beschikking van de politiediensten te houden. 3.2.4. Fouille verboden De bewakingsagent kan de winkelklant vragen hem vrijwillig de niet- betaalde goederen te overhandigen. Hij heeft de winkelklant deze goederen immers zien wegbergen. Hij zal hem confronteren met het feit dat hij bijvoorbeeld niet via de kassa de winkel verliet of dat hij sommige goederen niet aan de kassa heeft voorgelegd (ze komen niet voor op het kasticket). De winkelinspecteur mag echter niet overgaan tot een verdere controle van de goederen die de winkelklant bij zich draagt. Hij mag de verdachte niet vragen om andere goederen te tonen of voor te leggen dan deze die hij onbetaald uit de winkelruimte heeft meegenomen. Iedere vorm van zoeking of fouille is verboden. Indien de verdachte de gestolen goederen niet voorlegt en indien de bewakingsagent de diefstal zelf gezien heeft, kan hij, op voorwaarde dat de politie onmiddellijk wordt verwittigd, ter plaatse worden opgehouden tot de politie aankomt (zie 3.2.3.). De bijgeroepen politieambtenaren zullen desgevallend de nodige fouilles uitvoeren. 3.2.5. Rapportage De winkelinspecteur brengt op alle rapporten die hij opstelt de naam aan van de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst waarvoor hij werkt en het nummer van zijn identificatiekaart van bewakingsagent. 3.2.6. Betwisting In geval van betwisting zal het voornamelijk de bewakingsagent zijn die zal moeten aantonen dat hij gehandeld heeft in overeenstemming met de hierboven aangeduide procedure. Het is daarom aangeraden dat hij daartoe dan ook de nodige schriftelijke bewijzen voor bijhoudt. 3.3. Uitrusting De winkelinspecteur is steeds ongewapend (30). Hij staat, voor zijn eigen veiligheid, bij het uitoefenen van zijn activiteiten, altijd in verbinding met een oproepcentrale (zie 1) van een bewakingsonderneming of met deze van de interne bewakingsdienst van de plaats waar hij werkzaam is. 4. Lampen Het is niet geoorloofd staaflampen te dragen met de feitelijke bedoeling om ze, ingeval dit nodig mocht zijn, als wapenstok te hanteren.In dit geval gaat het immers om een verboden wapen. Doordat deze lampen niet plooibaar zijn, kunnen ze bovendien zwaardere kwetsuren teweeg brengen dan echte wapenstokken.

Om dit te voorkomen is het dragen van lampen met een lengte van meer dan 30 cm verboden (31). 5. Honden Een bewakingsagent mag de hond niet als wapen gebruiken.Het dier kan niet worden ingezet om aan te vallen. Hij dient als afschrikmiddel.

Daarom zijn het soort hond en het gebruik ervan aan regels onderworpen. 5.1. Soort honden 5.1.1. Het is moeilijk om te bepalen welke honden een risico opleveren wanneer ze opgeleid werden als aanvalshonden. Liever dan rassen op te sommen die in de bewakingssector verboden zijn, werd, na overleg met de sector, gekozen voor een hondensoort die het best beantwoordt aan de beleidsoptie. Deze bestaat erin een evenwicht te vinden tussen voldoende afschrikking en uitsluiting van bepaalde risico's. De keuze viel hierbij op de herdershond (32), die op zich een verzameling inhoudt van 41 rassen (33). Voor bewakingsopdrachten mogen er dan ook enkel en alleen herdershonden worden gebruikt. Op deze regel bestaat er tijdelijk een uitzondering. 5.1.2. Andere dan herdershonden, die vóór 7 november 2003 in de bewaking gebruikt werden, komen ook in twee gevallen in aanmerking voorzover ze geslaagd zijn in een anti-agressietest (zie 5.3.1.) : 5.1.2.1. Tot 7 november 2004 voorzover ze gebruikt worden op plaatsen waar andere personen geacht worden aanwezig te zijn. 5.1.2.2. Tot 1 januari 2008 voorzover ze enkel en alleen gebruikt worden op plaatsen waar geen andere personen geacht worden aanwezig te zijn, dan de bewakingsagent : bijvoorbeeld bij nachtelijke bewaking van loodsen, waar geen personeel komt. 5.2. Gebruiksregels 5.2.1. Eerste gebruik De vergunning die aanvankelijk aan bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten wordt toegekend, sluit het gebruik van honden uit.

Daarom kunnen de ondernemingen en de interne bewakingsdiensten slechts dan voor het eerst bewakingsactiviteiten met honden uitvoeren, na een afzonderlijke toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken (34).

Verder moet de hond met succes een anti-agressietest en onder geleiding van de bewakingsagent-hondengeleider een sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest hebben ondergaan (zie 5.3.). 5.2.2. Verboden gebruik In principe mag de hond in twee gevallen niet gebruikt worden : 5.2.2.1. Afgesloten ruimtes Er kan geen hond gebruikt worden in afgesloten ruimtes die publiek toegankelijk zijn. Een hond die zich losrukt zou paniek kunnen veroorzaken bij het publiek. Paniek kan op zijn beurt ongevallen veroorzaken. Daarom mag, waar er publiek aanwezig is, een hond enkel gebruikt worden in open ruimtes, zoals op parkings en niet binnen in een supermarkt tijdens de openingsuren. Een hond kan bijvoorbeeld wel een bewakingsagent begeleiden tijdens rondes op plaatsen waar geen publiek aanwezig is. 5.2.2.2. Persoonscontrole Ook bij het uitoefenen van activiteiten van persoonscontrole kunnen geen honden worden ingezet.

De Minister van Binnenlandse Zaken kan in beide gevallen uitzonderlijk afwijkingen toestaan. 5.2.3. Gebruiksvoorwaarden 5.2.3.1. Op plaatsen waar derden (35) niet geacht worden aanwezig te zijn, moet de hond geslaagd zijn in een anti-agressietest (zie 5.3.1.). 5.2.3.2. Op plaatsen waar derden geacht worden aanwezig te zijn (36) : - moet de hond geslaagd zijn in een anti-agressietest (zie 5.3.1.); - moet de hond met de betrokken begeleider geslaagd zijn in een sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest (zie 5.3.2.); - is de hond te allen tijde aan de leiband (met een maximumlengte van 2 meter); - is de hond te allen tijde gemuilkorfd op een wijze dat de hond niet kan bijten en dat de muilkorf niet als wapen kan gebruikt worden. 5.3. Testen 5.3.1. Anti-agressietest Een hond mag slechts worden ingezet nadat hij een anti-agressietest heeft ondergaan (37).

Er wordt nagegaan of het dier niet overdreven aanvalslustig is. Is dit het geval, dan kan de hond nooit meer gebruikt worden. Een hond dient in principe maar één keer op agressie te worden getest. Er is geen mogelijkheid tot herkansing. Het kan uitzonderlijk voorkomen dat blijkt dat de hond toch onverantwoord agressief is of dat er een bijtincident gebeurt met een hond die geslaagd is in de anti-agressietest. In dit geval mag de overheid beslissen dat de hond aan een nieuwe anti-agressietest moet worden onderworpen. 5.3.2. Sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest Op plaatsen waar derden geacht worden aanwezig te zijn, moet het dier voldoende sociaal en gehoorzaam zijn.

Op die plaatsen mag de bewakingsagent een hond daarom pas geleiden indien hij met het dier geslaagd is in een sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest (38).

De agenten die niet slagen in deze twee testen, mogen met hetzelfde dier nog tweemaal herkansen. 5.3.3. Testcentrum Er zijn voorlopig nog geen testcentra. Ze zullen door mij worden aangeduid. 5.3.4. Verdere procedures Ook de toegangsvoorwaarden tot de test, de testinhoud en de testprocedures zullen nog nader bepaald worden. 5.4. Kaart hondengeleider Telkens een bewakingsagent met een hond slaagt in de sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest ontvangt hij van het testcentrum een kaart van hondengeleider (39).

De kaart bevat de naam van de bewakingsagent, het nummer van zijn identificatiekaart, een nummer van de kaart hondengeleider en het registratienummer van de hond. Eenzelfde bewakingsagent kan dus over meerdere kaarten beschikken, namelijk evenveel als het aantal honden dat ook geslaagd is in de sociabiliteits- en gehoorzaamheidstesten, waarbij de betrokken bewakingsagent hen geleidde.

De bewakingsagent draagt de kaart hondengeleider, die overeenstemt met de hond die hij geleidt, bij het uitvoeren van de bewakingsactiviteiten steeds bij zich.

Wie nog vragen heeft of nadere verduidelijkingen wenst omtrent deze regelgeving kan steeds terecht bij mijn administratie : FOD Binnenlandse Zaken - AD Preventie- en veiligheidsbeleid, Koningsstraat 56, 1000 Brussel, tel. 02-500 24 95; fax : 02-500 25 29; e-mail : private.veiligheid@ibz.fgov.be De Minister, P. DEWAEL _______ Nota (1) Dit koninklijk besluit wordt verder in deze omzendbrief "koninklijk besluit methodes" genoemd.(2) Activiteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1° van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten (Belgisch Staatsblad , 29 mei 1990), gewijzigd door de wetten van 18 juli 1997 (Belgisch Staatsblad , 28 september 1997), 9 juni 1999 (Belgisch Staatsblad , 29 juli 1999) en 10 juni 2001 (Belgisch Staatsblad , 19 juli 2001), hierna "bewakingswet" genoemd.(3) Activiteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5° van de bewakingswet.(4) De methodes betreffende de activiteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 3° (beveiligd vervoer) van de bewakingswet zijn geregeld door het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende de regeling bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer (Belgisch Staatsblad , 7 april 2003);(5) Activiteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 4° (beheer alarmcentrales) van de bewakingswet;de methodes zijn geregeld door het koninklijk besluit van 19 juni 2002 tot vaststelling van de voorwaarden voor de installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en alarmcentrales (Belgisch Staatsblad , 19 juni 2002) en de omzendbrief SPV-02 inzake de installatie, het onderhoud en gebruik van alarmsystemen (Belgisch Staatsblad , 30 juli 2003). (6) Artikel 16 van het koninklijk besluit methodes.(7) Artikel 1, 2° van het koninklijk besluit methodes.(8) Artikel 2 van het koninklijk besluit methodes.(9) Personeel zoals bedoeld in artikel 6 van de bewakingswet.(10) Personeel zoals bedoeld in artikel 5 van de bewakingswet.(11) Artikel 3 van het koninklijk besluit methodes.(12) Artikel 1, 9° van het koninklijk besluit methodes.(13) Artikel 1, 3° en 4° van het koninklijk besluit methodes.(14) Zie koninklijk besluit van 19 juni 2002 tot vaststelling van de voorwaarden voor de installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en alarmcentrales (Belgisch Staatsblad , 19 juni 2002) en de omzendbrief SPV-02 inzake de installatie, het onderhoud en gebruik van alarmsystemen (Belgisch Staatsblad , 30 juli 2003).(15) Artikel 4 van het koninklijk besluit methodes.(16) Artikel 1, 6° van het koninklijk besluit methodes.(17) Artikel 1, 7° van het koninklijk besluit methodes.(18) Artikel 1, 8° van het koninklijk besluit methodes.(19) Artikel 5, van het koninklijk besluit methodes.(20) Artikel 1, 10° van het koninklijk besluit methodes.(21) Pictogram zoals bedoeld in bijlage van het koninklijk besluit methodes.(22) Artikel 6 van het koninklijk besluit methodes.(23) Activiteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5° van de bewakingswet.(24) Artikel 1, 5° koninklijk besluit methodes.(25) Activiteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 3° van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective (Belgisch Staatsblad , 2 oktober 1991), hierna genoemd "detectivewet".(26) Artikel 6, eerste lid, 5° van de bewakingswet en artikel 3, § 1, eerste lid, 4° van de detectivewet.(27) Artikel 1, 5° en artikel 7 van het koninklijk besluit methodes.(28) Artikel 8, § 3, 5e lid van de bewakingswet.(29) Artikel 1, 3° van de wet op de voorlopige hechtenis.(30) Artikel 8, § 2, 7e lid, 1) van de bewakingswet.(31) Artikel 15 van het koninklijk besluit methodes.(32) Artikel 9 van het koninklijk besluit methodes.(33) Groenendaler - Tervuren - Lakense herder, Beauceron, Duitse herder - Welsh Corgi Cardigan & Pembroke - Kuvasz - Mudi - Puli - Pumi - Polski Owczarek, Nizinny - Polski Owczarek Podhalanski - Slovensky cuvac - Zuid-Russische herder, Collie Rough & Smooth - Shetland Sheepdog - Australische herder, Bouvier des Flandres - Mechelaar, Bouvier des Ardennes - Briard - Pacardische Herder - Pyrenese Herder, Bearded Collie - Border Collie - Bobtail - Schipperke - Saarloos Wolfshond - Schapendoes - Australian Cattledog - Cane da Pastore Bergamasco - Cane da Pastore Maremmano-Abruzzese - Komondor - Hollandse Herder - Chien de Berger de Croate - Tchecoslovaakse Wolfshond - Kelpie - Ca de Bestiar - Gos d'Atura atala.(34) Artikel 8 van het koninklijk besluit methodes.(35) Artikel 1, 9° van het koninklijk besluit methodes.(36) Artikelen 11 en 13 van het koninklijk besluit methodes.(37) Artikel 10 van het koninklijk besluit methodes.(38) Artikel 11, b) van het koninklijk besluit methodes. (39) Artikel 12, tweede lid van het koninklijk besluit methodes.

^