gepubliceerd op 28 mei 2009
Ministeriële omzendbrief GPI 26bis ter vervanging van de ministeriële omzendbrief GPI 26 van 18 juli 2002 betreffende de externe opleidingen in de politiediensten
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
27 APRIL 2009. - Ministeriële omzendbrief GPI 26bis ter vervanging van de ministeriële omzendbrief GPI 26 van 18 juli 2002 betreffende de externe opleidingen in de politiediensten
Aan de Dames en Heren Provinciegouverneurs, Aan de Heer Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel Hoofdstad, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de Dames en Heren Korpschefs van de lokale politie, Aan de Heer Commissaris-generaal van de federale politie, Ter informatie : Aan de Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Aan de Voorzitter van de Vaste commissie van de lokale politie, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, Mijnheer de Commissaris-generaal, Deze omzendbrief heeft tot doel aan de verantwoordelijken richtlijnen te geven om hen toe te laten op een harmonische en efficiënte wijze de ontwikkeling van de bekwaamheden van hun medewerkers te beheren in het raam van de externe opleidingen.
WETTELIJKE EN REGLEMENTAIRE BASIS : ?koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol); ? ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (UBPol). 1. BASISPRINCIPES 1.1. Het recht op opleiding Art III.IV.1 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten behandelt het recht van de personeelsleden op « informatie, opleiding en voortgezette opleiding zowel wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakuitoefening in de politiediensten, als om te voldoen aan de vereisten inzake evaluatie, bevordering en baremische loopbaan ».
Deze omzendbrief behandelt de externe opleidingen die, net als de interne opleidingen erkend door de directie van de opleiding van de federale politie (DGS/DSE) en opgenomen in een opleidingsprogramma (basis-, voortgezette, promotie- of functionele opleiding - zie art I.I.1, 24° tot en met 27° van bovenvermeld koninklijk besluit), kunnen bijdragen tot het onderhouden van kennis en vaardigheden en/of het verwerven van nieuwe competenties. Deze externe opleidingen, die als « nuttig » kunnen worden erkend (cf. « notie van nuttigheid » hieronder), moeten worden beoordeeld in het raam van een optimaal beheer van het personeel, rekening houdend met zowel het financieel aspect als de capaciteiten van de dienst. 1.2. Notie van nuttigheid Het komt de functionele chef toe een advies uit te brengen over de nuttigheid van de externe opleiding aangevraagd door het personeelslid (operationeel of calog). De definitieve eindbeslissing ligt bij de verantwoordelijke overheid (de korpschef voor de lokale politie, de commissaris-generaal of de bevoegde directeur-generaal voor de federale politie of de door hen aangeduide overheid).
Om de nuttigheid te beoordelen, zullen de functionele chef en de verantwoordelijke overheid zich laten inspireren door : ? een individueel opleidingsplan, dat in onderling overleg tussen het personeelslid en de chef werd overeengekomen (te bereiken doelstellingen), in het raam van de ontwikkeling van de competenties van het personeelslid in zijn huidige functie; ? een algemeen opleidingsplan in het raam van de realisatie van het nationaal of lokaal veiligheidsplan en de strategische en operationele doelstellingen van de betrokken dienst. 1.3. Beheersprincipes Alvorens een externe opleiding te overwegen, zullen zowel de personeelsleden als de functionele chef en de verantwoordelijke overheid nagaan of er geen gelijkwaardige opleidingen, die gegeven worden binnen de interne structuren van de geïntegreerde politie, voorhanden zijn.
Voor de opleidingen die zich over verschillende jaren spreiden (universitair of hoger), zullen de functionele chef en de verantwoordelijke overheid zich rekenschap geven van de nadelen voortvloeiende uit de afwezigheid van een personeelslid tegenover het belang dat zijn opleiding met zich meebrengt. Indien een betrekking vacant wordt verklaard die dergelijke opleiding vereist, zal de voorkeur altijd gegeven worden aan een inplaatsstelling via mobiliteit van een personeelslid met het vereiste profiel. 2. INSCHRIJVINGSKOSTEN, TRANSPORTKOSTEN, AANREKENING VAN DE UREN Enkel de als nuttig erkende externe opleidingen kunnen in aanmerking komen voor de aanrekening van uren en een eventuele financiële tussenkomst ten laste van de kredieten van de overheid die zijn akkoord geeft. In het raam van een efficiënt beheer van de staatskas, zal eenieder erover waken het goedkoopste transportmiddel te gebruiken. 2.1. Voor de opleidingen gevolgd op aanwijziging van de overheid ? worden volledig in aanmerking genomen, de uren gewijd aan de activiteit van de opleiding en aan de verplaatsingen heen en terug (van en naar de gewone plaats van tewerkstelling); ? de kosten van de inschrijving, van het examen en van de uitgaven voor de documentatie en de klassieke benodigdheden worden integraal terugbetaald; ? de verplaatsings-, logements- en maaltijdvergoedingen worden betaald volgens de algemeen geldende regels; ? in voorkomend geval kunnen er weekend- en nachttoelagen toegekend worden. 2.2. Voor de opleidingen gevolgd op vraag van een personeelslid De functionele chef zal, voorafgaandelijk en in gemeenschappelijk akkoord met het personeelslid, de verhouding bepalen van de nuttige uren (volgens de notie van nuttigheid bepaald in punt 1.2.) rekening houdend met het eerder persoonlijk belang dat de betrokkene heeft bij de opleiding. ? de uren besteed aan de opleidingsactiviteit en aan de verplaatsingen heen en terug (van en naar de gewone plaats van tewerkstelling) worden aangerekend ten belope van het gedeelte dat nuttig wordt geacht, met een MAXIMUM van 7 u. 36 per dag; ? de financiële tussenkomst wordt beoordeeld door de functionele chef rekening houdend met de graad van nuttigheid van de opleiding, met de te bereiken doelstellingen van zijn dienst (strategisch en operationeel, veiligheidsplan) en de kredieten waarover hij beschikt; ? de verplaatsings-, logements- en maaltijdvergoedingen worden betaald volgens de algemeen geldende regels; ? er kunnen in geen enkel geval weekend- en nachttoelagen worden aangerekend. 2.3. Bijzondere gevallen ? Wat de opleidingen per briefwisseling betreft (cursussen van het afstandsonderwijs van de Franse en Vlaamse Gemeenschap) die geen effectieve deelname aan een cursus inhouden, kan de verantwoordelijke overheid een bepaald aantal uren toekennen overeenstemmend met de conventionele activiteit van de opleiding (vb. 2 uren per week voor taalcursussen). ? Voor de taalcursussen wordt een interventielimiet evenals een maximale aanrekening vastgelegd door de verantwoordelijke overheid.
Het nut van deze opleidingen zal bovendien geëvalueerd worden volgens de bijlagen 15 en 16 van het voormeld ministerieel besluit. 3. EXTERNE OPLEIDINGEN NIET ERKEND ALS NUTTIG Als de aanvraag tot deelname aan een externe opleiding door de overheid wordt geweigerd, dring ik er op aan dat die weigeringsbeslissing wordt gemotiveerd. Om evenwel een aantal individuele opleidingsinitiatieven aan te moedigen (andere dan deze die als nuttig beoordeeld worden), is het aan de bevoegde overheid toegelaten een aantal dienstfaciliteiten toe te kennen (aanpassing van het werkrooster), in het bijzonder in het raam van door het personeelslid uit persoonlijke interesse aangevatte hogere studies of voor het bekomen van een diploma van een hoger niveau zonder dat er een direct verband is met de functie die hij uitvoert of voor dewelke hij aangewezen is.
De dienstfaciliteiten beperken zich tot de aanpassing van het wettelijk uurrooster aan bepaalde verplichtingen bij de gevolgde cursussen (vb bepaalde werkdagen vroeger stoppen met « inhaling » van de uren op andere dagen,...).
Deze studies of opleidingen worden dus niet als nuttig erkend.
In dit geval is er dus geen enkele tussenkomst in de schoolkosten (inschrijving, werken, eindwerken,...); de uren aanwezig in de cursussen worden niet aangerekend en geven geen recht op een toelage of een vergoeding.
Gedurende de cursussen, de examens en de activiteiten verbonden aan zijn studies, wordt het personeelslid niet beschouwd als in dienst zijnde. 4. OVERGANGSMAATREGEL Het personeelslid dat reeds een « nuttige » opleiding heeft aangevangen volgens de modaliteiten van de oude reglementeringen terzake, heeft het recht om die opleiding verder te zetten onder dezelfde voorwaarden als voorheen.In dit raam verwijs ik trouwens naar, onder meer, artikel XII.VIII.3 RPPol.
De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT