Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 22 april 2002
gepubliceerd op 11 mei 2002

Omzendbrief GPI 20 betreffende de aanwezigheid van de representatieve vakorganisaties bij examens en vergelijkende examens

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2002000345
pub.
11/05/2002
prom.
22/04/2002
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


22 APRIL 2002. - Omzendbrief GPI 20 betreffende de aanwezigheid van de representatieve vakorganisaties bij examens en vergelijkende examens


Aan Mevrouw en Heren Provinciegouverneurs, Aan Mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de Heer Commissaris-generaal van de federale politie, Aan de Dames en Heren Korpschefs van de lokale politie, Ter informatie : Aan de Directeur-generaal van de Algemene Rijkspolitie, Aan de Heer Voorzitter van de Vaste Commissie van de lokale politie, Aan de Dames en Heren Arrondissementscommissarissen, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Mijnheer de Commissaris-generaal, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, In de context van de hervorming die thans wordt doorgevoerd, werd vastgesteld dat de rol van de vakorganisaties in het raam van de examens en de vergelijkende examens die door de politie georganiseerd worden voor haar personeelsleden en voor de kandidaat-personeelsleden niet steeds duidelijk was bepaald. De bedoeling van deze omzendbrief is om die leemte op te vullen.

Deze omzendbrief werd opgesteld in overleg met de diensten van mijn Collega van het Openbaar Ambt om aldus de aldaar heersende rechtspraak, mutatis mutandis, toe te passen op de politiediensten. 1. Wettelijke en reglementaire grondslag In deze materie moet verwezen worden naar artikel 15, 3°, van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, alsmede naar artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. Artikel 15, 3°, van de wet van 24 maart 1999 bepaalt dat de representatieve vakorganisaties mogen aanwezig zijn op de vergelijkende examens en op de examens welke voor de personeelsleden worden georganiseerd, onverminderd de prerogatieven van de examencommissies. De voorwaarden voor het uitoefenen van dit prerogatief worden evenwel door de Koning bepaald en vinden hun neerslag in artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 dat stelt : « Iedere representatieve vakorganisatie heeft het recht om zich door een afgevaardigde te laten vertegenwoordigen in de examencommissie van elk examen of vergelijkend examen voor werving van personeelsleden, alsook in de examencommissie van elk vergelijkend examen, van elke proef of van elk examen georganiseerd voor de personeelsleden die ze vertegenwoordigt.

De afgevaardigde moet zich onthouden van iedere bemoeiing met het normaal verloop van het vergelijkend examen, van de proef of van het examen, en mag niet deelnemen aan de beraadslaging van de examencommissie. Hij mag geen kennis nemen van de notulen van de verrichtingen, noch een afschrift ervan ontvangen. Hij mag evenwel zijn opmerkingen over het verloop van het vergelijkend examen, van het examen of de proef doen aantekenen in een bijlage bij de notulen ».

Het doel van deze omzendbrief bestaat erin om de draagwijdte van die bepalingen nader toe te lichten. De begrippen « examen en vergelijkend examen » evenals de rol die de representatieve vakorganisaties daarin kunnen spelen worden nader verklaard. 2. Toepassingsgebied rationae personae Dit voorrecht komt uitsluitend de representatieve vakorganisaties toe (art.15, 3°, van de voormelde wet van 24 maart 1999). 3. Toepassingsgebied rationae materiae De examens en vergelijkende examens waarvan sprake betreffen alle testen of toetsen, onder welke benaming dan ook, die een schriftelijke of mondelinge, theoretische of praktische controle van de bekwaamheid van de kandidaten inhouden, met uitzondering van de controle « op stukken ».Onder kandidaten moet begrepen worden de kandidaten voor zowel statutaire betrekkingen als contractuele betrekkingen.

De examens en vergelijkende examens die de representatieve vakorganisaties kunnen bijwonen, zijn diegene die georganiseerd worden, onder andere, in het raam van : 1° de rekrutering en de selectie;2° de opleiding;3° de mobiliteit;4° de bevordering door overgang naar een hogere graad, hoger kader of niveau;5° de evaluatie;6° de selectie en de evaluatie van de mandatarissen. De representatieve vakorganisaties kunnen eveneens examens bijwonen die door de privé-sector, voor rekening van de politiediensten georganiseerd worden, onder meer de proeven van het type « assessment ».

Iedere representatieve vakorganisatie kan slechts door één afgevaardigde vertegenwoordigd worden. Niettemin, bij examens of vergelijkende examens van grote omvang (gelet op het groot aantal kandidaten of de gedecentraliseerde materiële organisatie van de proeven), en wanneer het nagaan van de regelmatigheid ervan door één afgevaardigde onmogelijk blijkt, kunnen meerdere afgevaardigden per representatieve vakorganisatie worden toegelaten om de proeven bij te wonen. De organisator van de proef bepaalt geval per geval of de controle van de regelmatigheid van de proeven al dan niet behoorlijk door één afgevaardigde per organisatie kan vezekerd worden.

De keuze van de persoon die de vakorganisatie afvaardigt om haar te vertegenwoordigen tijdens de examens en vergelijkende examens komt uitsluitend de betrokken vakorganisatie toe. Er kan geen bijzondere bekwaamheid vereist worden en de wraking van de betrokkene is uitgesloten.

Het lijkt deontologisch aangewezen dat de vakorganisaties zich ervan onthouden om afgevaardigden voor te dragen van wie de objectiviteit in vraag zou kunnen worden gesteld. Zo moet vermeden worden dat een personeelslid, afgevaardigde van een vakorganisatie, zich in een hiërarchische relatie met de kandidaat bevindt. Het lijkt eveneens deontologisch niet wenselijk dat een afgevaardigde met één van de kandidaten verwant is.

Alle vakorganisaties moeten op voet van gelijkheid behandeld worden.

De uitoefening van het voorrecht bestaat in het bijwonen van examens en vergelijkende examens, zonder daarin te kunnen tussenkomen. De bestaansreden van het voorrecht is immers de vakorganisaties toe te staan een controle op de regelmatigheid en de objectiviteit van de examens en op de gelijkheid van behandeling van de kandidaten uit te oefenen. De afgevaardigden mogen geen contact met de kandidaten tijdens het verloop van de proef hebben.

De afgevaardigden mogen niet deelnemen aan de voorbereidingen van de examens, zoals een beraadslaging van een jury over de stof die het voorwerp van de proef uitmaakt, of het opstellen van type-antwoorden op de gestelde vragen. De uitoefening van het voorrecht betekent ook niet de voorafgaande mededeling van de vragen aan de afgevaardigden.

Deze laatsten mogen slechts na de aanvang van de proeven een mededeling of een kopie van de vragen verkrijgen.

Iedere afgevaardigde mag zijn opmerkingen betreffende het verloop van de proef in een bijlage bij het proces-verbaal ervan doen acteren.

Na de proef mogen de afgevaardigden niet deelnemen aan de beraadslaging van de jury, die een geheim karakter behoudt. De notulen van de beraadslaging worden niet megedeeld aan de vakorganisaties. De vakorganisaties mogen eveneens de deliberaties van de selectie- en evaluatiecommissies niet bijwonen.

Ik hoop dat deze omzendbrief zal bijdragen tot een correcte toepassing van voormeld prerogatief.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^