gepubliceerd op 01 juli 2003
Omzendbrief GPI 27bis : bijkomende richtlijnen bij de ministeriële omzendbrief GPI 27 van 19 september 2002 betreffende de nadere richtlijnen inzake de individuele afwijkingen op de beroepsonverenigbaarheden in hoofde van de leden van het operationeel kader van de politiediensten
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
19 MEI 2003. - Omzendbrief GPI 27bis : bijkomende richtlijnen bij de ministeriële omzendbrief GPI 27 van 19 september 2002 betreffende de nadere richtlijnen inzake de individuele afwijkingen op de beroepsonverenigbaarheden in hoofde van de leden van het operationeel kader van de politiediensten
Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs, Aan Mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de Dames en Heren Korpschefs van de lokale politie, Aan de Heer Commissaris-generaal van de federale politie, Ter informatie : Aan de Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de Lokale Politie, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, Mijnheer de Commissaris-generaal, 1. De wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (hierna afgekort tot « WGP ») voorziet in haar artikel 134 voor de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten, in een cumulverbod voor het uitoefenen van andere professionele activiteiten.Het punt 4° van het eerste lid van deze bepaling werd uitgevoerd door het ministerieel besluit van 28 november 2001 tot vaststelling van de opdrachten en diensten waarvan de uitoefening onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader van de politiediensten. 2. Artikel 135, eerste lid, WGP voorziet dat individuele afwijkingen op de verbodsbepalingen van artikel 134 WGP, kunnen worden toegestaan, naargelang van het geval, door de commissaris-generaal, de burgemeester of het politiecollege, binnen het raam van de richtlijnen gegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken.Deze richtlijnen heb ik uitgevaardigd in de ministeriële omzendbrief GPI 27 van 19 september 2002. 3. Ik ben verheugd vast te stellen dat deze bepalingen met betrekking tot de beroepsonverenigbaarheden goed worden nageleefd en dat, over het algemeen, de personeelsleden van het operationeel kader een individuele afwijking aanvragen vooraleer de bijkomende beroepsactiviteit uit te oefenen.4. Met deze omzendbrief beoog ik, naast het verder aanmoedigen van de personeelsleden om de voorschriften van artikel 135 WGP na te leven, de verbodsbepalingen zoals bedoeld in artikel 134 WGP, die een ruime draagwijdte hebben, te verduidelijken.Niet elke bijkomende activiteit valt immers onder het toepassingsgebied van deze bepaling en vereist bijgevolg een voorafgaande aanvraag tot het bekomen van een afwijking. 5. Zo kan men dan ook aanvaarden dat het merendeel van de niet-bezoldigde activiteiten niet onder het toepassingsgebied van artikel 134 WGP vallen. 6. Ter illustratie kan ik enkele voorbeelden aanhalen die zich herhaaldelijk voordoen in het politielandschap : het uitoefenen van een niet-bezoldigde activiteit bij een V.Z.W., het belangeloos uitoefenen van de functie van scheidsrechter bij voetbalwedstrijden of andere niet-bezoldigde functies in een sport- of culturele vereniging.
Deze functies vallen uiteraard niet onder het toepassingsgebied van artikel 134 WGP en noodzaken dan ook geen voorafgaande aanvraag tot individuele afwijking zoals bedoeld in artikel 135 WGP. 7. Ik zou ook willen benadrukken dat de bescheiden vergoeding die het personeelslid ontvangt voor kosten gemaakt in het raam van de uitoefening van een bijkomende activiteit niet moet worden beschouwd als een bezoldiging.Het personeelslid, scheidsrechter bij een voetbalwedstrijd, wiens verplaatsingskosten en scheidsrechtersuniform worden vergoed in het raam van deze activiteit, wordt niet vermoed een bezoldiging te ontvangen maar enkel een vergoeding, zodoende dat men kan beschouwen dat hij de activiteit belangeloos uitoefent. 8. Hoewel het belangeloos karakter van een activiteit een bepalend element is om te beslissen of die activiteit zich al dan niet bevindt buiten het toepassingsveld van de verbodsbepalingen ingesteld door artikel 134 WGP, kan dit element op zichzelf niet doorslaggevend zijn. Dit wordt trouwens bevestigd door het punt 3° van het eerste lid van hetzelfde artikel, dat de uitoefening van een opdracht of een dienst, zelfs al is die onbezoldigd, in particuliere ondernemingen met winstoogmerk onverenigbaar acht met de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader van de politiediensten. 9. De uitoefening van een bijkomende, bezoldigde activiteit valt daarentegen steeds binnen het toepassingsveld van artikel 134 WGP en noodzaakt bijgevolg het toekennen van een voorafgaande afwijking vooraleer men de activiteit werkelijk kan uitoefenen, zonder evenwel afbreuk te willen doen aan het zesde lid van het punt II van de voormelde ministeriële omzendbrief GPI 27 waarin wordt voorzien dat er geen enkele individuele afwijking dient gevraagd te worden wanneer men een activiteit uitoefent als lid van het professorenkorps van een politieschool. 10. Tot slot wil ik deze richtlijnen vervolledigen door in herinnering te brengen dat een personeelslid van een politiedienst dat een deeltijdse of volledige loopbaanonderbreking (artikel VIII.XV.1 tot VIII.XV.5 RPPol), een vrijwillige vierdagenweek (artikel VIII.XVI.1 RPPol) of een halftijdse vervroegde uittreding (artikel VIII.XVIII.1 RPPol) geniet, steeds wordt geacht in dienstactiviteit te zijn. Wat bijgevolg betekent dat de artikelen 134 en 135 WGP evenals het voormelde ministerieel besluit van 28 november 2001 mutatis mutandis op haar/hem van toepassing zijn. De vorige bepalingen zijn daarentegen niet van toepassing op het personeelslid dat een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden, zoals bedoeld in artikel VIII.XIV.1 RPPol, geniet omdat het betrokken personeelslid zich tijdens deze afwezigheid immers in de administratieve stand "non-activiteit" bevindt (zie artikel VIII.XIV.3 RPPol).
U gelieve, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, de datum waarop deze omzendbrief in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, in het Bestuursmemoriaal te willen vermelden.
De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE