gepubliceerd op 22 september 2001
Omzendbrief betreffende het koninklijk besluit houdende bepaalde regels ter beveiliging van het waardevervoer
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
14 SEPTEMBER 2001. - Omzendbrief betreffende het koninklijk besluit houdende bepaalde regels ter beveiliging van het waardevervoer
Het koninklijk besluit van 21 juni 2001 houdende regeling van bepaalde methodes ter beveiliging van waardevervoer (verder in de tekst « koninklijk besluit methodes » genoemd) actualiseert de regels die van toepassing zijn op het beveiligd vervoer van waarden. Ik houd er aan via deze omzendbrief, mijn beleid betreffende deze materie nader toe te lichten.
Het beleid is er op gericht een minimum aan veiligheid te garanderen.
Dit wordt bereikt door in de eerste plaats deze maatregelen aan te moedigen die de aantrekkelijkheid van mogelijke buit wegnemen. Dit gebeurt door neutralisatiesystemen. Ze vernietigen de waarden vooraleer een persoon die daar niet toe gemachtigd is, ze nuttig zou kunnen bemachtigen. Deze systemen laten ook toe dat niet langer de mens, maar de techniek het ultieme obstakel vorm tussen de misdadiger en zijn buit. Ze bieden daarom de enige garantie voor een duurzame veiligheid voor het bewakingspersoneel, het personeel van hun klanten en de burgers, die zich in de omgeving van dit vervoer bevinden.
Hoewel de huidige regelgeving hier nog niet in voorziet is het de bedoeling dat wordt nagegaan hoe deze systemen in de toekomst ook een oplossing kunnen bieden voor onveilige situaties bij waardevervoer van beperkte omvang.
Recente gebeurtenissen in sommige buurlanden illustreren op een pijnlijke wijze dat zwaardere bewapening van bewakingsagenten gecombineerd met toenemende bepantsering alleen maar leiden tot meer geweld en bloedvergieten.
De economische realiteit vormt vooralsnog een beletsel voor de algehele en onmiddellijke invoering van neutralisatiesystemen. Daarom worden ze ook niet dwingend opgelegd. Maar precies omdat het traditioneel vervoer, waarbij deze technieken niet worden aangewend, meer onveilig is, zijn de te respecteren beschermingsmaatregelen bij de uitvoering ervan, uitgebreid. Het accent ligt daarbij vooral op procedurele maatregelen. Vandaar dat van alle partners, betrokken bij de uitvoering van dit vervoer, bijzondere veiligheidsinspanningen (die hieronder nader worden toegelicht) worden gevraagd. Het is in het allergrootste belang van de veiligheid van eenieder dat ze ook correct worden nageleefd. De bevoegde diensten zullen daar in de toekomst bijzonder op toezien. 1. Enkele begrippen en definities 1.1. Met beveiligd vervoer van waarden, in de zin van de bewakingswet uit 1990, bedoelde de wetgever het toezicht en de bescherming bij het vervoer van waarden. Dit betekent dat het bijzonder toezicht of bescherming bij het vervoer van waarden enkel kan gebeuren door een daartoe vergunde bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst.
Een bewakingsonderneming moet bij alle vervoer die ze organiseert de voorwaarden van het koninklijk besluit methodes respecteren en het is voor haar verboden waarden te vervoeren zonder dit minimale toezicht en bescherming. 1.2. De risico's bij beveiligd waardevervoer kunnen opgedeeld worden in drie soorten.
Het voertuigrisico is het veiligheidsrisico op een overval op het voertuig voor waardevervoer.
Het stoeprisico is het veiligheidsrisico waaraan bewakingsagenten zijn blootgesteld tijdens de afstand tussen het voertuig en de plaats van afgifte van de waarden bij een klant. Het koninklijk besluit methodes voorziet meerdere maatregelen om dit risico zo klein mogelijk te houden.
Met het manipulatierisico bedoelen we het risico voor bewakingsagenten die zich niet beperken tot het afgeven van de container met de waarden aan de klant, maar die de container bij de klant moeten openen en er zelf de waarden in- en uithalen. 1.3. Met neutralisatiesystemen worden deze systemen bedoeld die het mogelijk maken dat de waarden die de containers bevatten altijd worden geneutraliseerd van zodra de container op een ongeoorloofde wijze wordt geopend of zijn juiste bestemming niet bereikt. Binnen de categorie van neutralisatiesystemen zijn er twee soorten : containers die deze gerantie bieden over het gehele waardetransporttraject (van zone tot zone) (type A) en containers die enkel een bescherming bieden voor de stoepafstand (van vrachtwagen tot beveiligde ruimte en omgekeerd) (type B). Enkel bij het gebruik van type A-containers gelden alle voordelen verbonden aan het gebruik van beveiligde systemen; type B-containers bieden uitsluitend het voordeel dat ze, naast type A-containers, kunnen gebruikt worden bij « abnormaal lange stoepafstanden » (zie 2.5.2.). 2. Algemene verplichtingen van de houders van de stoppunten. Het bijzonder risico verbonden aan het beveiligd vervoer van waarden brengt ook voor de gebruikers van de dienstverlening van bewakingsondernemingen enkele noodzakelijke verplichtingen mee. Een bepaling uit de bewakingswet laat de Minister van Binnenlandse Zaken toe deze verplichtingen aan de gebruikers op te leggen. Het koninklijk besluit methodes bevat in dit verband volgende verplichtingen. 2.1. Beveiligde zone of beveiligde ruimte.
Er zijn drie soorten stoppunten waar waarden afgeleverd of opgehaald worden. 2.1.1. De stoppunten waar een voertuig voor waardetransport in zijn geheel moet in- en uitgeladen kunnen worden. Deze stoppunten moeten uitgerust zijn met een daarvoor bestemde beveiligde zone. Dit is een ruimte waar het voertuig kan binnenrijden en waar de nodige beschermingsmaatregelen zijn genomen om het lossen en laden op een veilige wijze te laten verlopen. 2.1.2. De stoppunten waar een bewakingsagent - en niet het personeel horende bij het stoppunt - de waarden in en/of uit een container laadt. Deze stoppunten moeten uitgerust zijn met een beveiligde ruimte, waar deze activiteit op een beveiligde wijze kan gebeuren. 2.1.3. Stoppunten waar geen voertuig geladen of gelost wordt en waar de bewakingsagenten zich beperken tot het afgeven, het ophalen of het verwisselen van een container, zonder deze te openen. De container wordt in dit geval gevuld of leeggehaald door de houder van het stoppunt. Deze stoppunten moeten noch met een beveiligde zone, noch met een beveiligde ruimte worden uitgerust.
Beveiligde ruimtes of zones, of het gedeelte van een gebouw waartoe ze behoren, moeten voldoen aan volgende voorwaarden : - ze zijn niet publiek toegankelijk gedurende de tijd dat een bewakingsagent er toegang toe heeft; - de handelingen die de bewakingsagent er stelt, kunnen onmogelijk door het publiek gezien worden; - de wanden, ramen en deuren ervan bestaan uit inbraakwerende materialen. 2.2. Procedure voor het betreden van een beveiligde zone of ruimte.
Er dienen, vooraleer het bewakingspersoneel toegang krijgt tot een beveiligde zone of een beveiligde ruimte, bepaalde procedures te worden gerespecteerd. Dit gebeurt door de bewakingsonderneming en/of door de houder van het stoppunt. 2.2.1. Vooreerst moet het bewakingspersoneel worden geïdentificeerd.
Deze maatregel heeft tot doel te voorkomen dat « valse bewakingsagenten » zich toegang zouden verschaffen tot deze plaatsen en daardoor ook een bedreiging zouden kunnen vormen voor het personeel van het stoppunt of voor de « echte » bewakingsagenten die ze dan desgevallend opwachten. In het verleden is gebleken dat de dracht van uniformen, uniformstukken, kogelvrije vesten of het voorleggen van zogenaamde bedrijfsbadges geen enkele waarborg bieden om echte van vermeende bewakers te onderscheiden. Ze kunnen integendeel ten onrechte de indruk wekken dat het om echte bewakingsagenten gaat. Het enige probate middel hiervoor vormt de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken uitgereikte identificatiekaart. Dankzij moderne technieken, kan de identificatie, in combinatie met een uitleesapparaat en digitale fotografie vanuit een centrale (van de bewakingsonderneming of van de klant), doeltreffend georganiseerd worden. 2.2.2. Verder dient men er zich van te vergewissen dat de bewakingsagent de beveiligde ruimte of zone op een veilige wijze kan betreden; dat hij bijvoorbeeld niet wordt bedreigd met een wapen of op het punt staat samen met onbevoegden binnen te gaan.
Deze visuele verificatie kan gebeuren : - door een persoon die zich in de beveiligde ruimte/zone bevindt; - via een systeem van telebewaking. 2.3.10-minutenregel Om veiligheidsredenen is het een absolute betrachting om de tijd van stilstand van een voertuig voor waardetransport tot het strikte minimum te beperken. Daarom moeten de beheerders van de stoppunten ervoor zorgen dat het in- en uitladen van waarden in ieder geval kan aangevat worden binnen de tien minuten, na de aankomst van het voertuig voor waardetransport aan hun stoppunt. Ze dienen daartoe de nodige maatregelen te nemen. 2.4. Bezoeken tijdens middagpauze.
De bewakingsonderneming en haar opdrachtgever hebben uiteraard de vrijheid overeen te komen dat bezoeken mogelijk zijn tijdens de middagpauze. Maar zelfs indien beiden deze mogelijkheid contractueel in principe zouden hebben uitgesloten, kan het voorkomen dat de beheerder van een stoppunt toch verplicht wordt een waardetransport tijdens de middagpauze te ontvangen, volgens de 10-minutenregel. De bedoeling is te voorkomen dat een voertuig gedurende langere tijd op de openbare weg geblokkeerd is. Aan de bewakingsondernemingen wordt gevraagd deze uitzondering niet te misbruiken en het verloop van hun ritten op een dergelijke wijze te plannen dat het bezoek aan een stoppunt tijdens de sluitingsuren in ieder geval vermeden wordt. Er kunnen zich nochtans omstandigheden voordoen waarbij dit niet mogelijk is. Een onvoorziene tijdsafwijking kan het rittenschema vervroegen (bv. : wegvallen omleiding) of verlaten (bv. : ongeval).
In dat geval is de 10-minutenregel van toepassing. De houder van het stoppunt moet het waardetransport ontvangen voor zover hij van de uitzonderlijke komst ervan, minstens 20 minuten voor sluitingstijd van het stoppunt verwittigd werd. Deze regel is enkel van toepassing voor de sluitingstijd tussen twee tijdsblokken gedurende dewelke een stoppunt geopend is (b.v. middagpauze).
Een voorbeeld moet dit duidelijk maken. Een bankfiliaal is gesloten tussen 12 en 14 uur. De komst van het voertuig voor waardetransport is gepland om 14 u. 30 m. Door onvoorziene omstandigheden heeft dit voertuig een voorsprong van één uur op het tijdsschema. Zo het filiaal ten laatste om 11 u. 40 m. verwittigd wordt, dient de houder het waardetransport te ontvangen om 13 u. 30 m. 2.5. Beperken stoepafstand. 2.5.1. Een beheerder van een stoppunt dient, waar mogelijk, de nodige maatregelen te nemen om de stoepafstand tussen het voertuig en de beveiligde ruimte zo kort mogelijk te houden. Hij kan dit doen door : - te voozien in een parkingplaats op de parking van een stoppunt indien de stoepafstand hierdoor kan worden ingekort; - te voorzien in een beveiligde ruimte op een plaats zo dicht mogelijk bij de toegang van het stoppunt voor de bewakingsagenten. 2.5.2. In sommige gevallen is het niet mogelijk een normale stoepafstand te organiseren.
Er is sprake van een « abnormaal lange stoepafstand » : - indien het voertuig voor beveiligd vervoer de onmiddellijke omgeving van de toegang van het stoppunt niet kan bereiken, doordat het zich bijvoorbeeld situeert in een verkeersvrije straat, een winkelgalerij of op een plein, waar de wekelijkse markt plaatsvindt; - indien de beveiligde ruimte zich niet in de onmiddellijke omgeving van de toegang van het stoppunt bevindt, doordat bijvoorbeeld de gehele winkelruimte van een grootwarenhuis moet doorlopen worden, alvorens de beveiligde ruimte te bereiken.
Om veiligheidsredenen mag een « abnormaal lange stoepafstand » enkel en alleen doorlopen worden met een goedgekeurd beveiligd systeem dat minstens functioneel is tussen het voertuig en de beveiligde ruimte van het stoppunt (zie 1.3.). 2.6. Informatieplicht.
De beheerders van de stoppunten verstrekken aan de bevoegde overheden of aan de daartoe aangeduide politiediensten, telkens als deze erom verzoeken, alle nuttige inlichtingen voor het garanderen van de maximale veiligheid. 3. Algemene regels bij beveiligd vervoer. De hieronder beschreven regels gelden, tenzij anders aangeduid, voor alle transporten. 3.1. Verbod nachttransport.
Met uitzondering van het beveiligd vervoer met één bewakingsagent, geldt er een algemeen verbod op waardevervoer voor het gehele grondgebied tussen 22 en 6 uur. Dit betekent dat een voertuig voor waardevervoer een beveiligde zone niet mag verlaten voor 6 uur en er zich terug moet in bevinden ten laatste om 22 uur. Het feit of een voertuig leeg is bij vertrek of aankomst heeft op deze regel geen invloed. Het voertuigrisico blijft immers ongewijzigd. 3.2. Gemengd vervoer.
De transporten worden opgedeeld in categorieën, al naar gelang de aard van de vervoerde waarden en het veiligheidsrisico dat dit vervoer meebrengt. Iedere categorie noodzaakt eigen veiligheidsmaatregelen.
Teneinde de geloofwaardigheid van de specifieke veiligheidsmaatregelen niet in het gedrang te brengen mogen sommige categorieën onderling niet gemengd worden. Het betreft inzonderheid papieren waarden (geld en andere waardevolle documenten) met andere waarden (edele metalen bijvoorbeeld). Het is de bedoeling dat via observatie niet de indruk wordt gewekt dat een overval lonend is omdat andere, meer aantrekkelijke waarden, dan deze die in de bedoelde categorie thuishoren, worden vervoerd of omdat waarden worden vervoerd zonder de nodige beschermingsmaatregelen. 3.3. Scheiding waarden en personeel.
Tijdens het vervoer moeten alle leden van de bemanning in de bestuurderscabine van het voertuig plaatsnemen. De reden ligt voor de hand : tijdens het vervoer dient het personeel en de potentiële buit gescheiden te blijven, zodat de agenten zo weinig mogelijk een fysiek beletsel vormen voor misdadigers. Omgekeerd kunnen er daarom ook geen waarden worden vervoerd in de bestuurderscabine. 3.4. Wapendracht.
Bewakingsagenten kunnen bij elke vorm van beveiligd waardevervoer een verweerwapen dragen. Ze zijn daar echter niet toe verplicht. Op deze regel bestaat één uitzondering : indien de bewakingsonderneming zelf instaat voor de bijzondere begeleiding van transporten (zie 4.4.), moeten de bewakingsagenten die hierbij worden ingezet, gewapend zijn.
Elke bewakingsagent die een wapen draagt, moet wel altijd in het bezit zijn van een wapendrachtvergunning, uitgereikt door de provinciegouverneur. Om te verhinderen dat een derde het wapen gemakkelijk zou kunnen grijpen, moet het worden gedragen in een foedraal dat gesloten is. 3.5. Dracht kogelvrij vest.
Een bewakingsagent die een wapen draagt, moet ook een kogelvrije vest dragen. De reden daarvoor is dat een gewapende bewakingsagent een groter risico loopt om in een vuurgevecht terecht te komen, dan een ongewapende collega. Om dezelfde reden moeten de agenten, belast met eender welk vervoer van geldbiljetten zonder beveiligde systemen, eveneens een kogelvrije vest dragen. 3.6. Identificatiekaart en herkenningsteken.
Een bewakingsagent moet ook altijd een identificatiekaart bij zich dragen, afgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij dient deze identificatiekaart of een ander herkenningsteken (badge) met zijn naam en de naam van de onderneming waartoe hij behoort, zichtbaar te dragen. Hij dient deze kaart aan een politieambtenaar te overhandigen in geval van gebeurlijke controle. De identificatiekaart moet ook aan de houders van stoppunten kunnen getoond worden teneinde hen in staat te stellen de bewakingsagent behoorlijk te identificeren. 3.7. Laden en lossen voertuigen.
Het volledig laden en lossen van een voertuig mag slechts plaatsvinden in een beveiligde zone. Laden en lossen op de openbare weg of in een niet-beschermde omgeving is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, bepaald door de federale politie en onder toezicht van de politie, verboden. 3.8. Containers.
De bewakingsagent mag een container, waarin hij de waarden meedraagt, slechts openen in een beveiligde ruimte. Hij mag een beveiligde ruimte met de waarden slechts verlaten, nadat ze zijn geborgen in een container. 3.9. Evaluatie stoeprisico.
Bij elk vervoer dat uitgevoerd wordt met 2 of meer bewakingsagenten moet één bewakingsagent het stoeprisico evalueren. Dit houdt in dat deze agent minimaal volgende procedure respecteert : - hij verlaat als eerste agent het voertuig; - hij vergewist er zich van dat de stoepafstand veilig is en geeft vervolgens een signaal aan de agent, drager van de container(s), dat deze het voertuig kan verlaten; - hij begeleidt de bewaker, drager van de container(s), en observeert gedurende de gehele stoepafstand en ook gedurende de eventuele manipulatie in beveiligde ruimte, zonder deze laatste te betreden; - hij neemt als laatste agent terug plaats in het voertuig. 3.10. Meldingsplicht.
De volgende gegevens van elke rit van beveiligd waardevervoer moeten minstens éénmaal, en wel daags voor de eerste uitvoering ervan - uiterlijk om 16 uur -, worden gemeld aan de federale politie : vertrek- en aankomstuur van de rit, namen en adressen van opeenvolgende stoppunten en het uur van aankomst aan deze stoppunten.
Sommige ritten moeten frequenter worden gemeld (zie 4.4.). 3.11. Voertuigen.
De technische voorwaarden waaraan de voertuigen moeten voldoen zijn geregeld in het koninklijk besluit betreffende de technische kenmerken en de homologatie van de voertuigen voor het waardevervoer gebruikt door de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten.
Elk voertuig voor beveiligd vervoer moet minimaal uitgerust zijn met : - een communicatiesysteem met de dispatching van de onderneming waartoe het behoort; - een aansluiting op een systeem, dat toelaat het op ieder ogenblik geografisch te localiseren; - een anti-overvalsysteem; - een alarmsysteem.
Voor sommige soorten beveiligd vervoer zijn bijkomende eisen gesteld. 4. Specifieke regels naar soort beveiligd vervoer. 4.1. Beveiligd vervoer met neutralisatiesystemen.
Het beveiligd vervoer met beveiligde systemen wordt uitgevoerd met twee bewakingsagenten (in het geval van het vervoer van bankbiljetten) en met één bewakingsagent (in het geval van vervoer van andere documenten).
Het vervoer gebeurt met een voertuig waarvan de bestuurderscabine hermetisch is afgesloten van de laadruimte. Het bevat de opschriften « neutralisatiesysteem » en « système de neutralisation ».
Deze vervoerswijze is aan geen verdere formaliteiten onderworpen.
Een bijzondere vorm van vervoer van geldbiljetten dient altijd te gebeuren met een neutralisatiesysteem. Het is dit vervoer waarbij « abnormaal lange stoepafstanden » voorkomen (zie 2.5.2.).
Alle andere hieronder omschreven vervoer geschiedt zonder neutralisatiesystemen. 4.2. Beveiligd vervoer met één bewakingsagent.
Volgend vervoer kan uitgevoerd worden met één bewakingsagent : - « documententransport » : het betreft het vervoer van waardepapieren, andere dan geld, waartegen de eigenaar, in geval van verlies of diefstal, verzet kan aantekenen, zodat deze documenten niet kunnen worden geïnd bij een financiële instelling; - vervoer van andere goederen dan geld, documenten of edelstenen en edele metalen : het betreft een restcategorie van waardevolle voorwerpen, waarvan de eigenaar het nuttig oordeelt ze te laten vervoeren met bijzondere bewakings- of beschermingsmaatregelen (b.v. : kunstvoorwerpen, sigaretten, enz.).
Het voertuig voor documententransport bevat de opschriften « documentenvervoer » en « transport de documents ».
Dit is het enige vervoer dat 's nachts mag worden uitgevoerd. 4.3. Beveiligd vervoer met twee bewakingsagenten.
Het vervoer van munten, edelstenen en edele metalen wordt uitgevoerd met twee bewakingsagenten. Het bij dit vervoer gebruikte voertuig moet beschikken over een gepantserde bestuurderscabine. Het bevat de opschriften « metaalgeld » en « monnaie métallique ». 4.4. Vervoer van geldbiljetten.
Aangezien dit vervoer het meest risicovol is en bovendien plaatsvindt zonder gebruik van neutralisatiesystemen is het aan strenge en gedetailleerde regels onderworpen.
Teneinde de politiediensten in staat te stellen het nodige toezicht uit te oefenen dienen de gegevens van iedere uitvoering van iedere rit dagelijks aan de federale politie te worden gemeld. Ook elke gebeurtenis die een tijdsafwijking kan opleveren van minstens dertig minuten ten opzichte van de laatst gemelde planning, moet zonder verwijl worden gemeld.
Voor sommige van deze transporten moet een zogenaamde bijzondere begeleiding worden voorzien. Deze geschiedt ofwel door een eigen escorte (twee wagens en zes gewapende bewakingsagenten) ofwel door een begeleiding van de federale politie. Zulke begeleiding geschiedt tegen vergoeding en voor zover de capaciteit van de federale politie zulks mogelijk maakt. Om de federale politie toe te laten haar diensten te organiseren moeten de gegevens van een aldus begeleide rit uiterlijk drie dagen voor de uitvoering ervan worden gemeld.
Voor vervoer van geldbiljetten geldt altijd dat buiten de agglomeraties gedurende de gehele rit niet meer dan 20 kilometer mag worden afgelegd op wegen bestaande uit meer dan drie rijstroken. Van deze regel kan enkel worden afgeweken door te voorzien in een bijzondere begeleiding.
Binnen het vervoer van geldbiljetten onderscheiden we verder twee grote onderafdelingen : het zonevervoer en het detailvervoer. 4.4.1. Zonevervoer.
Het zonevervoer verloopt van beveiligde zone naar beveiligde zone, zonder enige halte bij een stoppunt. De agenten verlaten bij dit vervoer het voertuig slechts binnen in een beveiligde zone. Dit vervoer zelf wordt uitgevoerd door twee bewakingsagenten. Voor zover dit vervoer gedurende de gehele rit binnen één en dezelfde agglomeratie wordt uitgevoerd, zijn er geen verdere formaliteiten vereist. Wordt de perimeter van een agglomeratie wel verlaten, dan moet voor dit vervoer een bijzondere begeleiding worden voorzien (zie hierboven). 4.4.2. Detailvervoer.
Het detailvervoer is vanuit een beveiligde zone georganiseerd naar de stoppunten bij de klanten, waar zich geen beveiligde zones bevinden.
Het wordt altijd uitgevoerd met drie bewakingsagenten. Volgende regels moeten hierbij worden gerespecteerd. 4.4.2.1. Dit vervoer verloopt in lusvorm : vanuit een beveiligde zone naar verschillende stoppunten om vervolgens naar dezelfde beveiligde zone terug te keren. 4.4.2.2. Per rit stelt de bewakingsonderneming minstens drie variaties samen. Elke variatie bestaat uit een combinatie van specifieke, vooraf vastgelegde reiswegen en een bepaalde volgorde van stoppunten. De opeenvolging van ritten is van aard dat dezelfde variatie achtereenvolgens maximaal tweemaal mag worden benut. Het is in ieder geval de bedoeling dat de keuze van variaties het voor een buitenstaander onmogelijk maakt om via observatie de doortocht van een voertuig van waardevervoer op een bepaald punt en op een bepaald tijdstip te voorspellen. Deze regel houdt tevens in dat het geenszins aan de bewakingsagenten is om uit te maken welke weg ze zullen volgen om de klanten te bedienen; enkel en alleen de bewakingsonderneming mag de reisweg bepalen. 4.4.2.3. Bovendien mogen de bewakingsagenten, belast met de uitvoering van de rit, slechts van de variatie op de hoogte worden gebracht maximum één uur voor de aanvang van iedere rit. Deze preventieve maatregel heeft een dubbel doel : enerzijds ongewenste lekken voorkomen en anderzijds voorkomen dat bewakingsagenten, die het slachtoffer werden van overval, ten onrechte worden verdacht van medeplichtigheid. 4.4.2.4. Per bewakingsploeg mogen er per dag niet meer dan 50 stoppunten georganiseerd worden, zo een escortevoertuig het voertuig voor waardevervoer begeleidt; in het andere geval zijn dit maximaal 30 stoppunten. 5. Internationale transporten. Er bestaat op dit ogenblik geen specifieke regeling voor internationale transporten, die worden uitgevoerd door buitenlandse ondernemingen. Dit wil zeggen dat de ondernemingen die deze activiteiten uitvoeren, moeten vergund zijn naar Belgisch recht en alle uitvoeringsregels, voorzien in het koninklijk besluit methodes, op dezelfde wijze dienen te respecteren als bij de uitoefening van binnenlandse transporten. 6. Controles. Het is mogelijk dat een voertuig voor waardetransport aan een controle wordt onderworpen. Om veiligheidsredenen gebeurt dit nooit op de openbare weg of op een plaats die toegankelijk is voor het publiek. De politiediensten voeren een controle altijd uit op een veilige plaats.
De bewakingsondernemingen lichten hun personeel in over de te volgen veiligheidsprocedure die hierbij moet worden in acht genomen. 7. De verhouding tussen het koninklijk besluit methodes en private overeenkomsten. Het is in de sector van het waardevervoer de gewoonte dat door de ondernemingen overeenkomsten worden afgesloten waarin maatregelen en procedures worden voorzien die, rechtstreeks of onrechtstreeks, ook betrekking hebben op de veiligheid. Het zijn de overeenkomsten tussen bewakingsondernemingen en hun klanten en deze die tussen werkgevers en werknemers worden afgesloten in het kader van het collectief arbeidsrecht.
Contracterende partijen kunnen een bijkomende veiligheid beogen.
Daarom kunnen ze voorzien in maatregelen die de regelgeving in het koninklijk besluit methodes aanvullen. Deze overeenkomsten kunnen evenwel geen bepalingen bevatten die daarmee strijdig zijn of die de toepassing ervan zouden omzeilen. Waar contractanten in principe vrij zijn overeen te komen wat ze wensen, is deze vrijheid beperkt doordat een overeenkomst geen afbreuk mag doen aan bepalingen die de openbare orde betreffen. Deze bepalingen zijn absoluut nietig. Een eis tot schadevergoeding tegen hem die zulke bepalingen schendt, kan voor de rechter niet ingeroepen worden. Zo kan een onderneming met een klant geen contract afsluiten om een vervoer te realiseren tussen 22 en 6 uur. Het koninklijk besluit methodes verbiedt dergelijke transporten.
Ook een werkgever kan met de vertegenwoordigers van de werknemers niet overeenkomen transporten te laten doorgaan met een bewakingsploeg die kleiner is dan het wettelijk toegestane.
De Minister van Binnenlandse Zaken, A. Duquesne