Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 12 juni 1997
gepubliceerd op 09 augustus 1997

Omzendbrief. Toepassing van de wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1997000503
pub.
09/08/1997
prom.
12/06/1997
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


12 JUNI 1997. Omzendbrief. Toepassing van de wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen


Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs Voor informatie : Aan Mevrouwen en de Heren Burgemeesters en Schepenen Mevrouw de Gouverneur, Mijnheer de Gouverneur, Naar aanleiding van een parlementair initiatief, heeft de wet van 24 december 1996 de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen vervangen.

Zij stelt meer bepaald een eenvormig stelsel in voor de provincie- en gemeentebelastingen, en verzamelt alle bepalingen met betrekking tot zowel de vestiging als de invordering van deze belastingen, waardoor de opheffing van wanordelijke en fragmentarische oude wetten, zoals die van 29 april 1819 betreffende de gemeentebelastingen, mogelijk werd.

Sinds haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad heeft deze wet van 24 december 1996 vele vragen doen rijzen bij een bepaald aantal gemeentelijke en provinciale overheden.

Daarom lijkt het mij wenselijk te zijn een zeker aantal begrippen en regels van deze wet te preciseren en te verklaren in het licht van de principes waarop de wetgever zich gebaseerd heeft en de aanwijzingen die geleverd zijn door de voorbereidende werkzaamheden.

Het onderzoek van deze vragen geeft aanleiding tot beschouwingen die hieronder toegelicht worden, volgens de nummering van de artikelen van de wet waarnaar zij verwijzen.

Artikel 2 In tegenstelling tot het vroegere stelsel van de wet van 23 decem-ber 1986, is de nieuwe wet niet langer van toepassing op de agglomeraties en de federaties van gemeenten. Deze beperking van het toepassingsgebied van de wet mag echter geen moeilijkheden met zich meebrengen voor zover de Grondwet voorziet dat de bevoegdheden van de Brusselse agglomeratie voortaan uitgeoefend worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Artikel 3 Het derde lid bepaalt dat wanneer de contante inning niet kan worden uitgevoerd, de belasting ingekohierd wordt en onmiddellijk eisbaar is.

Met onmiddellijke eisbaarheid wordt het moment bedoeld waarop het kohier uitvoerbaar wordt verklaard.

Wat de bepaling van de verwijlintresten betreft, dient eraan herinnerd te worden dat de contante belastingen meestal eisbaar zijn vanaf het feit dat er aanleiding toe geeft. Aangezien in dit geval de inkohiering niet echt de belastingschuld doet ontstaan en het niet relevant is de niet-betaling van de contante belasting te bevorderen, zal het aanslagbiljet vermelden dat er verwijlintresten geëist worden van de belastingplichtige vanaf de datum van het feit dat daartoe aanleiding geeft. Aangezien deze datum in bepaalde gevallen moeilijk a posteriori te bepalen is, kan ik enkel de overheden die de belastingverordening opstellen, aansporen om er een precieze datum op te vermelden, of op zijn minst alle elementen aan de hand waarvan deze datum bepaald kan worden.

Wat het betalingsbewijs betreft dat bedoeld wordt in artikel 3, eerste lid, heeft de wetgever het niet nuttig geacht de modaliteiten te bepalen volgens welke het bewijs geleverd moet worden. Hij heeft een dergelijke taak evenmin afgevaardigd aan de Koning.

Gezien het aantal verschillende situaties dat zich kan voordoen, moet dit bewijs derhalve bestaan uit een document, ongeacht de drager waarop het opgesteld is, waarvan het bewijskrachtige karakter overeenstemt met de vereisten van het gemene recht inzake bewijs.

Artikel 4 In 1, eerste lid, wordt bepaald dat het kohier betreffende provinciebelastingen vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door de gouverneur of de persoon die hem in zijn ambt vervangt.

Die laatstgenoemde is dus de persoon bedoeld in artikel 123 van de provinciewet, die aangeduid wordt overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 15 december 1820 houdende onderrichtingen voor de provinciegouverneurs.

Daarenboven dient opgemerkt te worden dat de vaststelling en de uitvoerbaarverklaring van het kohier geen akten zijn die aan toezicht onderworpen zijn.

Bovendien moet in 1, tweede lid, de uitdrukking "onverwijld" begrepen worden in de betekenis die het meest gebruikelijk is in bestuurszaken.

Zo moet de ontvanger die belast is met de invordering, met de vereiste ijver instaan voor de verzending van de aanslagbiljetten, gezien de onder meer technische middelen waarover hij beschikt. 3 preciseert de vermeldingen die op de kohieren moeten staan. Het artikelnummer dat bedoeld wordt in 5° van deze paragraaf, stemt overeen met het artikelnummer van het kohier.

Hoewel het verslag van de Commissie Binnenlandse Zaken van de Kamer van volksvertegenwoordigers de verwijzing vermeldt naar een artikel van de belastingverordening op basis waarvan de belasting vastgesteld wordt, spreekt het vanzelf dat deze vermelding voor de belastingplichtige geen enkel belang in het kohier zou inhouden, te meer daar het kohier opgesteld wordt ingevolge een belastingverordening die in haar geheel beschouwd wordt, en niet ingevolge één bepaling in het bijzonder.

Deze belastingverordening wordt trouwens geïdentificeerd door de vermeldingen in 3° en 4° (benaming van de belasting). 3, 7°, betreft de verzendingsdatum van het aanslagbiljet naar de belastingplichtige.

Hoewel het kohier de kwaliteit van authentieke akte verwerft door de vervulling van de formaliteit die erin bestaat het kohier uitvoerbaar te verklaren, bestaat er geen bezwaar tegen het feit dat de verzendingsdatum van het aanslagbiljet a posteriori vermeld wordt op het kohier. Deze praktijk wordt trouwens thans reeds toegepast, naar het voorbeeld van de gangbare praktijk inzake inkomstenbelastingen.

Bovendien kan de ultieme datum van de betaling, die vermeld is in 8°, uitsluitend bepaald worden door de verzendingsdatum van het aanslagbiljet naar de belastingplichtige.

Het standpunt dat tijdens de voorbereidende werkzaamheden van de wet uitgedrukt is, en dat bepaalt dat de verzendingsdatum waarvan sprake in 3, 7°, de verzendingsdatum van het aanslagbiljet is, dient dus bevestigd te worden.

Deze datum wordt opnieuw opgenomen in artikel 5 en men kan ervan uitgaan dat dit een herhaling is.

Artikel 5 De vraag werd gesteld of de vermeldingen die op het aanslagbiljet moeten staan, wezenlijke formaliteiten vormen of op zijn minst vormen die vereist zijn op straffe van nietigheid.

In dit opzicht dient eraan herinnerd te worden dat de Raad van State herhaaldelijk van mening was dat de wezenlijke vorm die vorm is die opgelegd wordt in het belang van de burger.

Op fiscaal vlak volgt daaruit dat de belastingbetaler in het bezit moet zijn van alle informatiegegevens aan de hand waarvan hij zijn belasting kan identificeren, zodat hij op een doeltreffende wijze bezwaar kan aantekenen.

Derhalve moeten alleszins de vermeldingen in artikel 4, 3, 1° tot 4° en 6° tot 8° als zodanig beschouwd worden.

De auteur van het amendement dat aanleiding gegeven heeft tot deze bepaling, vindt het wenselijk op een zo begrijpelijk mogelijke manier de redenen en de inhoud van de belastingverordening te verklaren aan de belastingplichtige.

Het is de taak van de betrokken overheden om voor elk geval te bepalen waarin deze beknopte samenvatting moet bestaan en welke vorm zij moet hebben.

Ofwel preciseert de belastingverordening duidelijk de doeleinden van de belasting en doet de opstelling ervan geen enkel interpretatieprobleem ontstaan. In deze hypothese is het mogelijk dat bij het aanslagbiljet een uittreksel van de belastingverordening gevoegd wordt met de bepalingen die de belastingplichtige verduidelijking kunnen verschaffen. Ofwel verschijnen deze doeleinden niet dadelijk, en rechtvaardigen zij dat er een gepaste beknopte samenvatting opgesteld wordt.

Om te voldoen aan de wens van de wetgever moet de belastingplichtige, omwille van de doorzichtigheid, alleszins geïnformeerd worden over de redenen en de elementen waarop de belasting gebaseerd is.

Artikel 6 Ter herinnering vermelden wij dat artikel 6 betrekking heeft op elke vaststelling van de belastingaanslag die een voorafgaande verklaring van de belastingplichtige vereist.

Elke beslissing tot ambtshalve vaststelling van de belastingaanslag moet behoorlijk met redenen omkleed worden. Zij moet genomen worden na kennis genomen te hebben van de opmerkingen die in voorkomend geval geformuleerd zijn door de belastingplichtige.

De belastingen die opgesteld zijn naar aanleiding van een verklaring, worden ingekohierd.

Krachtens artikel 3, derde lid, worden de niet-vereffende contante belastingen ingekohierd. Een ambtshalve vaststelling van de belasting-aanslag is niet van toepassing daarop.

De belastingverhoging waarin voorzien is in het vijfde lid, vormt zelf een belasting. In die hoedanigheid is het aangewezen de verhoging gelijktijdig en samen met het basisbedrag in te kohieren. De regels die bepaald zijn inzake invordering en verwijlintrest van de belasting zijn derhalve van toepassing.

Artikel 7 De beëdigde ambtenaren waarvan sprake in artikel 7, moeten, ongeacht hun niveau en hun graad, de hoedanigheid van statutair personeelslid hebben.

Wat de provinciebelastingen betreft, moeten de personeelsleden die belast zijn met de opdrachten bedoeld in artikel 7, en die aangeduid zijn door de gouverneur, tot het personeel van de provincie behoren.

Artikel 8 De uitdrukking "zonder verplaatsing" dient dezelfde betekenis te krijgen als de betekenis die het heeft in de artikelen 315 en 316 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. De ambtenaren die belast zijn met het opstellen van de belastingaanslag, zijn dus niet gemachtigd te eisen dat de boeken en documenten voorgelegd worden op de kantoren van het gemeente- of provinciebestuur. Zij moeten zich ter plaatse begeven om de nodige controles uit te voeren.

Wat de particuliere woningen en bewoonde lokalen betreft, moet de toegang slechts vereist zijn wanneer er ernstige vermoedens zijn dat zij elementen bevatten die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de belasting of die gebruikt worden voor de uitoefening van een belastbare activiteit.

De machtiging van de voorzitter van de politierechtbank moet in elk afzonderlijk geval gevraagd worden, en moet geïndividualiseerd worden.

Artikel 10 Er dient wel verstaan te worden dat de wettelijkheidscontrole die uitgeoefend wordt door de bestendige deputatie die uitspraak doet als administratieve overheid in geval van een bezwaar tegen een gemeente- of provinciebelasting beperkt wordt tot de controle van het aanslagbiljet en tot de overeenstemming hiervan met de wet van 24 december 1996.

Rekening houdend met de administratieve aard van de bezwaarprocedure, zijn de termijnen voortaan zeer strikt, en wordt er, behalve verlenging met drie maanden waarin de wet zelf voorziet, geen enkele verlenging of schorsing toegestaan.

Met andere woorden, ingeval de bestendige deputatie niet binnen de vereiste termijn reageert, wordt het verzoek van de belastingplichtige aanvaard en kan de gemeente een beroep instellen bij het Hof van Beroep.

Artikel 11 De uitdrukking "alle bij het geding betrokken partijen" betreft naar gelang van het geval de gemeente, de provincie, de bestendige deputatie of de belastingplichtige.

De bestendige deputatie, die voortaan uitspraak doet als administratieve overheid, zou betrokken partij kunnen zijn in het proces voor het Hof van Beroep.

De volgende situaties kunnen zich voordoen. 1° Gemeentebelastingen. De belastingplichtige dient een bezwaarschrift in bij de bestendige deputatie. Ofwel verklaart die het beroep ontvankelijk, ofwel verwerpt zij het.

In de eerste hypothese kan de gemeente beroep aantekenen tegen de beslissing van de administratieve overheid die uitspraak gedaan heeft, namelijk de bestendige deputatie, die partij is in het geschil voor het Hof van Beroep; de belastingplichtige van zijn kant beschikt over de mogelijkheid vrijwillig op te treden in het geding.

In de tweede hypothese kan de belastingplichtige beroep aantekenen tegen de beslissing van de bestendige deputatie, en kan de gemeente op zijn beurt vrijwillig optreden in het geding.

Hoewel de voormelde wet van 24 december 1996 het niet altijd uitdrukkelijk bepaalt, is het duidelijk dat elk van de bij het geding betrokken partijen op de hoogte gebracht moet worden van de beslissingen waarvan zij de gevolgen ondergaat.

Omwille van de gelijkheld van de partijen en het respect van de tegenspraak, wordt er aanbevolen : 1° dat de bestendige deputatie aan de gemeente kennis geeft van het beroep van de belastingplichtige bij het Hof van Beroep;2° dat de bestendige deputatie aan de belastingplichtige kennis geeft van het beroep van de gemeente bij het Hof van Beroep, met de vermelding van de mogelijkheid om vrijwillig op te treden in het geding.2° Provinciebelastingen. De belastingplichtige die de verschuldigdheid van een provinciebelasting betwist, kan bezwaar aantekenen bij de bestendige deputatie die dit bezwaar ofwel ontvankelijk verklaart, ofwel verwerpt.

In het eerste geval is het bijna ondenkbaar dat de bestendige deputatie haar eigen beslissing betwist, en de belastingplichtige die in het gelijk gesteld wordt, heeft er geen belang bij een beslissing te betwisten die voor hem gunstig is. In het tweede geval kan de belastingplichtige beroep aantekenen tegen de beslissing van de bestendige deputatie.

Artikel 12 De uitdrukking "voor zover zij met name niet de belastingen op de inkomsten betreffen" betekent dat alle bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en van het uitvoeringsbesluit van dit Wetboek die opgesomd zijn in artikel 12, van toepassing zijn op de provincie- en gemeentebelastingen, behalve die bepalingen die feiten of gevallen betreffen die zich waarschijnlijk niet zullen voordoen inzake provincie- of gemeentebelastingen of die specifiek zijn voor procedures die uitsluitend van toepassing zijn op de rijksbelastingen.

De artikelen 297, 298, 300, 301, 304, 1, eerste lid, 343, 412 en 412bis van het Wetboek 1992 zijn meer bepaald specifiek voor rijksbelastingen.

Artikelen 14 en 15 Uit de combinatie van de artikelen 14 en 15 vloeit voort dat de wet van 24 december 1996 van toepassing is op de provincie- en gemeentebelastingen waarvan het kohier uitvoerbaar verklaard is vanaf 1 januari 1997 of waarvan de contante inning uitgevoerd is vanaf die datum.

De wetten die door artikel 14 opgeheven zijn, blijven van toepassing voor alle belastingen waarvan het kohier uitvoerbaar verklaard is voor 1 januari 1997, en elke latere geschillenprocedure verloopt onder de uitwerking van deze wetten.

Ik verzoek U. Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, in het Bestuursmemoriaal van uw provincie de datum aan te geven waarop deze omzendbrief bekendgemaakt werd in het Belgisch Staatsblad.

De Minister, J. Vande Lanotte.

^