Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 10 november 2005
gepubliceerd op 24 november 2005

Omzendbrief OOP 30ter waarbij uitleg verschaft wordt bij de wijziging van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet krachtens de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2005000726
pub.
24/11/2005
prom.
10/11/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


10 NOVEMBER 2005. - Omzendbrief OOP 30ter waarbij uitleg verschaft wordt bij de wijziging van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet krachtens de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen


Aan de Dames en de Heren Provinciegouverneurs, Aan Mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel Hoofdstad, Ter informatie : Aan de Dames en Heren Burgemeesters, I. WIJZIGINGEN AAN ARTIKEL 119BIS NIEUWE GEMEENTEWET Met de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen werd een aanpassing doorgevoerd van artikel 119bis Nieuwe Gemeentewet.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende wijzigingen die dit artikel heeft ondergaan.

I. 1. Repenalisering titel X van boek II van het Strafwetboek Ingevolge de wet van 17 juni 2004 werd titel X van boek II van het Strafwetboek gedepenaliseerd. De gemeenten konden echter deze feiten opnieuw opnemen in hun reglementen of verordeningen en voor de overtreding ervan hetzij een politiestraf hetzij een administratieve sanctie opleggen. Diezelfde wet voorzag tevens uitdrukkelijk in de mogelijkheid om aan minderjarigen die de volle leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, een administratieve sanctie die bestaat uit een maximum geldboete van 125 euro op te leggen. Minderjarigen van minder dan 16 jaar daarentegen konden geen administratieve geldboete opgelegd krijgen.

Dit had tot gevolg dat deze minderjarigen van minder dan 16 jaar als het ware straffeloos bleven wanneer voor de overtreding van deze inbreuken geen politiestraf in het gemeentereglement of verordening werd opgenomen of wanneer geopteerd werd voor een administratieve geldboete. Bij gebreke aan een inbreuk van strafrechtelijke aard kan immers geen beschermingsmaatregel in toepassing van de wet op de jeugdbescherming genomen worden aangezien de inbreuken niet konden omschreven worden als een als misdrijf omschreven feit. Bovenden konden de parketten voor dergelijke feiten gepleegd door minderjarigen van minder dan 16 jaar, slechts uitzonderlijk optreden op basis van een dringende problematische opvoedingssituatie wanneer de voorwaarden daartoe aanwezig waren. Zoals hoger vermeld, kon ook geen administratieve geldboete opgelegd worden.

Om aan dit probleem van straffeloosheid tegemoet te komen, is het belangrijk dat een aantal overtredingen uit titel X van het Strafwetboek waaraan toch vaak minderjarigen ook van minder dan 16 jaar zich schuldig maken, strafbaar blijven.

Volgende artikelen worden dan ook opnieuw strafbaar gesteld in het Strafwetboek (titel X van boek II) : -artikel 559, 1° : beschadiging van roerende goederen - artikel 561, 1 : nachtlawaai - artikel 563, 2° : opzettelijke beschadiging van landelijke of stedelijke afsluitingen - artikel 563, 3° : feitelijkheden of lichte gewelddaden Niettegenstaande deze repenalisering, wordt voorzien dat voor dergelijke feiten ook een administratieve sanctie zal kunnen opgelegd worden. Deze feiten werden immers opgenomen in de opsomming van artikel 119bis, § 2, derde lid, zodat de strafvordering vervalt twee maanden na ontvangst van het proces-verbaal indien de procureur des Konings niet reageert of heeft laten weten geen gevolg aan de feiten te zullen geven, waarna de feiten enkel nog administratiefrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd. Indien de procureur des Konings binnen diezelfde termijn van twee maanden echter heeft laten weten dat hij een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek heeft opgestart, vervolging heeft ingesteld dan wel oordeelt het dossier te moeten seponeren bij gebreke aan toereikende bezwaren, kan geen administratiefrechtelijke vervolging worden ingesteld.

I. 2.Vaststellingsbevoegdheid Ingevolge de wet van 17 juni 2004 konden daartoe aangewezen gemeenteambtenaren vaststellingen doen in verband met inbreuken die uitsluitend gesanctioneerd kunnen worden met administratieve sancties in hun eigen gemeente, maar niet in een andere gemeente van de eigen politiezone. De huidige wet heeft hieraan verholpen door deze mogelijkheid te voorzien voor de gemeenteambtenaren van meergemeentenpolitiezones. Hiertoe dient een overeenkomst gesloten te worden tussen de betrokken gemeenten. Op die manier kan de expertise van bepaalde ambtenaren (bv milieuambtenaren) ten dienste worden gesteld van de volledige zone, zal er meer eenvormigheid zijn en kan er tevens kostenbesparend worden opgetreden enz.

I. 3. Proceduriële wijzigingen I. 3.1. Met betrekking tot de vaststellingen : procedure van overmaking Voorheen was een termijn van 15 dagen - die aanvangt op datum van de aangifte of ambtshalve vaststelling - voorzien binnen dewelke de politieambtenaren of hulpagenten hun vaststellingen moesten overmaken aan de procureur des Konings en een afschrift aan de ambtenaar. Deze termijn wordt thans verlengd tot één maand aangezien de termijn van 15 dagen de kwaliteit van de vaststellingen niet ten goede komt. Met een uniforme termijn van één maand behoudt men de mogelijkheid om vlug te reageren op de door de wet geviseerde overlastfenomenen en wordt voorkomen dat anders steevast prioriteit zou dienen te worden gegeven aan de opsporing van overtredingen of wanbedrijven die ook afgehandeld kunnen worden met een administratieve sanctie. Bovendien zal men dan redelijkerwijze kunnen beschikken over een volledig dossier, zodat de kans dat nog bijkomende informatie zou moeten ingewonnen worden, geringer wordt. Voor de berekening van de termijn van één maand kan bij analogie worden verwezen naar het Gerechtelijk Wetboek en de aldaar geldende principes (de termijn van één maand wordt gerekend van de zoveelste tot de dag voor de zoveelste waarbij de termijn aanvangt de dag na die van de akte die hem doet ingaan en de vervaldag in de termijn inbegrepen is).

In de wet van 17 juni 2004 was evenmin een termijn bepaald waarbinnen de vaststellingen moesten worden overgemaakt aan de ambtenaar indien het ging om inbreuken die enkel administratiefrechtelijk worden gesanctioneerd en dit in tegenstelling met de processen-verbaal inzake « gemengde » inbreuken waarvoor wel een termijn was voorzien (zie hoger, 15 dagen thans gebracht op 1 maand). De wetgever is hieraan tegemoetgekomen door voor deze louter administratieve inbreuken ook een termijn van één maand te voorzien.

Deze termijn van 1 maand is een dwingende termijn en de niet-naleving ervan heeft ingrijpende gevolgen. Er is immers geen mogelijkheid meer om een administratieve sanctie op te leggen indien deze termijn niet zou gerespecteerd worden. In die zin is het dan ook van het allergrootste belang dat op de processen-verbaal duidelijk wordt aangegeven wanneer het proces-verbaal werd overgemaakt. De dwingende termijn van één maand geldt enkel voor het proces-verbaal waarin de aanvankelijke vaststellingen werden opgenomen. Navolgende processen-verbaal waarin eventuele bijkomende informatie werd ingewonnen, vallen niet onder deze termijnvereiste en kunnen na het verstrijken van deze termijn, nog steeds worden overgemaakt. Het spreekt echter voor zich dat de korte verjaringstermijn van zes maanden waarbinnen de ganse procedure dient doorlopen te worden, ertoe noopt dat alle beschikbare informatie zo vlug mogelijk bij de ambtenaar dient toe te komen. Zoals in de Memorie van Toelichting bij de wet van 20 juli 2005 aangehaald, wordt de sanctionerende ambtenaar geacht het proces-verbaal te hebben ontvangen twee dagen na de datum van verzending ervan.

Tevens wordt voorgeschreven dat er van de vaststellingen lastens minderjarigen die enkel gesanctioneerd kunnen worden met een administratieve sanctie, steeds een afschrift wordt overgemaakt aan de procureur des Konings. Het is immers niet omdat een minderjarige geen misdrijf heeft gepleegd, dat het jeugdparket niet zou moeten worden ingelicht. Het spreekt immers voor zich dat herhaaldelijke administratieve inbreuken er kunnen op wijzen dat de minderjarige zich in een problematische opvoedingssituatie bevindt. Het is dan ook van groot belang dat het jeugdparket ook van de administratieve vaststellingen kennis kan nemen.

I. 3.2. Met betrekking tot de termijn voor reactie door de procureur des Konings Voor de inbreuken op de artikelen 526, 537 en 545 S.W. die ook administratief kunnen worden gesanctioneerd bepaalde de wet van 17 juni 2004 dat de strafvordering verviel één maand na ontvangst van het proces-verbaal indien het parket niet reageerde. Deze termijn van één maand binnen dewelke de procureur des Konings de ambtenaar in voorkomend geval dient in te lichten, wordt thans verlengd tot twee maanden teneinde ervoor te zorgen dat het opsporingsonderzoek is afgerond en de procureur des Konings zijn beslissing om al dan niet strafrechtelijk te vervolgen, kan baseren op alle gegevens van het opsporingsonderzoek. Alzo zal het parket tevens de nodige tijd krijgen om inlichtingen in te winnen omtrent de opvoedingsomstandigheden van de minderjarigen terwijl dit in zeer veel gevallen noodzakelijk is om te kunnen oordelen of er al dan niet een gevolg moet worden gegeven aan de vaststelling van de inbreuk. De opnieuw gepenaliseerde inbreuken uit Titel X van boek II van het Strafwetboek vallen tevens onder deze regeling zodat ook hier een termijn van twee maanden gelaten wordt aan de procureur des Konings om zijn beslissing desgevallend te laten kennen.

De termijn voor inbreuken op de artikelen 327 tot 330, 398, 448, 461 en 463 S.W. die ook administratiefrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd maar alleen in het geval dat het parket binnen een termijn van twee maand laat weten aan de gemeentelijke ambtenaar dat er een administratieve sanctie kan worden opgelegd, blijft ongewijzigd.

I. 3.3. Cumulatie van kwalificaties Bij de wetswijziging van 2004 was geen regeling voorzien voor de gevallen van cumul van kwalificaties. Dit zijn situaties waarbij eenzelfde feit naargelang de kwalificatie zowel sanctioneerbaar is door een gemeentereglement als door een strafwet (bv. wildplassen, sluikstorten). Dit was echter wel het geval in de wet van 13 mei 1999.

Gelet op het adagium non bis in idem, spreekt het voor zich dat een dergelijke regeling terug dient opgenomen te worden in de nieuwe gemeentewet.

In dit geval dient te worden gehandeld volgens de procedure die geldt voor de « gemengde » inbreuken op de artikelen 526, 537 en 545 S.W. (en de gerepenaliseerde inbreuken op titel X van boek II van het Strafwetboek). De procureur des Konings beschikt dan ook over een termijn van twee maanden vanaf de dag van de ontvangst van het proces-verbaal, om de ambtenaar in te lichten dat een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek wordt opgestart, vervolging werd ingesteld dan wel dat hij het dossier wenst te seponeren bij gebrek aan toereikende bezwaren. Indien de procureur des Konings binnen deze periode geen bericht laat is enkel nog administratiefrechtelijke vervolging mogelijk.

I. 3.4. Verjaringstermijn Voordien was de verjaringstermijn vastgelegd op 6 maanden, te rekenen van de dag waarop het feit gepleegd werd. Gelet op de verlenging van de termijn voor het opsturen van de vaststellingen naar de procureur des Konings of de ambtenaar en in voorkomend geval van de termijn waarbinnen de procureur des Konings zijn reactie dient ter kennis te brengen, moet deze termijn aangepast worden. De termijn wordt dan ook gewijzigd door te stellen dat de termijn van zes maanden begint te lopen vanaf de dag van de ontvangst van de vaststellingen of van het afschrift van het proces-verbaal door de ambtenaar. De ambtenaar wordt geacht van de vaststellingen kennis te hebben genomen twee dagen na de datum van de verzending ervan. Het is dan ook van het grootste belang dat op de weergave van de vaststellingen duidelijk de datum van verzending wordt vermeld.

Terzelfdertijd wordt thans bepaald dat binnen de zes maanden kennis dient te worden gegeven van de beslissing. Het volstaat derhalve niet enkel dat de beslissing wordt genomen binnen voormelde termijn, doch tevens dient zij ter kennis te zijn gebracht per aangetekende brief binnen diezelfde periode.

I. 3.5. Wijzigingen in de procedure lastens minderjarigen Er wordt thans uitdrukkelijk voorzien dat een administratieve boete kan worden opgelegd aan een persoon die ten tijde van de feiten minderjarig was maar op het ogenblik van de beoordeling van de feiten meerderjarig is geworden. In dat geval dient de procedure voor minderjarigen te worden toegepast en wordt de beroepsprocedure ingesteld bij de jeugdrechtbank.

Ouders, voogden of degenen die het gezag over de minderjarige uitoefenen, worden thans in alle stadia van de procedure betrokken, zowel in de procedure voor de ambtenaar als in de beroepsprocedure voor de jeugdrechtbank. Er wordt voorzien dat deze personen dezelfde rechten hebben als de overtreders zelf. Zo kunnen zij bij voorbeeld verweermiddelen voordragen, kunnen zij eveneens het dossier inzien, gehoord worden, beroep aantekenen bij de jeugdrechtbank enz. Tevens wordt voorzien dat de beslissing waarbij een administratieve boete wordt opgelegd aan de minderjarige ook aan deze personen per aangetekend schrijven ter kennis wordt gebracht.

Tezelfdertijd is voorzien in een burgerlijke aansprakelijkheidsregeling. Immers, in het licht van de tenuitvoerlegging van de opgelegde administratieve geldboete, moeten de ouders, voogden of degenen die gezag hebben over de minderjarige burgerlijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van de administratieve geldboetes.

Ofschoon er geen hoger beroep mogelijk is tegen het vonnis van de jeugdrechtbank waarbij er uitspraak wordt gedaan over het hoger beroep tegen de beslissing tot het al dan niet opleggen van een administratieve geldboete, is er toch de mogelijkheid ingevoerd voor de minderjarigen en de ouders, voogden of degenen die gezag over de minderjarige hebben om in het geval dat de jeugdrechtbank een beschermingsmaatregel oplegt in plaats van een administratieve boete, toch beroep in te stellen volgens de procedures omschreven in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming die gelden voor de als misdrijf omschreven feiten. In aansluiting hiermede werd tevens bepaald dat de door de jeugdrechtbank opgelegde beschermingsmaatregel ten allen tijde conform artikel 60 van de jeugdbeschermingswet kan ingetrokken of gewijzigd worden.

I.3.6 Beroepsprocedure Paragraaf 12 van artikel 119bis Nieuwe Gemeentewet werd tevens gewijzigd. Waar voorheen bepaald werd dat de gemeente beroep kan aantekenen tegen een beslissing tot het niet-opleggen van een administratieve geldboete, wordt thans gepreciseerd dat dit enkel het geval kan zijn voor zover de beslissing houdende oplegging van een administratieve geldboete wordt genomen door een aangewezen provincieambtenaar.

I. 4. Afschriften Een afschrift van het proces-verbaal of van de vaststellingen en een afschrift van de beslissing houdende al dan niet oplegging van een administratieve sanctie kan door de ambtenaar overgemaakt worden aan elke belanghebbende partij die hiertoe voorafgaandelijk een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richt aan hem. Het zou hier bij voorbeeld kunnen gaan om een persoon die schade heeft geleden door het gedrag van de persoon aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd. Het zal echter aan de ambtenaar toekomen de gegrondheid van het verzoek te beoordelen.

II. WIJZIGINGEN EN AANVULLINGEN BIJ DE OMZENDBRIEF OOP 30BIS II.1. Omzetting van de bedragen uit de wet van 13 mei 1999 na de invoering van de euro In de omzendbrief OOP30bis is een vergissing geslopen bij de vermelding van de bedragen in euro. Ingevolge artikel 3 van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro, worden de administratieve geldboetes immers de facto gedeeld door 40 zodat de bedragen van 10 000 Fr. en 2 500 Fr. thans dan ook dienen gelezen te worden als respectievelijk 250 euro en 62,50 euro.

II.2. Model van proces-verbaal/vaststelling Bij de omzendbrief OOP30bis was een model van vaststelling bijgevoegd.

Teneinde echter niet in tegenstrijd te zijn met de bestaande (gerechtelijke) modellen van proces-verbaal en om de invoering van de processen-verbaal in de elektronische databanken bij de politiediensten te garanderen, wordt gevraagd : - voor de gemengde inbreuken, een « gewoon » proces-verbaal van vaststelling op te maken; - voor de louter administratieve inbreuken, de vaststelling op te nemen in een bestuurlijk verslag, conform het model gevoegd in bijlage.

Volledigheidshalve wordt hier ook nog opgemerkt dat het aan te bevelen is om, wanneer door de politiediensten verschillende strafrechtelijke inbreuken worden vastgesteld en waarbij één van de inbreuken ook kan afgehandeld worden door een administratieve sanctie, zij twee aanvankelijke processen-verbaal opmaken betreffende enerzijds de vaststellingen van de louter strafrechtelijk sanctioneerbare feiten en anderzijds de feiten die een gemengde inbreuk uitmaken en dat uiteraard enkel een afschrift van laatstgenoemd proces-verbaal wordt overgemaakt aan de sanctionerende ambtenaar. Hetzelfde geldt voor het geval er verschillende strafrechtelijke inbreuken worden vastgesteld én een louter administratief feit. Deze aanbeveling wordt gegeven in het licht van artikel 28quinquies van het Wetboek van strafvordering dat stelt dat het opsporingsonderzoek geheim is. Het feit dat een sanctionerende ambtenaar kennis krijgt van strafbare feiten waaromtrent door het openbaar ministerie een opsporingsonderzoek wordt gevoerd doch die buiten het kader van de gemengde inbreuken vallen is immers moeilijk verzoenbaar met dit principe.

BIJLAGE : model van bestuurlijk verslag

Gelieve Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, deze omzendbrief te willen overmaken aan de Dames en Heren Burgemeesters en arrondissementscommissarissen van uw provincie.

De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister belast met het Grootstedenbeleid, C. DUPONT

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^