gepubliceerd op 16 oktober 2001
Ministeriële Omzendbrief PLP 10 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
9 OKTOBER 2001. - Ministeriële Omzendbrief PLP 10 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking
Aan Mevrouw en de heren Provinciegouverneurs, Aan de Procureurs-generaal, Ter informatie : Aan de dames en heren Arrondissementscommissarissen, Aan de dames en heren burgemeesters Aan de provinciale Ondersteuningsteams Aan de Commissaris-generaal van de federale politie Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie Aan de Directeur-generaal van de Algemene Rijkspolitie I. INLEIDING Het Octopusakkoord van 23 mei 1998 bepaalt in het punt B1 dat « enkel de lokale politie instaat voor de gehele basispolitiezorg, en dat zij zodanig moet worden georganiseerd en over de nodige middelen moet beschikken om onder haar verantwoordelijkheid de basispolitiezorg te kunnen verzekeren. » Artikel 3, lid 2 van de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus (hierna 'WGP'), definieert de opdrachten van de lokale politie : « de lokale politie verzekert op het lokale niveau de basispolitiezorg, meer bepaald alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die nodig zijn voor het beheren van lokale gebeurtenissen en fenomenen die zich voordoen op het grondgebied van de politiezone, evenals het vervullen van sommige politieopdrachten van federale aard ».
Artikel 142 WGP geeft de Koning de bevoegdheid om, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de organisatie- en werkingsnormen van de politiediensten vast te leggen. Dit artikel is de wettelijke basis voor het KB van 17 september houdende de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking (hierna 'KB'), dat in deze omzendbrief becommentarieerd wordt. Betreffend KB is een eerste uitvoering van deze wettelijke bepaling. Zoals aangegeven in de aanhef, zullen de organisatie- en werkingsnormen verder uitgewerkt worden binnen de diensten van de Commissaris-generaal van de federale politie, namelijk binnen de directie belast met de relaties met de lokale politie.
De concrete vertaling van deze normen zal in iedere zone dienen te gebeuren in overleg tussen de bestuurlijke en gerechtelijke overheden, en zal haar neerslag vinden in het zonaal veiligheidsplan. Het is ook via dit plan dat de naleving van de regelgeving zal kunnen worden nagegaan, aangezien het voor goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie (zie art. 37 WGP).
De basis van het KB is de wettelijke bepaling dat de bevolking recht heeft op een « gelijkwaardige minimale dienstverlening ». Met andere woorden moeten tenminste die zes functies die in het KB worden vermeld, worden verzekerd ten gunste van alle burgers in het ganse land, op de wijze zoals ze daarin worden beschreven.
Als maatstaf voor de minimaal vereiste zes functies werd uitgegaan van de (veronderstelde) noden en verwachtingen van de bevolking.
Het is evident dat elk lokaal politiekorps daarenboven de vereiste capaciteit moet voorzien voor, en investeren in ondersteunende activiteiten, die het mogelijk moeten maken deze zes functies op een kwalitatief hoogstaande manier aan te bieden en uit te voeren. Het geheel van taken die niet onmiddellijk van rechtstreeks belang zijn voor het publiek zijn niet opgenomen in het Koninklijk besluit.
Zo wordt bijvoorbeeld de dispatching in het KB niet vernoemd. Het is echter logisch dat de functie interventie slechts uitvoerbaar is wanneer de dispatching door de zone zelf, in samenwerking met andere zones of nog op provinciaal vlak wordt georganiseerd.
Een ander voorbeeld betreft de capaciteit die moet worden voorzien voor de voortgezette vorming van de politieambtenaren. Ook daarover wordt in het KB niet gerept, terwijl de voortgezette vorming één van de kritieke succesfactoren vormt van het doeltreffend functioneren van de politiediensten. Het is de verantwoordelijkheid van elk politiekorps, en meer bepaald van de korpschef, om daarin te voorzien.
Aangezien dergelijke visie de grondslag vormt van het KB, hoeft het geen betoog dat het effectief, nodig om een politiezone werkbaar te maken, geen optelsom kan en mag zijn van de in het KB opgenomen functies. Ten eerste, worden in het KB absoluut minimale normen opgelegd, aan te passen naar gelang van de noodwendigheden van iedere zone. Ten tweede, wordt in de bijkomende - maar hoogst noodzakelijke - activiteiten niet voorzien.
De hier becommentarieerde regelgeving beoogt vandaar in geen geval enige aanwijzing te geven over de globale capaciteit aan mensuren die een korps van lokale politie nodig heeft.
Het Octopusakkoord bepaalt dat, om duidelijke redenen van besparing, maar ook om ervoor te zorgen dat de politiezones een redelijke grootte behouden, zij niet elk voor zich systematisch moeten beschikken over alle noodzakelijke middelen voor het vervullen van de basispolitiezorg (punt B3).
Naast de opdracht van de federale politie, om de lokale politie te ondersteunen en om de noodzakelijke supralokale middelen ter beschikking te stellen, zal de federale overheid samenwerkingsmechanismen tussen politiezones, in de vorm van samenwerkingsprotocollen, aanmoedigen.
In het KB wordt trouwens vermeld welke functies in samenwerking met andere zones kunnen worden verzekerd. Deze zijn formeel voorzien in het raam van de functie politionele slachtofferbejegening en impliciet toegelaten in het raam van de onthaalfunctie (technisch gezien, mogen de posten van telefonisch onthaal worden gekoppeld aan een dispatching buiten de zone).
II. DE ZES FUNCTIES VAN DE MINIMALE DIENSTVERLENING AAN DE BEVOLKING 1° DE FUNCTIE WIJKWERKING De functie wijkwerking is de hoeksteen van een naar de gemeenschap gerichte politie en moet als dusdanig een belangrijke plaats innemen in de basispolitiezorg. In de nieuwe politionele benadering is het dan ook zo dat dit werk meer moet inhouden dan de eerder « administratieve » taken die de huidige wijkagenten momenteel dikwijls toebedeeld krijgen.
Zo zal de wijkwerking onder meer moeten bijdragen tot : - het verzamelen van alle nuttige inlichtingen over de bijzonderheden en problemen eigen aan een wijk; - de verspreiding van algemene info naar de bevolking en naar lokale gemeenschappen toe; - het doorgeven van lokale vragen en verwachtingen aan de overheid of andere diensten; - het uitvoeren van preventieve controles om bij te dragen tot het bevorderen van het veiligheidsgevoel onder de bevolking door de zichtbaarheid van de politie in de wijk te verhogen en preventief toezicht uitoefenen die beoogt een veiligheidsgevoel te creëren bij de bevolking door de zichtbaarheid van de politiemensen te verhogen. Dit zal inzonderheid bereikt worden door ervoor te zorgen de oorzaken van prikkelbaarheid en agressie bij de bevolking te verminderen of door de situaties terug te dringen die van aard zijn dat ze het objectief risico voor de bevolking kunnen verhogen (oneigenlijk gebruik van het wegennet, belemmering van de oversteekplaatsen voor voetgangers of van de voetpaden, aanleg van werven...); - het luisteren naar de klachten en grieven van de bevolking en indien mogelijk daadwerkelijke oplossingen aanbrengen; - het opsporen en helpen oplossen van kleine ontluikende conflicten (bemiddelingssfunctie); - het detecteren van bronnen van onveiligheid en de eventuele haarden van criminaliteit en het inlichten van de bevoegde diensten erover; - het uitvoeren van beperkte politionele taken die een bijzondere kennis of een eerder persoonlijk contact met de bevolking vereisen (hercontactname met een slachtoffer, kantschriften, moraliteitsonderzoeken, onderzoek van woonplaats verwittigingen op het vlak van de technische staat van de voertuigen, hun inschrijving of de voorschriften betreffende de verplichte verzekering, ...); - het gevolg geven aan bepaalde oproepen die een beperkte, niet-dringende politionele interventie vereisen; daarenboven kan de wijkagent, naar aanleiding van een interventieoproep, opgeroepen worden om informatie te verschaffen en de aard van de oproep vooraf te evalueren; - het besteden van bijzondere aandacht aan het gedrag en handelingen van bepaalde personen onder toezicht (voorwaardelijk in vrijheid gestelden, geesteszieken,..) Met het oog op een optimaal geïntegreerde werking binnen elke politiezone, is het aangewezen dat er een performante informatiedoorstroming wordt gerealiseerd, onder meer tussen de functie wijkwerking en de functie lokale opsporing.
De wijkdienst moet niet permanent worden georganiseerd, maar moet wel toelaten dat de wijkagenten hun functie kunnen uitoefenen na de normale diensturen of tijdens weekends en/of feestdagen, afhankelijk van de periodes waarop het maatschappelijk leven in de betreffende wijk zich afspeelt.
De wijkwerking bestrijkt het ganse grondgebied van de zone, en wordt georganiseerd op basis van een geografische indeling, waarbij rekening gehouden wordt met de lokale bijzonderheden en de bevolkingsdichtheid.
Als minimale werkings- en functioneringsnorm legt het KB de inzet van 1 wijkagent per 4000 inwoners op (deze norm moet worden beschouwd als de gemiddelde norm over het totale grondgebied van de zone) Het is aangewezen dat bij de organisatie van deze functie rekening gehouden wordt met de inwerkingstelling van de politieposten binnen elke gemeente. De functie wijkwerking en de functie onthaal worden dus best op elkaar afgestemd. 2° DE FUNCTIE ONTHAAL In elke politiezone wordt de functie onthaal georganiseerd in een centraal onthaalpunt.In een meergemeentenzone wordt daarenboven in iedere gemeente een politiepost opgericht. In elke politiepost organiseert de zone een onthaalpunt, en dit gedurende een significant aantal uur per week.
De taken die voornamelijk in de onthaalpunten verzekerd worden, betreffen gewoonlijk : het beantwoorden van telefoons of het te woord staan van bezoekers, informatie en doorverwijzing van de bevolking naar de voor hen adequate instanties, het afleveren van attesten of administratieve documenten van politionele aard, het opnemen van klachten en aangiften, het verzekeren van de radiocommunicatie met politiemensen op het terrein (lokale « dispatching »),...
Om tot een optimale capaciteitsaanwending te komen, is het aangewezen dat deze personeelsleden bovendien zo veel mogelijk belast worden met andere taken zoals het afhandelen van kantschriften op uitnodiging, de uitvoering van gerechtelijke taken of onafgehandelde administratieve dossiers,...
Het onthaal moet niet op exclusieve wijze door een lid van het operationeel kader worden uitgevoerd; sommige taken kunnen door CALogpersoneel worden vervuld (afgeven van adminstratieve documenten, uittypen dossiers, verstrekken van info,...).
Hoewel de bereikbaarheid van een politiedienst in iedere zone permanent (24 uur 24 uur, het ganse jaar door) gegarandeerd moet worden, is het in sommige zones niet haalbaar of zelfs niet aangewezen te voorzien in een permanente fysieke aanwezigheid van een politieambtenaar op het onthaalpunt. Als minimale norm daarvoor geldt 12 uur per dag in het centraal onthaalpunt.
Wel moet erover worden gewaakt dat een burger binnen de zone steeds een onmiddellijke respons krijgt, indien hij een beroep op de lokale politie wenst te doen. Gedurende de uren dat een politiekantoor of politiepost niet bemand is, moeten alle telefonische oproepen automatisch worden doorgeschakeld naar een bemande politiepost binnen of buiten de zone. Dat laatste kan vanzelfsprekend alleen als daarover met de betreffende zone een akkoord werd bereikt.
Personen die zich na sluitingstijd fysiek bij om het even welke politiepost aanmelden, moeten door middel van technische infrastructuur (bijv. oproepknop) in de mogelijkheid worden gesteld ter plaatse in contact te treden met een politieambtenaar. Dit kan opnieuw ofwel zonaal of supralokaal worden georganiseerd, mits de nodige afspraken hieromtrent. 3° DE FUNCTIE INTERVENTIE De permanente bereikbaarheid en beschikbaarheid van de politiediensten krijgt vooral gestalte in de functie interventie. Zij bestaat erin om - binnen een passende termijn - een antwoord te bieden op elke oproep waarbij een politionele interventie ter plaatse noodzakelijk is. Gezien de verscheidenheid van de zones werd er niet voor geopteerd om federale normen uit te vaardigen in verband met aanrijtijden. Het komt aan de lokale partners zelf toe om hieromtrent afspraken te maken en deze in de vorm van kwaliteitsstandaarden op te nemen in het zonaal veiligheidsplan.
Deze functie moet op een permanente wijze worden georganiseerd binnen elke politiezone, rekening houdend met enerzijds het aantal en de aard (ernst en dringendheid) van de oproepen, en anderzijds met de vereisten van een efficiënte aanwending van beschikbare middelen.
De functie interventie vertaalt zich in eerste instantie op het niveau van een zone door de in plaatsstelling van één of meer permanente interventieploeg(en), versterkt volgens tijdelijke noden met één of meerdere « piekploegen » (om te kunnen antwoorden op een tijdelijke of punctuele verhoging van het aantal oproepen). Als minimale werkings- en functioneringsnorm legt het KB de inzet van anderhalve interventieploeg op : één permanente ploeg, aangevuld met een bijkomende ploeg gedurende gemiddeld 12 uur per dag (1). De oproepbaarheid van een officier van bestuurlijke en gerechtelijke politie moet worden verzekerd.
De interventieploegen zijn prioritair belast met het geven van een adequate respons op de oproepen die een politieaanwezigheid binnen de kortst mogelijke termijn vereisen (dringende interventies) Naast de dringende interventies worden zij tevens geacht - zo snel als mogelijk en indien nodig - een gepast gevolg te geven aan de niet-dringende vragen tot interventie die aan hen worden gericht.
Om tot een efficiënte aanwending van de capaciteit te kunnen komen, is het aangewezen dat de personeelsleden van de interventieploegen ook andere basispolitietaken vervullen. Die taken moeten evenwel op elk ogenblik onderbroken kunnen worden als een oproep tot interventie beantwoord moet worden.
In deze context kan o.a. aan deze personeelsleden gevraagd worden over te gaan tot gerichte patrouilles (in het kader van het lokaal veiligheidsbeleid of als er specifieke problemen opduiken), taken met een federaal karakter (zoals het bewaken van plaatsen waar geldtransporten zich aanbieden om fondsen op te halen of te leveren), bepaalde ambtshalve uitgevoerde of voorgeschreven controles (wegcontroles of te bewaken plaatsen), zelfs onderzoeken van een beperkte omvang (zoals de uitvoering van kantschriften, het verhoor van personen in het raam van een lopend onderzoek,...). Combinatie van interventies met dergelijke taken is echter niet mogelijk als deze taken zijn voorgeschreven door een dwingende richtlijn, aangezien deze niet om het even wanneer kunnen worden onderbroken.
Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de functie interventie niet enkel en alleen door de permanente interventieploegen of piekploegen uitgevoerd kan worden. Bepaalde interventies met een niet-dringend karakter kunnen ook op een adequate wijze uitgevoerd worden in het kader van de wijkwerking (gepersonaliseerd, en met een betere kennis van de plaats en de situatie). 4° DE FUNCTIE POLITIONELE SLACHTOFFERBEJEGENING Het artikel 46 van de Wet op het Politieambt ligt aan de grondslag van elke politieactie ten opzichte van het slachtoffer.Zo zullen zij de personen die om hulp of bijstand verzoeken in contact brengen met gespecialiseerde diensten. Zij verlenen onder andere bijstand aan de slachtoffers van misdrijven, inzonderheid door hen de nodige informatie te verschaffen.
De politieambtenaar is vaak de eerste persoon die in contact treedt met een slachtoffer. Hij heeft bijgevolg de verplichting in te staan voor een adequate opvang en onthaal, en voor een emotionele steun.
De slachtofferbejegening maakt dus integraal deel uit van de politionele opdrachten. Wel impliceert een goede slachtofferbejegening het zich eigen maken van een welbepaald gedrag, bekwaamheid en kennis.
Naast deze wettelijke verplichting in hoofde van iedere politieambtenaar, moet elk lokaal politiekorps beschikken over een gespecialiseerde medewerker, met als doel de politieambtenaren raad te geven en bij te staan bij het vervullen van hun opdrachten.
Deze medewerker kan, onder andere, worden belast met : - de bewustmaking en voortgezette vorming van de korpsleden; - alle info gelinkt aan de slachtofferbejegening in te zamelen en ter beschikking te stellen van het korps; - de slachtoffers bij te staan in sommige gevallen, bijvoorbeeld in emotionele crisissituaties of zwaar slachtofferschap (inzonderheid in geval van zware ongevallen met of zonder vluchtmisdrijf, ...); - de slachtoffers die psychosociale hulp behoeven door te verwijzen naar de bevoegde diensten; - het onderhouden van contacten en samenwerken met de hulpinstanties; - deelnemen aan overlegstructuren.
Deze taak kan integraal aan een politieassistent of aan burgerpersoneel met een relevant diploma worden toevertrouwd.
De permanente oproepbaarheid van dergelijk persoon moet ten voordele van elke zone worden verzekerd. Daarin kan in voorkomend geval worden voorzien in samenwerking met andere zones. 5° DE FUNCTIE LOKALE OPSPORING EN LOKAAL ONDERZOEK Deze functie behelst het uitvoeren van daden van gerechtelijke opsporing en van gerechtelijk onderzoek naar feiten die conform art. 5, par. 3 WPA aan de lokale politie worden toegewezen.
Het gaat om de recherchetaken in het kader van de basispolitiezorg, meer bepaald alle opdrachten van gerechtelijke politie die nodig zijn voor het beheren van lokale gebeurtenissen en fenomenen die zich voordoen op het grondgebied van de politiezone, evenals het vervullen van sommige gerechtelijke politieopdrachten van federale aard (art. 3, lid2 WGP). Deze activiteiten worden gedaan in uitvoering van opdrachten (kantschriften) van de onderzoeksrechters en procureurs des Konings of, in geval van aanvankelijke vaststellingen van misdrijven, ambtshalve aangevat.
In geval van 'Autonome Politionele Afhandeling' kunnen de opsporingsdaden worden gesteld, volgens de geldende richtlijnen, op vraag van een officier van gerechtelijke politie van een andere zone.
Daarnaast wint de lokale politie eveneens alle politioneel relevante informatie in.
De resultaten van de opsporingen, onderzoeken en informatiegaring worden in een proces-verbaal of (vertrouwelijk) verslag vastgelegd en aan de bevoegde overheden overgemaakt. 5.1. Algemene recherchetaken Elke politieambtenaar moet over de kennis en vaardigheid beschikken om gerechtelijke taken uit te voeren. Daarom moeten die taken in eerste instantie door (een groot deel van) het operationeel personeel worden uitgevoerd. Als voorbeelden van dergelijke taken gelden het verhoren van getuigen, slachtoffers en daders bij de aanvankelijke vaststellingen, een buurtonderzoek, kantschriften, ... 5.2. Gerechtelijke opdrachten in bepaalde domeinen of van een zekere omvang Maar elke zone moet over de nodige specifieke capaciteit beschikken om, zonder de goede uitvoering van de andere opdrachten in het gevaar te brengen, de gerechtelijke opsporingen en onderzoeken die een grondiger kennis vereisen in bepaalde domeinen of die een inzet van een zekere duur vergen (omwille van de omvang van het onderzoek), te kunnen uitvoeren. Daarom is het aangewezen om enkele mensen te vormen voor deze gerechtelijke taken.
In elk geval is het noodzakelijk een deel van het personeel van het operationeel kader te belasten met deze gerechtelijke taken, al dan niet gegroepeerd in een 'gerechtelijke dienst' of '- brigade'. De minimale organisatie- en werkingsnorm voor deze 'gereserveerde' capaciteit werd als volgt, bepaald : 1° 10 % van het personeel van het effectief van het operationeel kader, voor de politiezones waarvan het globale effectief gelijk is aan of hoger is dan 230;2° 7 % van het personeel van het effectief van het operationeel kader, met een minimale dagelijkse inzet op weekdagen van een ploeg van van twee personeelsleden, voor de andere politiezones. Deze norm moet als een volstrekt minimum qua ondergrens in elke zone worden beschouwd. Daarenboven kan er geen sprake van zijn de nu reeds noodzakelijke en voorziene recherchecapaciteit af te bouwen tot deze minimumgrens.
Er wordt geen organisatievorm of Bstructuur opgelegd of voorgeschreven. Toch ligt het voor de hand dat - gelet op de omvang van de te reserveren capaciteit - de dienst die hoofdzakelijk belast is met de opdrachten van gerechtelijke politie (art. 57 WGP) een van de volgende twee vormen kan aannemen : 1° Een 'opsporingsdienst' : een politiekorps heeft een opsporingsdienst indien in dit korps twee of meerdere personen, - al dan niet georganiseerd binnen een specifieke dienst -, voornamelijk (behoudens uitzonderlijke situaties), opsporings- en gerechtelijk onderzoek verrichten.2° Een 'permanente oriëntering' van het gerechtelijk werk naar twee of meer personen : twee of meer personen krijgen in principe de gerechtelijke taken toebedeeld, zonder dat dit echter als een echt afzonderlijke dienst te beschouwen is.De personen die de gerechtelijke taken uitvoeren, nemen ook (geregeld) deel aan andere types diensten en vervullen nog andere taken.
Rekening houdend met de hiervoor vemelde minimumnorm, moet binnen de zone de recherchecapaciteit van de lokale politie worden bepaald. Dit zal uiteraard afhangen van de aard en het volume van de uit te voeren gerechtelijke taken. Het komt aan de zonale veiligheidsraad toe te bepalen de prioriteiten en wat de vereiste capaciteit bestemd voor de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie moet zijn.
Het is, onverminderd de bepalingen van het KB RPPol van 30 maart 2001 (in het bijzonder de artt. VI.II.21 en VI.II61), aangewezen dat de bevoegde Procureur des Konings wordt ingelicht van de lijst van de personeelsleden die in het bijzonder zullen belast worden met de uitvoering van gerechtelijke opdrachten.
Ik herhaal dus nogmaals dat deze politieambtenaren niet de enige zijn die opdrachten en taken van gerechtelijke aard zullen vervullen (zie Pt. 5.1.), maar het verschil met hun collega's is hier dat zij zich uitsluitend en specifiek hiermee zullen bezighouden. Voor de totaliteit van dit gerechtelijk werk (zie Pt. 5.1. en 5.2.) geldt de norm van 10 à 15 % die reeds in mijn Omzendbrief ZPZ 12 van 22 december 2000 (B.S., 25 januari 2001) werd vermeld. 6° DE FUNCTIE HANDHAVING VAN DE OPENBARE ORDE De functie handhaving van de openbare orde is één van de essentiële taken van een lokale politiedienst.Zoals in de Memorie bij de Wet op het Politieambt wordt omschreven, omvat de openbare orde de klassieke trilogie, bestaande uit openbare rust, veiligheid en gezondheid : - de openbare rust beoogt de afwezigheid van wanordelijkheden en onlusten in openbare plaatsen; - de openbare veiligheid beoogt de afwezigheid van gevaarlijke toestanden voor personen en goederen, en omvat onder meer de voorkoming van criminaliteit en de bijstand van personen in gevaar. De politie op het wegverkeer maakt hier integraal deel van uit. In het kader van de verkeersveiligheid, is het noodzakelijk te zorgen voor de vlotheid van het verkeer, voor het sensibiliseren van de bestuurders op het vlak van de elementaire veiligheidshandelingen (dragen van de veiligheidsgordel; ...) en het respect voor anderen, en wat betreft het naleven van de snelheidsbeperkingen en dit vooral op bepaalde plaatsen (scholen, woonbuurten, ...). Een minimum aantal verkeerscontroles is eveneens één van de middelen die ervoor moeten zorgen dat de elementaire verkeersregels worden nageleefd zodat het aantal verkeersongevallen op de wegen en straten van de politiezone vermindert. In deze optiek, zal ervoor worden geopteerd projectmatig te werken en de controles doelgericht te organiseren zodanig dat de bevolking zal inzien dat de verkeersveiligheid een zorg is van eenieder. De uitwerking van die projecten veronderstelt dat een deel van de effectieven structureel daaraan wordt voorbehouden. Onafgezien van het snelheidsprobleem en het sturen onder invloed, is het eveneens nodig aandacht te besteden aan het rijden zonder verzekering of tijdens een schorsing of na verlies van de rijbevoegdheid; - de openbare gezondheid beoogt de afwezigheid van ziekten door de handhaving van de hygiëne en door het vrijwaren van een kwalitatief leefmilieu.
De openbare ordehandhaving beperkt zich niet tot het beëindigen van ordeverstoringen, of het herstel van de openbare orde, maar moet bovendien de uitoefening van individuele rechten en vrijheden mogelijk maken. Daarom mag de term « handhaving van de openbare orde » niet worden begrepen als een statisch bewaren of herstellen van een toestand, maar eerder als een (proberen) realiseren van een bepaalde omgeving waar de individuele rechten en vrijheden worden beschermd en geëerbiedigd.
De lokale ordediensten De maatregelen die de handhaving van de openbare orde op lokaal vlak trachten te waarborgen, worden in principe uitgevoerd door het lokale politiekorps dat territoriaal gezien betrokken is, onder gezag en verantwoordelijkheid van de burgemeester. Het gaat niet louter over de ordehandhaving ter gelegenheid van eerder grote evenementen, maar ook over andere punctuele gebeurtenissen waarvan het goed verloop een politieaanwezigheid vereist. Ook het nemen van nodige maatregelen om een veilig wegverkeer mogelijk te maken, wordt in deze functie vervat.
De operationele noden kunnen erg verschillend zijn naar gelang van de zone. Ze zijn inderdaad enerzijds afhankelijk van het aantal, het belang en de aard van de evenementen die een politioneel dispositief vereisen; anderzijds hangen ze af van de richtlijnen van de administratieve overheid wat politionele aanwezigheid betreft (bijvoorbeeld aanwezigheid van een politie-effectief bij begrafenissen, huwelijken, lokale ceremonieën en feesten,..).
Inzake het herstel van de openbare orde kan men een onderscheid maken tussen voorzienbare gebeurtenissen en onvoorzienbare ordeverstoringen.
De voorzienbare gebeurtenissen zijn deze die regelmatig terugkomen, of die een redelijke tijd vooraf gemeld werden. De onvoorzienbare zijn bijvoorbeeld : een spontane staking, een onaangekondigde optocht, een voorziene gebeurtenis in een andere zone, waarover vooraf geen afspraken tot bijstand of samenwerking zijn gemaakt, en die zich op onvoorzienbare wijze uitbreidt naar de eigen zone, ...
Het lokale politiekorps moet zo worden georganiseerd dat de ordehandhaving en het eventueel herstel van de openbare orde bij voorzienbare gebeurtenissen gegarandeerd worden.
In geval van volstrekt onvoorzienbare gebeurtenissen moet het lokale korps in staat zijn onmiddellijk met het aanwezige personeel en materiaal te reageren. Indien het aanwezige personeel niet voldoende zou zijn om de openbare orde te handhaven, moet men ten spoedigste personeel kunnen terugroepen.
Er moet op permanente basis een officier van bestuurlijke politie oproepbaar zijn om onmiddellijk zijn functie op te nemen.
Het is gepast om hier te herhalen dat de burgemeester daarnaast, onder de voorwaarden zoals bepaald door artikel 43 van de WGP, de federale politie kan vorderen met het oog op de handhaving of het herstel van de openbare orde.
De « federale ordediensten » In de gevallen voorzien in artikel 62, 10 ° en 64 van de WGP (ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde), kan de Minister van Binnenlandse Zaken de lokale politie opvorderen om de openbare orde te handhaven of te herstellen in een andere zone. De lokale politie moet alle vorderingen uitvoeren tot beloop van een gedeelte van haar jaarcapaciteit, dat in principe niet lager mag zijn dan 10% en niet hoger dan 20 %.
Naast de capaciteit voor de handhaving van de openbare orde voorzien in uitvoering van het KB, moet de lokale politie zich derwijze organiseren dat zij in staat is om ook deze vorderingen uit te voeren.
U gelieve, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, de datum waarop deze Omzendbrief in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd, in het bestuursmemoriaal te willen vemelden.
De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Aangezien de spreiding van de werklast in iedere zone verschilt, wordt in het KB een minimale inzet van een bijkomende ploeg gedurende 84 per week opgelegd.Gemiddeld betekent dit een inzet van 12 uur per dag. De zone beslist echter autonoom wanneer zij die bijkomende ploeg inzet