Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Ministerieel Besluit van 16/08/2012
← Terug naar "Ministerieel besluit tot wijziging van bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne "
Ministerieel besluit tot wijziging van bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Ministerieel besluit tot wijziging van bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
VLAAMSE OVERHEID VLAAMSE OVERHEID
Leefmilieu, Natuur en Energie Leefmilieu, Natuur en Energie
16 AUGUSTUS 2012. - Ministerieel besluit tot wijziging van bijlage I 16 AUGUSTUS 2012. - Ministerieel besluit tot wijziging van bijlage I
bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling
van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van
artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse
Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne inzake milieuhygiëne
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,
artikel 20, eerste lid, vervangen bij het decreet van 22 december artikel 20, eerste lid, vervangen bij het decreet van 22 december
1993; 1993;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende
algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, artikel 1.1.2, algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, artikel 1.1.2,
het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23
september 2011, en artikel 5.9.2.1bis, ingevoegd bij het besluit van september 2011, en artikel 5.9.2.1bis, ingevoegd bij het besluit van
de Vlaamse Regering van 19 september 2003; de Vlaamse Regering van 19 september 2003;
Gelet op het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende Gelet op het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende
vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in
uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van
de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale
bepalingen inzake milieuhygiëne; bepalingen inzake milieuhygiëne;
Gelet op advies 51.562/3 van de Raad van State, gegeven op 9 juli Gelet op advies 51.562/3 van de Raad van State, gegeven op 9 juli
2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de
wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
Besluit : Besluit :

Artikel 1.In hoofdstuk 1 van bijlage I bij het ministerieel besluit

Artikel 1.In hoofdstuk 1 van bijlage I bij het ministerieel besluit

van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van
ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en
artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni
1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne,
vervangen bij het ministerieel besluit van 31 mei 2011, wordt aan punt vervangen bij het ministerieel besluit van 31 mei 2011, wordt aan punt
1.2 een punt 16° toegevoegd, dat luidt als volgt : 1.2 een punt 16° toegevoegd, dat luidt als volgt :
« 16° de bodem van het mestkanaal met schuine wanden of het « 16° de bodem van het mestkanaal met schuine wanden of het
waterkanaal met schuine wanden : de onderste parallelle zijde van het waterkanaal met schuine wanden : de onderste parallelle zijde van het
trapezium dat bij doorsnede van het mestkanaal met schuine putwanden trapezium dat bij doorsnede van het mestkanaal met schuine putwanden
of het waterkanaal met schuine putwanden gevormd wordt. ». of het waterkanaal met schuine putwanden gevormd wordt. ».

Art. 2.Aan hoofdstuk 4, afdeling 2, van bijlage I bij hetzelfde

Art. 2.Aan hoofdstuk 4, afdeling 2, van bijlage I bij hetzelfde

besluit worden een punt 4.2.2 en een punt 4.2.3 toegevoegd, die luiden besluit worden een punt 4.2.2 en een punt 4.2.3 toegevoegd, die luiden
als volgt : als volgt :
« 4.2.2. Systeem P-2.2. Grondhuisvesting met mixluchtventilatie « 4.2.2. Systeem P-2.2. Grondhuisvesting met mixluchtventilatie
4.2.2.1. De ammoniakemissie wordt beperkt door de mest-strooisellaag 4.2.2.1. De ammoniakemissie wordt beperkt door de mest-strooisellaag
te drogen door middel van een mixluchtventilatiesysteem. De te drogen door middel van een mixluchtventilatiesysteem. De
mixluchtventilatoren zorgen ervoor dat de warme lucht van boven uit de mixluchtventilatoren zorgen ervoor dat de warme lucht van boven uit de
stal via kokers naar onderen wordt gebracht en in horizontale richting stal via kokers naar onderen wordt gebracht en in horizontale richting
over het strooisel geblazen wordt. Het effect daarvan is een over het strooisel geblazen wordt. Het effect daarvan is een
oppervlaktedroging waardoor de mest-strooisellaag sneller indroogt. oppervlaktedroging waardoor de mest-strooisellaag sneller indroogt.
4.2.2.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.2.2.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° de stal wordt uitgevoerd met een volledige strooiselvloer; 1° de stal wordt uitgevoerd met een volledige strooiselvloer;
2° in de stal mag in oplierbare en kantelbare plateaus voorzien 2° in de stal mag in oplierbare en kantelbare plateaus voorzien
worden. Die worden zodanig uitgevoerd dat de mest makkelijk door de worden. Die worden zodanig uitgevoerd dat de mest makkelijk door de
plateaus kan vallen, zodat er geen mest op de plateaus achterblijft plateaus kan vallen, zodat er geen mest op de plateaus achterblijft
waardoor er een extra emissieoppervlakte gecreëerd wordt; waardoor er een extra emissieoppervlakte gecreëerd wordt;
3° de stal wordt uitgevoerd met zij-inlaat kleppen of ventielen; 3° de stal wordt uitgevoerd met zij-inlaat kleppen of ventielen;
4° de stal wordt uitgevoerd met een anti-mors drinkwatervoorziening; 4° de stal wordt uitgevoerd met een anti-mors drinkwatervoorziening;
5° het mixluchtsysteem bestaat uit een aantal kokers die voorzien zijn 5° het mixluchtsysteem bestaat uit een aantal kokers die voorzien zijn
van ventilatoren die aan de volgende voorwaarden voldoen : van ventilatoren die aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) een koker bestrijkt maximaal 150 m2 vloeroppervlakte; a) een koker bestrijkt maximaal 150 m2 vloeroppervlakte;
b) de kokers worden voorzien van een regelbare ventilator; b) de kokers worden voorzien van een regelbare ventilator;
c) de capaciteit van de ventilator moet zodanig gekozen worden dat aan c) de capaciteit van de ventilator moet zodanig gekozen worden dat aan
de uitblaasopening van de koker een werkelijk debiet van minimaal 0,6 de uitblaasopening van de koker een werkelijk debiet van minimaal 0,6
m3 per dier per uur gerealiseerd wordt; m3 per dier per uur gerealiseerd wordt;
d) de kokers worden evenredig verdeeld over de stal en worden d) de kokers worden evenredig verdeeld over de stal en worden
verticaal opgehangen in ten minste twee rijen in de lengterichting van verticaal opgehangen in ten minste twee rijen in de lengterichting van
de stal, waarbij de kokers in de dwarsrichting van de stal niet op één de stal, waarbij de kokers in de dwarsrichting van de stal niet op één
lijn zijn geplaatst; lijn zijn geplaatst;
e) de kokers worden zodanig uitgevoerd en geïnstalleerd dat de warmere e) de kokers worden zodanig uitgevoerd en geïnstalleerd dat de warmere
lucht van onder het dak of vanuit de nok van de stal naar beneden lucht van onder het dak of vanuit de nok van de stal naar beneden
geleid wordt; geleid wordt;
f) aan de onderkant van de koker bevindt zich een uitblaasopening die f) aan de onderkant van de koker bevindt zich een uitblaasopening die
voorzien is van een verdeelplaat die zodanig uitgevoerd wordt dat de voorzien is van een verdeelplaat die zodanig uitgevoerd wordt dat de
lucht horizontaal over het strooiseloppervlak wordt geblazen; lucht horizontaal over het strooiseloppervlak wordt geblazen;
6° de volgende registratieapparatuur moet aanwezig zijn : 6° de volgende registratieapparatuur moet aanwezig zijn :
a) apparatuur voor het registreren van het aanstaan van de a) apparatuur voor het registreren van het aanstaan van de
mixluchtventilatoren (urenteller, kWh-meter, toerenteller of mixluchtventilatoren (urenteller, kWh-meter, toerenteller of
meetventilator); meetventilator);
b) apparatuur voor het registreren van de instellingen van de regeling b) apparatuur voor het registreren van de instellingen van de regeling
van de mixluchtventilatoren; van de mixluchtventilatoren;
c) apparatuur die de waarden continu registreert gedurende de ronde en c) apparatuur die de waarden continu registreert gedurende de ronde en
die de waarden minstens 50 dagen na de ronde bewaart. die de waarden minstens 50 dagen na de ronde bewaart.
4.2.2.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.2.2.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° de afstand tussen de vloer en de onderzijde van de koker bedraagt 1° de afstand tussen de vloer en de onderzijde van de koker bedraagt
maximaal 120 cm; maximaal 120 cm;
2° voor de in te stellen capaciteit van de mixluchtventilatoren wordt 2° voor de in te stellen capaciteit van de mixluchtventilatoren wordt
het volgende schema aangehouden : het volgende schema aangehouden :
a) dag 0 en dag 1 : geen mixluchtventilatie; a) dag 0 en dag 1 : geen mixluchtventilatie;
b) vanaf dag 2 neemt de capaciteit geleidelijk aan toe, oplopend van b) vanaf dag 2 neemt de capaciteit geleidelijk aan toe, oplopend van
0,06 m3 per dier per uur tot 0,6 m3 per dier per uur op dag 132. De 0,06 m3 per dier per uur tot 0,6 m3 per dier per uur op dag 132. De
capaciteit wordt na dag 132 aangehouden op 0,6 m3 per dier per uur; capaciteit wordt na dag 132 aangehouden op 0,6 m3 per dier per uur;
c) als dat noodzakelijk is, kan tijdens kortere perioden worden c) als dat noodzakelijk is, kan tijdens kortere perioden worden
afgeweken van die instellingen, bijvoorbeeld tijdens ziekten. De reden afgeweken van die instellingen, bijvoorbeeld tijdens ziekten. De reden
van de afwijking moet geregistreerd worden in een logboek; van de afwijking moet geregistreerd worden in een logboek;
3° ten behoeve van een controle op de werking van het systeem moeten 3° ten behoeve van een controle op de werking van het systeem moeten
de volgende gegevens automatisch geregistreerd worden : de volgende gegevens automatisch geregistreerd worden :
a) het aanstaan van de mixluchtventilatoren; a) het aanstaan van de mixluchtventilatoren;
b) het gerealiseerde ventilatiedebiet. b) het gerealiseerde ventilatiedebiet.
4.2.2.4. De ammoniakemissie bedraagt 0,086 kg NH3 per dierplaats per 4.2.2.4. De ammoniakemissie bedraagt 0,086 kg NH3 per dierplaats per
jaar. jaar.
4.2.3. Systeem P-2.3. Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met 4.2.3. Systeem P-2.3. Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met
warmteheaters en ventilatoren warmteheaters en ventilatoren
4.2.3.1. De ammoniakemissie wordt beperkt door de mest-strooisellaag 4.2.3.1. De ammoniakemissie wordt beperkt door de mest-strooisellaag
te drogen en te verwarmen door middel van speciale warmteheaters en te drogen en te verwarmen door middel van speciale warmteheaters en
ventilatoren. Die zorgen ervoor dat er warme lucht van boven uit de ventilatoren. Die zorgen ervoor dat er warme lucht van boven uit de
stal naar onderen wordt gebracht. Vervolgens wordt die lucht opgewarmd stal naar onderen wordt gebracht. Vervolgens wordt die lucht opgewarmd
door een warmtewisselaar die voorzien is van een ventilator (heater), door een warmtewisselaar die voorzien is van een ventilator (heater),
en wordt ze horizontaal over de mest-strooisellaag geblazen. Door de en wordt ze horizontaal over de mest-strooisellaag geblazen. Door de
stallucht te mengen wordt een gelijkmatige temperatuur in de hele stal stallucht te mengen wordt een gelijkmatige temperatuur in de hele stal
bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt
bij de dieren verdreven. bij de dieren verdreven.
4.2.3.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.2.3.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° de stal wordt uitgevoerd met een volledige strooiselvloer; 1° de stal wordt uitgevoerd met een volledige strooiselvloer;
2° in de stal mag in oplierbare en kantelbare plateaus voorzien 2° in de stal mag in oplierbare en kantelbare plateaus voorzien
worden. Die worden zodanig uitgevoerd dat de mest makkelijk door de worden. Die worden zodanig uitgevoerd dat de mest makkelijk door de
plateaus kan vallen, zodat er geen mest op de plateaus achterblijft plateaus kan vallen, zodat er geen mest op de plateaus achterblijft
waardoor er een extra emissieoppervlakte gecreëerd wordt; waardoor er een extra emissieoppervlakte gecreëerd wordt;
3° de stal wordt uitgevoerd met zij-inlaat kleppen of ventielen; 3° de stal wordt uitgevoerd met zij-inlaat kleppen of ventielen;
4° de vloer is een betonvloer op zand van 12 cm dikte; 4° de vloer is een betonvloer op zand van 12 cm dikte;
5° de stal wordt uitgevoerd met een anti-mors drinkwatervoorziening; 5° de stal wordt uitgevoerd met een anti-mors drinkwatervoorziening;
6° het verwarmings- en luchtcirculatiesysteem bestaat uit 6° het verwarmings- en luchtcirculatiesysteem bestaat uit
warmteheaters die aan de volgende voorwaarden voldoen : warmteheaters die aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) een warmteheater bestrijkt maximaal 450 m2 vloeroppervlakte; a) een warmteheater bestrijkt maximaal 450 m2 vloeroppervlakte;
b) de warmteheaters bestaan uit een convector met ventilator en ze b) de warmteheaters bestaan uit een convector met ventilator en ze
zijn onderhoudsarm en brandveilig; zijn onderhoudsarm en brandveilig;
c) de warmteheaters zijn aangesloten op een verwarmingsbron die zich c) de warmteheaters zijn aangesloten op een verwarmingsbron die zich
bevindt buiten de ruimte met de dieren, of ze worden uitgevoerd als bevindt buiten de ruimte met de dieren, of ze worden uitgevoerd als
indirecte gestookte warmteheaters waarvan de aan- en afgevoerde indirecte gestookte warmteheaters waarvan de aan- en afgevoerde
verbrandingslucht rechtstreeks met de buitenlucht verbonden is (via verbrandingslucht rechtstreeks met de buitenlucht verbonden is (via
een dubbelwandige schoorsteen); een dubbelwandige schoorsteen);
d) de warmteheaters zijn aan de bovenzijde voorzien van een schacht. d) de warmteheaters zijn aan de bovenzijde voorzien van een schacht.
De bovenzijde van die schacht bevindt zich op maximaal 2 meter afstand De bovenzijde van die schacht bevindt zich op maximaal 2 meter afstand
van het hoogste punt van het plafond van de stal; van het hoogste punt van het plafond van de stal;
e) de warmteheaters worden onder de nok verdeeld over de stallengte e) de warmteheaters worden onder de nok verdeeld over de stallengte
opgehangen en hangen maximaal 25 meter uit elkaar; opgehangen en hangen maximaal 25 meter uit elkaar;
f) de warmteheaters zijn aan de onderzijde voorzien van een zeskantige f) de warmteheaters zijn aan de onderzijde voorzien van een zeskantige
verdeelbak voorzien van beweegbare lamellen of van een vierkantige verdeelbak voorzien van beweegbare lamellen of van een vierkantige
verdeelbak voorzien van zowel verticale als horizontale beweegbare verdeelbak voorzien van zowel verticale als horizontale beweegbare
lamellen of van een ronde conische verdeelplaat. De stand van de lamellen of van een ronde conische verdeelplaat. De stand van de
lamellen of de uitvoering van de ronde conische verdeelplaat is lamellen of de uitvoering van de ronde conische verdeelplaat is
zodanig dat de lucht horizontaal over het strooiseloppervlak wordt zodanig dat de lucht horizontaal over het strooiseloppervlak wordt
geblazen; geblazen;
g) de minimale geïnstalleerde capaciteit van de warmteheaters is 100 g) de minimale geïnstalleerde capaciteit van de warmteheaters is 100
watt per m2 bij 35 ° C omgevingstemperatuur; watt per m2 bij 35 ° C omgevingstemperatuur;
h) de capaciteit van de ventilator is minimaal 16 m3 per m2 h) de capaciteit van de ventilator is minimaal 16 m3 per m2
staloppervlakte per uur; staloppervlakte per uur;
7° de volgende registratieapparatuur moet aanwezig zijn : 7° de volgende registratieapparatuur moet aanwezig zijn :
a) apparatuur voor het registreren van het aanstaan van de a) apparatuur voor het registreren van het aanstaan van de
warmteheaters (urenteller); warmteheaters (urenteller);
b) apparatuur voor het registeren van de gerealiseerde b) apparatuur voor het registeren van de gerealiseerde
temperatuurcurve; temperatuurcurve;
c) apparatuur voor het registreren van het gerealiseerd c) apparatuur voor het registreren van het gerealiseerd
ventilatiedebiet; ventilatiedebiet;
d) apparatuur die de waarden continu registreert gedurende de ronde en d) apparatuur die de waarden continu registreert gedurende de ronde en
die de waarden minstens 50 dagen na de ronde bewaart. die de waarden minstens 50 dagen na de ronde bewaart.
4.2.3.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.2.3.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° de afstand tussen de vloer en de onderzijde van de warmteheater 1° de afstand tussen de vloer en de onderzijde van de warmteheater
bedraagt maximaal 150 cm; bedraagt maximaal 150 cm;
2° de verwarming wordt ingeschakeld naarmate er behoefte is aan extra 2° de verwarming wordt ingeschakeld naarmate er behoefte is aan extra
warmte in de stal. Daarvoor wordt de temperatuurcurve gevolgd. De warmte in de stal. Daarvoor wordt de temperatuurcurve gevolgd. De
verwarming wordt ingeschakeld als de ruimtetemperatuur 0,5 ° C onder verwarming wordt ingeschakeld als de ruimtetemperatuur 0,5 ° C onder
de streefwaarde komt; de streefwaarde komt;
3° de instelling van de ventilator in de heater moet aan volgende 3° de instelling van de ventilator in de heater moet aan volgende
voorwaarden voldoen : voorwaarden voldoen :
a) wanneer er verwarmd wordt, draait de ventilator in de heater op a) wanneer er verwarmd wordt, draait de ventilator in de heater op
minimumniveau en gaat 100 % draaien wanneer het retourwater warm minimumniveau en gaat 100 % draaien wanneer het retourwater warm
genoeg is. Dat is bij 60 ° C watertemperatuur; genoeg is. Dat is bij 60 ° C watertemperatuur;
b) wanneer er niet verwarmd wordt, schakelt de ventilator over op een b) wanneer er niet verwarmd wordt, schakelt de ventilator over op een
frequentie gestuurde regeling die minstens 20 % van de maximale frequentie gestuurde regeling die minstens 20 % van de maximale
capaciteit bedraagt; capaciteit bedraagt;
4° ten behoeve van een controle op de werking van het systeem moeten 4° ten behoeve van een controle op de werking van het systeem moeten
de volgende gegevens automatisch geregistreerd worden : de volgende gegevens automatisch geregistreerd worden :
a) het aanstaan van de heater; a) het aanstaan van de heater;
b) het aanstaan van de ventilatoren in de heater als er geen b) het aanstaan van de ventilatoren in de heater als er geen
warmtetoevoer is; warmtetoevoer is;
c) de temperatuurcurve; c) de temperatuurcurve;
d) het ventilatiedebiet of de instelling van de regelaar die d) het ventilatiedebiet of de instelling van de regelaar die
ventilatoren aanstuurt. ventilatoren aanstuurt.
4.2.3.4. De ammoniakemissie bedraagt 0,082 kg NH3 per dierplaats en 4.2.3.4. De ammoniakemissie bedraagt 0,082 kg NH3 per dierplaats en
per jaar. ». per jaar. ».

Art. 3.Aan hoofdstuk 4, afdeling 4, van bijlage I bij hetzelfde

Art. 3.Aan hoofdstuk 4, afdeling 4, van bijlage I bij hetzelfde

besluit worden een punt 4.4.4, een punt 4.4.5, een punt 4.4.6 en een besluit worden een punt 4.4.4, een punt 4.4.5, een punt 4.4.6 en een
punt 4.4.7 toegevoegd, die luiden als volgt : punt 4.4.7 toegevoegd, die luiden als volgt :
« 4.4.4. Systeem P-4.4. Volièrehuisvesting, minimaal 30-35 % van de « 4.4.4. Systeem P-4.4. Volièrehuisvesting, minimaal 30-35 % van de
leefruimte is rooster met daaronder een mestband met 0,7 m3 per dier leefruimte is rooster met daaronder een mestband met 0,7 m3 per dier
per uur beluchting, mestbanden minstens eenmaal per week afdraaien, per uur beluchting, mestbanden minstens eenmaal per week afdraaien,
roosters minstens in twee etages. roosters minstens in twee etages.
4.4.4.1. De dieren worden gehouden in een stal met geheel of 4.4.4.1. De dieren worden gehouden in een stal met geheel of
gedeeltelijke strooiselvloer en etages met roosters. De mest van de gedeeltelijke strooiselvloer en etages met roosters. De mest van de
roosters valt op de daaronder gelegen mestband en wordt dan gedroogd roosters valt op de daaronder gelegen mestband en wordt dan gedroogd
met lucht. met lucht.
4.4.4.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.4.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° voor de hokuitvoering en de roosters gelden de volgende voorwaarden 1° voor de hokuitvoering en de roosters gelden de volgende voorwaarden
: :
a) bij legkippen worden maximaal 9 dieren per m2 bruikbaar a) bij legkippen worden maximaal 9 dieren per m2 bruikbaar
leefoppervlak opgezet, bij (groot)ouderdieren worden maximaal 10 leefoppervlak opgezet, bij (groot)ouderdieren worden maximaal 10
dieren per m2 bruikbaar leefoppervlak opgezet, inclusief de hanen; dieren per m2 bruikbaar leefoppervlak opgezet, inclusief de hanen;
b) 30-35 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als etages b) 30-35 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als etages
met roostervloer met daaronder een mestband; met roostervloer met daaronder een mestband;
c) 65-70 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als c) 65-70 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als
strooiselvloer; strooiselvloer;
2° de voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven de roostervloer 2° de voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven de roostervloer
aangebracht; aangebracht;
3° de afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via 3° de afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via
de mestbanden; de mestbanden;
4° voor de beluchting gelden de volgende voorwaarden : 4° voor de beluchting gelden de volgende voorwaarden :
a) de beluchting moet gebeuren met lucht van buiten, er mag geen a) de beluchting moet gebeuren met lucht van buiten, er mag geen
stallucht bijgemengd worden; stallucht bijgemengd worden;
b) de lucht wordt aangevoerd naar de mestbanden via beluchtingsbuizen b) de lucht wordt aangevoerd naar de mestbanden via beluchtingsbuizen
onder of naast de roosters; onder of naast de roosters;
c) de uitblaasopeningen van de beluchtingsbuizen zijn zo gesitueerd c) de uitblaasopeningen van de beluchtingsbuizen zijn zo gesitueerd
dat ze zorgen voor een gelijkmatige droging van de mest op de dat ze zorgen voor een gelijkmatige droging van de mest op de
mestbanden; mestbanden;
5° voor de registratieapparatuur gelden volgende voorwaarden : 5° voor de registratieapparatuur gelden volgende voorwaarden :
a) de temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen moet a) de temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen moet
geregistreerd worden in het hoofdtoevoerkanaal van de beluchting en geregistreerd worden in het hoofdtoevoerkanaal van de beluchting en
vastgelegd worden; vastgelegd worden;
b) voor controle op het aanstaan van de beluchting moet hiervoor b) voor controle op het aanstaan van de beluchting moet hiervoor
geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of
meetventilator) aanwezig zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de meetventilator) aanwezig zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de
beluchting afdoende kan worden aangetoond; beluchting afdoende kan worden aangetoond;
c) voor het meten van de capaciteit van de beluchting moet hiervoor c) voor het meten van de capaciteit van de beluchting moet hiervoor
geschikte apparatuur aanwezig zijn. Die apparatuur moet meten aan het geschikte apparatuur aanwezig zijn. Die apparatuur moet meten aan het
begin van de beluchtingsbuizen boven de mestbanden; begin van de beluchtingsbuizen boven de mestbanden;
d) voor het registreren van de afdraaifrequentie van de mestbanden d) voor het registreren van de afdraaifrequentie van de mestbanden
moet hiervoor geschikte apparatuur aanwezig zijn. moet hiervoor geschikte apparatuur aanwezig zijn.
4.4.4.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.4.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° beluchting : 1° beluchting :
a) de minimale beluchtingscapaciteit bedraagt 0,7 m3 per dier per uur; a) de minimale beluchtingscapaciteit bedraagt 0,7 m3 per dier per uur;
b) de drooglucht heeft een minimale temperatuur van 17 ° C; b) de drooglucht heeft een minimale temperatuur van 17 ° C;
2° de mest op de mestbanden moet minstens een keer per week uit de 2° de mest op de mestbanden moet minstens een keer per week uit de
stal verwijderd worden. Bij nadroging van de mest in een nageschakelde stal verwijderd worden. Bij nadroging van de mest in een nageschakelde
droogtunnel moet de mest minstens tweemaal per week uit de stal droogtunnel moet de mest minstens tweemaal per week uit de stal
verwijderd worden; verwijderd worden;
3° de mest op de mestbanden moet minstens 55 % droge stof hebben op 3° de mest op de mestbanden moet minstens 55 % droge stof hebben op
het moment van het afdraaien. De exploitant van de stal laat per stal het moment van het afdraaien. De exploitant van de stal laat per stal
de mest eenmaal per kwartaal analyseren op drogestofgehalte. Als er de mest eenmaal per kwartaal analyseren op drogestofgehalte. Als er
geen nabehandeling wordt gedaan, wordt het staal genomen op het moment geen nabehandeling wordt gedaan, wordt het staal genomen op het moment
van het afdraaien. Als er wel een nabehandeling in een droogtunnel van het afdraaien. Als er wel een nabehandeling in een droogtunnel
wordt gedaan, wordt het staal genomen voor de nabehandeling; wordt gedaan, wordt het staal genomen voor de nabehandeling;
4° de mest wordt direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee 4° de mest wordt direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee
weken opgeslagen in een afgedekte container. De voorgedroogde mest mag weken opgeslagen in een afgedekte container. De voorgedroogde mest mag
ook nabehandeld worden in een droogtunnel, hetzij met dichte banden, ook nabehandeld worden in een droogtunnel, hetzij met dichte banden,
hetzij met geperforeerde banden of platen. hetzij met geperforeerde banden of platen.
4.4.4.4. De ammoniakemissiefactor bedraagt : 4.4.4.4. De ammoniakemissiefactor bedraagt :
1° 0,025 kg NH3 per dierplaats per jaar bij directe afvoer van de mest 1° 0,025 kg NH3 per dierplaats per jaar bij directe afvoer van de mest
of opslag gedurende maximaal twee weken in een afgedekte container; of opslag gedurende maximaal twee weken in een afgedekte container;
2° 0,027 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de 2° 0,027 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de
voorgedroogde mest in een droogtunnel met geperforeerde banden of voorgedroogde mest in een droogtunnel met geperforeerde banden of
platen; platen;
3° 0,040 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de 3° 0,040 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de
voorgedroogde mest in een droogtunnel met dichte banden. voorgedroogde mest in een droogtunnel met dichte banden.
4.4.5. Systeem P-4.5. Volièrehuisvesting, minimaal 45-55 % van de 4.4.5. Systeem P-4.5. Volièrehuisvesting, minimaal 45-55 % van de
leefruimte is rooster met daaronder een mestband met minstens 0,2 m3 leefruimte is rooster met daaronder een mestband met minstens 0,2 m3
per dier per uur beluchting, mestbanden minstens tweemaal per week per dier per uur beluchting, mestbanden minstens tweemaal per week
afdraaien afdraaien
4.4.5.1. De dieren worden gehouden in een stal met geheel of 4.4.5.1. De dieren worden gehouden in een stal met geheel of
gedeeltelijke strooiselvloer en etages met roosters. De mest van de gedeeltelijke strooiselvloer en etages met roosters. De mest van de
roosters valt op de daaronder gelegen mestband en wordt dan gedroogd roosters valt op de daaronder gelegen mestband en wordt dan gedroogd
met lucht. met lucht.
4.4.5.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.5.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° voor de hokuitvoering en roosters gelden de volgende voorwaarden : 1° voor de hokuitvoering en roosters gelden de volgende voorwaarden :
a) bij legkippen worden maximaal 9 dieren per m2 bruikbaar a) bij legkippen worden maximaal 9 dieren per m2 bruikbaar
leefoppervlak opgezet, bij (groot)ouderdieren worden maximaal 10 leefoppervlak opgezet, bij (groot)ouderdieren worden maximaal 10
dieren per m2 bruikbaar leefoppervlak opgezet, inclusief hanen; dieren per m2 bruikbaar leefoppervlak opgezet, inclusief hanen;
b) 45-55 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als etages b) 45-55 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als etages
met roostervloer met daaronder een mestband; met roostervloer met daaronder een mestband;
c) 45-55 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als c) 45-55 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als
strooiselvloer; strooiselvloer;
2° de voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven de roostervloer 2° de voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven de roostervloer
aangebracht; aangebracht;
3° de afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via 3° de afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via
de mestbanden; de mestbanden;
4° voor de beluchting gelden de volgende voorwaarden : 4° voor de beluchting gelden de volgende voorwaarden :
a) de lucht wordt aangevoerd naar de mestbanden via beluchtingsbuizen a) de lucht wordt aangevoerd naar de mestbanden via beluchtingsbuizen
onder of naast de roosters; onder of naast de roosters;
b) de uitblaasopeningen van de beluchtingsbuizen zijn zo gesitueerd b) de uitblaasopeningen van de beluchtingsbuizen zijn zo gesitueerd
dat ze zorgen voor een gelijkmatige droging van de mest op de dat ze zorgen voor een gelijkmatige droging van de mest op de
mestbanden; mestbanden;
5° voor de registratieapparatuur gelden volgende voorwaarden : 5° voor de registratieapparatuur gelden volgende voorwaarden :
a) de temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen moet a) de temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen moet
geregistreerd worden in het hoofdtoevoerkanaal van de beluchting en geregistreerd worden in het hoofdtoevoerkanaal van de beluchting en
vastgelegd worden; vastgelegd worden;
b) voor controle op het aanstaan van de beluchting moet hiervoor b) voor controle op het aanstaan van de beluchting moet hiervoor
geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of
meetventilator) aanwezig zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de meetventilator) aanwezig zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de
beluchting afdoende kan worden aangetoond; beluchting afdoende kan worden aangetoond;
c) voor het meten van de capaciteit van de beluchting moet hiervoor c) voor het meten van de capaciteit van de beluchting moet hiervoor
geschikte apparatuur aanwezig zijn. Deze apparatuur moet meten aan het geschikte apparatuur aanwezig zijn. Deze apparatuur moet meten aan het
begin van de beluchtingsbuizen boven de mestbanden; begin van de beluchtingsbuizen boven de mestbanden;
d) voor het registreren van de afdraaifrequentie van de mestbanden d) voor het registreren van de afdraaifrequentie van de mestbanden
moet hiervoor geschikte apparatuur aanwezig zijn. moet hiervoor geschikte apparatuur aanwezig zijn.
4.4.5.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.5.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° beluchting : 1° beluchting :
a) de minimale beluchtingscapaciteit bedraagt 0,2 m3 per dier per uur; a) de minimale beluchtingscapaciteit bedraagt 0,2 m3 per dier per uur;
b) de drooglucht heeft een minimale temperatuur van 18 ° C; b) de drooglucht heeft een minimale temperatuur van 18 ° C;
2° de mest op de mestbanden moet minstens twee keer per week uit de 2° de mest op de mestbanden moet minstens twee keer per week uit de
stal verwijderd worden; stal verwijderd worden;
3° de mest wordt direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee 3° de mest wordt direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee
weken opgeslagen in een afgedekte container. De voorgedroogde mest mag weken opgeslagen in een afgedekte container. De voorgedroogde mest mag
ook nabehandeld worden in een droogtunnel, hetzij met dichte banden, ook nabehandeld worden in een droogtunnel, hetzij met dichte banden,
hetzij met geperforeerde banden of platen. hetzij met geperforeerde banden of platen.
4.4.5.4. De ammoniakemissiefactor bedraagt : 4.4.5.4. De ammoniakemissiefactor bedraagt :
1° 0,055 kg NH3 per dierplaats per jaar bij directe afvoer van de mest 1° 0,055 kg NH3 per dierplaats per jaar bij directe afvoer van de mest
of bij opslag gedurende maximaal twee weken in een afgedekte of bij opslag gedurende maximaal twee weken in een afgedekte
container; container;
2° 0,057 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de 2° 0,057 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de
voorgedroogde mest in een droogtunnel met geperforeerde banden of voorgedroogde mest in een droogtunnel met geperforeerde banden of
platen; platen;
3° 0,070 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de 3° 0,070 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de
voorgedroogde mest in een droogtunnel met dichte banden. voorgedroogde mest in een droogtunnel met dichte banden.
4.4.6. Systeem P-4.6. Volièrehuisvesting, minimaal 55-60 % van de 4.4.6. Systeem P-4.6. Volièrehuisvesting, minimaal 55-60 % van de
leefruimte is rooster met daaronder een mestband met 0,7 m3 per dier leefruimte is rooster met daaronder een mestband met 0,7 m3 per dier
per uur beluchting, mestbanden minstens eenmaal per week afdraaien, per uur beluchting, mestbanden minstens eenmaal per week afdraaien,
roosters minimaal in twee etages. roosters minimaal in twee etages.
4.4.6.1. De dieren worden gehouden in een stal met geheel of 4.4.6.1. De dieren worden gehouden in een stal met geheel of
gedeeltelijke strooiselvloer en etages met roosters. De mest van de gedeeltelijke strooiselvloer en etages met roosters. De mest van de
roosters valt op de daaronder gelegen mestband en wordt dan gedroogd roosters valt op de daaronder gelegen mestband en wordt dan gedroogd
met lucht. met lucht.
4.4.6.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.6.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° voor de hokuitvoering en roosters gelden de volgende voorwaarden : 1° voor de hokuitvoering en roosters gelden de volgende voorwaarden :
a) bij legkippen worden maximaal 9 dieren per m2 bruikbaar a) bij legkippen worden maximaal 9 dieren per m2 bruikbaar
leefoppervlak opgezet, bij (groot)ouderdieren worden maximaal 10 leefoppervlak opgezet, bij (groot)ouderdieren worden maximaal 10
dieren per m2 bruikbaar leefoppervlak opgezet, inclusief hanen; dieren per m2 bruikbaar leefoppervlak opgezet, inclusief hanen;
b) 55-60 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als etages b) 55-60 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als etages
met roostervloer met daaronder een mestband; met roostervloer met daaronder een mestband;
c) 40-45 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als c) 40-45 % van de bruikbare (leef)oppervlakte is uitgevoerd als
strooiselvloer; strooiselvloer;
2° de voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven de roostervloer 2° de voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven de roostervloer
aangebracht; aangebracht;
3° de afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via 3° de afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via
de mestbanden; de mestbanden;
4° voor de beluchting gelden de volgende voorwaarden : 4° voor de beluchting gelden de volgende voorwaarden :
a) de beluchting moet gebeuren met lucht van buiten. Er mag geen a) de beluchting moet gebeuren met lucht van buiten. Er mag geen
stallucht bijgemengd worden; stallucht bijgemengd worden;
b) de lucht wordt aangevoerd naar de mestbanden via beluchtingsbuizen b) de lucht wordt aangevoerd naar de mestbanden via beluchtingsbuizen
onder of naast de roosters; onder of naast de roosters;
c) de uitblaasopeningen van de beluchtingsbuizen zijn zo gesitueerd c) de uitblaasopeningen van de beluchtingsbuizen zijn zo gesitueerd
dat ze zorgen voor een gelijkmatige droging van de mest op de dat ze zorgen voor een gelijkmatige droging van de mest op de
mestbanden; mestbanden;
5° voor de registratieapparatuur gelden volgende voorwaarden : 5° voor de registratieapparatuur gelden volgende voorwaarden :
a) de temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen moet a) de temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen moet
geregistreerd worden in het hoofdtoevoerkanaal van de beluchting en geregistreerd worden in het hoofdtoevoerkanaal van de beluchting en
vastgelegd worden; vastgelegd worden;
b) voor controle op het in bedrijf zijn van de beluchting moet b) voor controle op het in bedrijf zijn van de beluchting moet
hiervoor geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of hiervoor geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of
meetventilator) aanwezig zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de meetventilator) aanwezig zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de
beluchting afdoende kan worden aangetoond; beluchting afdoende kan worden aangetoond;
c) voor het meten van de capaciteit van de beluchting moet hiervoor c) voor het meten van de capaciteit van de beluchting moet hiervoor
geschikte apparatuur aanwezig zijn. Deze apparatuur moet meten aan het geschikte apparatuur aanwezig zijn. Deze apparatuur moet meten aan het
begin van de beluchtingsbuizen boven de mestbanden; begin van de beluchtingsbuizen boven de mestbanden;
d) voor het registreren van de afdraaifrequentie van de mestbanden d) voor het registreren van de afdraaifrequentie van de mestbanden
moet hiervoor geschikte apparatuur aanwezig zijn. moet hiervoor geschikte apparatuur aanwezig zijn.
4.4.6.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.6.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° beluchting : 1° beluchting :
a) de minimale beluchtingscapaciteit bedraagt 0,7 m3 per dier per uur; a) de minimale beluchtingscapaciteit bedraagt 0,7 m3 per dier per uur;
b) de drooglucht heeft een minimale temperatuur van 17 ° C; b) de drooglucht heeft een minimale temperatuur van 17 ° C;
2° de mest op de mestbanden moet minstens een keer per week uit de 2° de mest op de mestbanden moet minstens een keer per week uit de
stal verwijderd worden. Bij nadroging van de mest in een nageschakelde stal verwijderd worden. Bij nadroging van de mest in een nageschakelde
droogtunnel moet de mest minimaal tweemaal per week uit de stal droogtunnel moet de mest minimaal tweemaal per week uit de stal
verwijderd worden; verwijderd worden;
3° de mest op de mestbanden moet minstens 55 % droge stof hebben op 3° de mest op de mestbanden moet minstens 55 % droge stof hebben op
het moment van het afdraaien. De exploitant van de stal laat per stal het moment van het afdraaien. De exploitant van de stal laat per stal
de mest eenmaal per kwartaal analyseren op drogestofgehalte. Als er de mest eenmaal per kwartaal analyseren op drogestofgehalte. Als er
geen nabehandeling wordt gedaan, wordt het staal genomen op het moment geen nabehandeling wordt gedaan, wordt het staal genomen op het moment
van het afdraaien. Als er wel een nabehandeling in een droogtunnel van het afdraaien. Als er wel een nabehandeling in een droogtunnel
wordt gedaan, wordt het staal genomen voor de nabehandeling; wordt gedaan, wordt het staal genomen voor de nabehandeling;
4° de mest wordt direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee 4° de mest wordt direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee
weken opgeslagen in een afgedekte container. De voorgedroogde mest mag weken opgeslagen in een afgedekte container. De voorgedroogde mest mag
ook nabehandeld worden in een droogtunnel, hetzij met dichte banden, ook nabehandeld worden in een droogtunnel, hetzij met dichte banden,
hetzij met geperforeerde banden of platen. hetzij met geperforeerde banden of platen.
4.4.6.4. De ammoniakemissiefactor bedraagt : 4.4.6.4. De ammoniakemissiefactor bedraagt :
1° 0,037 kg NH3 per dierplaats per jaar bij directe afvoer van de mest 1° 0,037 kg NH3 per dierplaats per jaar bij directe afvoer van de mest
of bij opslag gedurende maximaal twee weken in een afgedekte of bij opslag gedurende maximaal twee weken in een afgedekte
container; container;
2° 0,039 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de 2° 0,039 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de
voorgedroogde mest in een droogtunnel met geperforeerde banden of voorgedroogde mest in een droogtunnel met geperforeerde banden of
platen; platen;
3° 0,052 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de 3° 0,052 kg NH3 per dierplaats per jaar bij nabehandeling van de
voorgedroogde mest in een droogtunnel met dichte banden. voorgedroogde mest in een droogtunnel met dichte banden.
4.4.7. Systeem P-4.7. Grondhuisvesting met dagelijkse mestverwijdering 4.4.7. Systeem P-4.7. Grondhuisvesting met dagelijkse mestverwijdering
door middel van een mestschuif onder de gedeeltelijk verhoogde door middel van een mestschuif onder de gedeeltelijk verhoogde
roosters roosters
4.4.7.1. De stal wordt voorzien van een betonvloer met daarop 4.4.7.1. De stal wordt voorzien van een betonvloer met daarop
strooiselmateriaal waarin de dieren los worden gehouden. Een gedeelte strooiselmateriaal waarin de dieren los worden gehouden. Een gedeelte
van de vloer is verhoogd en is voorzien van roosters met daaronder van de vloer is verhoogd en is voorzien van roosters met daaronder
tijdelijke mestopvang op een gepolierde betonvloer. De ammoniakemissie tijdelijke mestopvang op een gepolierde betonvloer. De ammoniakemissie
wordt verminderd door de mest onder de roosters dagelijks te wordt verminderd door de mest onder de roosters dagelijks te
verwijderen met behulp van een goed aansluitende mestschuif op de verwijderen met behulp van een goed aansluitende mestschuif op de
gepolierde vloer. De mest wordt afgevoerd naar een gesloten gepolierde vloer. De mest wordt afgevoerd naar een gesloten
mestopslag. mestopslag.
4.4.7.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.7.2. Voor de uitvoering van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° hokuitvoering en roosters : 1° hokuitvoering en roosters :
a) er worden maximaal 9 dieren per m2 opgezet per bruikbaar oppervlak; a) er worden maximaal 9 dieren per m2 opgezet per bruikbaar oppervlak;
b) van de totale bruikbare dieroppervlakte mag maximaal 2/3 bestaan b) van de totale bruikbare dieroppervlakte mag maximaal 2/3 bestaan
uit roosters en is minstens 1/3 tot maximaal 2/3 strooiselvloer; uit roosters en is minstens 1/3 tot maximaal 2/3 strooiselvloer;
2° de drinkwatervoorziening is aangebracht boven de roosters; 2° de drinkwatervoorziening is aangebracht boven de roosters;
3° mestverwijdering : 3° mestverwijdering :
a) de betonvloer onder de rooster is gepolierd zodat een glad a) de betonvloer onder de rooster is gepolierd zodat een glad
(niet-mestaanhechtend) oppervlak is ontstaan; (niet-mestaanhechtend) oppervlak is ontstaan;
b) daarop is een nauw aansluitende mestschuif geïnstalleerd die de b) daarop is een nauw aansluitende mestschuif geïnstalleerd die de
volledige breedte van de betonvloer onder de rooster bestrijkt en de volledige breedte van de betonvloer onder de rooster bestrijkt en de
volledige oppervlakte onder de roosters bereikt; volledige oppervlakte onder de roosters bereikt;
c) voor controle op de dagelijkse mestverwijdering moet hiervoor c) voor controle op de dagelijkse mestverwijdering moet hiervoor
geschikte apparatuur (urenteller, toerenteller) aanwezig zijn, waarmee geschikte apparatuur (urenteller, toerenteller) aanwezig zijn, waarmee
het in bedrijf zijn van de mestschuif afdoende kan worden aangetoond. het in bedrijf zijn van de mestschuif afdoende kan worden aangetoond.
4.4.7.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen : 4.4.7.3. Voor het gebruik van dit systeem gelden de volgende eisen :
1° de mestschuif schuift de mest minstens eenmaal per dag naar de 1° de mestschuif schuift de mest minstens eenmaal per dag naar de
gesloten opslag; gesloten opslag;
2° om de emissie van de mest die in de scharrelruimte terechtkomt te 2° om de emissie van de mest die in de scharrelruimte terechtkomt te
minimaliseren, moet het drogestofgehalte van de strooisellaag minstens minimaliseren, moet het drogestofgehalte van de strooisellaag minstens
65 % bedragen, tenzij uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden 65 % bedragen, tenzij uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden
aangetoond (ziekte, overmacht); aangetoond (ziekte, overmacht);
3° bij aanvang van de ronde moet minstens een strooisellaag van 3 cm 3° bij aanvang van de ronde moet minstens een strooisellaag van 3 cm
zuiver strooisel in de scharrelruimte aangebracht worden. zuiver strooisel in de scharrelruimte aangebracht worden.
4.4.7.4. Op basis van metingen die uitgevoerd zijn bij een soortgelijk 4.4.7.4. Op basis van metingen die uitgevoerd zijn bij een soortgelijk
systeem met mestband, wordt geschat dat de ammoniakemissiefactor niet systeem met mestband, wordt geschat dat de ammoniakemissiefactor niet
meer dan 0,106 kg NH3 per dierplaats per jaar bedraagt. ». meer dan 0,106 kg NH3 per dierplaats per jaar bedraagt. ».
Brussel, 16 augustus 2012. Brussel, 16 augustus 2012.
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
J. SCHAUVLIEGE J. SCHAUVLIEGE
^