← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 121/2016 van 22 september 2016 Rolnummer : 6263 In zake
: de prejudiciële vraag over de artikelen 40, 42bis en 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet
en artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 197(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld
uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 121/2016 van 22 september 2016 Rolnummer : 6263 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40, 42bis en 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 197(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...) | Uittreksel uit arrest nr. 121/2016 van 22 september 2016 Rolnummer : 6263 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40, 42bis en 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 197(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
Uittreksel uit arrest nr. 121/2016 van 22 september 2016 | Uittreksel uit arrest nr. 121/2016 van 22 september 2016 |
Rolnummer : 6263 | Rolnummer : 6263 |
In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40, 42bis en | In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40, 42bis en |
56nonies van de Algemene kinderbijslagwet (AKBW) en artikel 2, eerste | 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet (AKBW) en artikel 2, eerste |
lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van een | lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van een |
gewaarborgde gezinsbijslag, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, | gewaarborgde gezinsbijslag, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, |
afdeling Roeselare. | afdeling Roeselare. |
Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de | samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de |
rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. | rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. |
Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. | Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. |
Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder | Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder |
voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, | voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Bij vonnis van 2 september 2015 in zake G.O. en P.O. tegen het | Bij vonnis van 2 september 2015 in zake G.O. en P.O. tegen het |
Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag (Famifed), waarvan de | Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag (Famifed), waarvan de |
expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 september 2015, | expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 september 2015, |
heeft de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Roeselare, de volgende | heeft de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Roeselare, de volgende |
prejudiciële vraag gesteld : | prejudiciële vraag gesteld : |
« Schenden artikel 40, 42bis en 56nonies van de Kinderbijslagwet | « Schenden artikel 40, 42bis en 56nonies van de Kinderbijslagwet |
Werknemers juncto art. 2, [lid] 1, 2° van de wet van 20 juli 1971 het | Werknemers juncto art. 2, [lid] 1, 2° van de wet van 20 juli 1971 het |
gelijkheids- en [niet-] discriminatiebeginsel, zoals vervat in art. 10 | gelijkheids- en [niet-] discriminatiebeginsel, zoals vervat in art. 10 |
en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de | en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de |
artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, | artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, |
aangenomen te New York op 20 november 1989, in de mate dat hun | aangenomen te New York op 20 november 1989, in de mate dat hun |
toepassing tot gevolg heeft dat een voordien gerechtigde op | toepassing tot gevolg heeft dat een voordien gerechtigde op |
gewaarborgde kinderbijslag, door het louter aanvragen van een | gewaarborgde kinderbijslag, door het louter aanvragen van een |
werkloosheidsuitkering, diens recht op gewaarborgde gezinsbijslag | werkloosheidsuitkering, diens recht op gewaarborgde gezinsbijslag |
verliest en enkel nog aanspraak kan maken op de (lagere) gewone | verliest en enkel nog aanspraak kan maken op de (lagere) gewone |
kinderbijslag, hoewel deze als niet uitkeringsgerechtigde werkloze | kinderbijslag, hoewel deze als niet uitkeringsgerechtigde werkloze |
dezelfde inkomsten blijft behouden als deze die voor de gemelde | dezelfde inkomsten blijft behouden als deze die voor de gemelde |
aanvraag aanleiding gaven op (hogere) gewaarborgde kinderbijslag ? ». | aanvraag aanleiding gaven op (hogere) gewaarborgde kinderbijslag ? ». |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 40, | B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 40, |
42bis en 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet (AKBW) en op | 42bis en 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet (AKBW) en op |
artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling | artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling |
van gewaarborgde gezinsbijslag. | van gewaarborgde gezinsbijslag. |
B.1.2. De artikelen 40, 42bis en 56nonies van de AKBW, zoals van | B.1.2. De artikelen 40, 42bis en 56nonies van de AKBW, zoals van |
toepassing op het geschil voor de verwijzende rechter, bepalen : | toepassing op het geschil voor de verwijzende rechter, bepalen : |
« Art. 40.De kinderbijslagfondsen, alsook de in artikel 18 bedoelde |
« Art. 40.De kinderbijslagfondsen, alsook de in artikel 18 bedoelde |
overheden en openbare instellingen, verlenen ten behoeve van de | overheden en openbare instellingen, verlenen ten behoeve van de |
rechtgevende kinderen een maandelijkse bijslag van : | rechtgevende kinderen een maandelijkse bijslag van : |
1° 68,42 EUR voor het eerste kind; | 1° 68,42 EUR voor het eerste kind; |
2° 126,60 EUR voor het tweede kind; | 2° 126,60 EUR voor het tweede kind; |
3° 189,02 EUR voor het derde kind en voor elk volgend kind ». | 3° 189,02 EUR voor het derde kind en voor elk volgend kind ». |
« Art. 42bis.§ 1. De toeslagen bedoeld in dit artikel verhogen de |
« Art. 42bis.§ 1. De toeslagen bedoeld in dit artikel verhogen de |
bedragen bedoeld in artikel 40, voor de kinderen : | bedragen bedoeld in artikel 40, voor de kinderen : |
1° van de begunstigde van een pensioen bedoeld in artikel 57; | 1° van de begunstigde van een pensioen bedoeld in artikel 57; |
2° van de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze bedoeld in artikel | 2° van de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze bedoeld in artikel |
56novies, vanaf de zevende maand werkloosheid; | 56novies, vanaf de zevende maand werkloosheid; |
3° van een rechthebbende krachtens artikel 56quater, in de situatie | 3° van een rechthebbende krachtens artikel 56quater, in de situatie |
bedoeld in het vierde lid van dit artikel; | bedoeld in het vierde lid van dit artikel; |
4° die onmiddellijk voor het openen van het recht krachtens artikel | 4° die onmiddellijk voor het openen van het recht krachtens artikel |
51, § 1, na een begin van activiteit bedoeld in artikel 1, 5° van het | 51, § 1, na een begin van activiteit bedoeld in artikel 1, 5° van het |
koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § | koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § |
1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor | 1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor |
loonarbeiders, rechtgevend waren op de toeslagen voorzien door | loonarbeiders, rechtgevend waren op de toeslagen voorzien door |
onderhavig artikel krachtens de wet van 20 juli 1971 tot instelling | onderhavig artikel krachtens de wet van 20 juli 1971 tot instelling |
van de gewaarborgde gezinsbijslag. In afwijking van artikel 54 bepaalt | van de gewaarborgde gezinsbijslag. In afwijking van artikel 54 bepaalt |
de Koning de maximale duur van de toekenning van de toeslag | de Koning de maximale duur van de toekenning van de toeslag |
verschuldigd krachtens de onderhavige bepaling. | verschuldigd krachtens de onderhavige bepaling. |
§ 2. Voor de kinderen bedoeld in § 1 bedragen de toeslagen : | § 2. Voor de kinderen bedoeld in § 1 bedragen de toeslagen : |
1° 34,83 EUR voor het eerste kind; | 1° 34,83 EUR voor het eerste kind; |
2° 21,59 EUR voor het tweede kind; | 2° 21,59 EUR voor het tweede kind; |
3° 3,79 EUR voor het derde en elk volgende kind. Wanneer de toeslag | 3° 3,79 EUR voor het derde en elk volgende kind. Wanneer de toeslag |
evenwel verschuldigd is aan een bijslagtrekkende bedoeld in artikel | evenwel verschuldigd is aan een bijslagtrekkende bedoeld in artikel |
41, eerste en tweede streepje, bedraagt de bijslag 17,41 EUR. | 41, eerste en tweede streepje, bedraagt de bijslag 17,41 EUR. |
§ 3. Voor de rechthebbenden bedoeld in § 1, 2°, bepaalt de Koning | § 3. Voor de rechthebbenden bedoeld in § 1, 2°, bepaalt de Koning |
volgens welke modaliteiten de zevende maand vergoede volledige | volgens welke modaliteiten de zevende maand vergoede volledige |
werkloosheid bereikt is en onder welke voorwaarden, meer bepaald na | werkloosheid bereikt is en onder welke voorwaarden, meer bepaald na |
het uitoefenen van een activiteit bedoeld in § 1, 4°, deze | het uitoefenen van een activiteit bedoeld in § 1, 4°, deze |
rechthebbenden het voordeel van de eerder verworven zes maanden | rechthebbenden het voordeel van de eerder verworven zes maanden |
wachttijd behouden. | wachttijd behouden. |
De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder een rechthebbende voor | De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder een rechthebbende voor |
het behoud van het recht op de toeslagen wordt gelijkgesteld met een | het behoud van het recht op de toeslagen wordt gelijkgesteld met een |
uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, meer bepaald als hij een in | uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, meer bepaald als hij een in |
het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent. | het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent. |
§ 4. De rechthebbenden bedoeld in § 1, 1° en 2°, moeten bovendien de | § 4. De rechthebbenden bedoeld in § 1, 1° en 2°, moeten bovendien de |
hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste hebben aan de | hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste hebben aan de |
voorwaarden bepaald door de Koning. | voorwaarden bepaald door de Koning. |
Verder, wanneer de toeslagen verschuldigd zijn krachtens § 1, 4° : | Verder, wanneer de toeslagen verschuldigd zijn krachtens § 1, 4° : |
a) mag de bijslagtrekkende, als hij alleen woont met het kind, geen | a) mag de bijslagtrekkende, als hij alleen woont met het kind, geen |
beroeps- en/of vervangingsinkomsten genieten waarvan de som het | beroeps- en/of vervangingsinkomsten genieten waarvan de som het |
maximale dagbedrag overschrijdt van de invaliditeitsvergoeding voor de | maximale dagbedrag overschrijdt van de invaliditeitsvergoeding voor de |
werknemer met personen ten laste voortvloeiend uit de toepassing van | werknemer met personen ten laste voortvloeiend uit de toepassing van |
de artikelen 212, derde lid en 213, eerste lid, eerste zin van het | de artikelen 212, derde lid en 213, eerste lid, eerste zin van het |
koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet | koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet |
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en | betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en |
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vermenigvuldigd met 27; | uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vermenigvuldigd met 27; |
b) mag de bijslagtrekkende, als hij samenwoont met het kind en met een | b) mag de bijslagtrekkende, als hij samenwoont met het kind en met een |
echtgenoot of met een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt in | echtgenoot of met een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt in |
de zin van artikel 56bis, § 2, met deze echtgenoot of deze persoon | de zin van artikel 56bis, § 2, met deze echtgenoot of deze persoon |
geen beroeps- en/of vervangingsinkomsten genieten waarvan de totale | geen beroeps- en/of vervangingsinkomsten genieten waarvan de totale |
som het maximale dagbedrag overschrijdt van de invaliditeitsvergoeding | som het maximale dagbedrag overschrijdt van de invaliditeitsvergoeding |
voor de werknemer met personen ten laste zoals bepaald in artikel 213, | voor de werknemer met personen ten laste zoals bepaald in artikel 213, |
derde lid, eerste zin van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot | derde lid, eerste zin van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot |
uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor | uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor |
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli | geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli |
1994, vermenigvuldigd met 27 en vermeerderd met een bedrag van 233,52 | 1994, vermenigvuldigd met 27 en vermeerderd met een bedrag van 233,52 |
EUR. Het bedrag van 233,52 EUR is gekoppeld aan de spilindex 103,14 | EUR. Het bedrag van 233,52 EUR is gekoppeld aan de spilindex 103,14 |
(basis 1996 = 100) en schommelt conform de bepalingen van artikel | (basis 1996 = 100) en schommelt conform de bepalingen van artikel |
76bis, §§ 1 en 3. | 76bis, §§ 1 en 3. |
De beroeps- en/of vervangingsinkomsten bedoeld in het tweede lid zijn | De beroeps- en/of vervangingsinkomsten bedoeld in het tweede lid zijn |
die waarmee de Koning rekening houdt voor het bepalen van de | die waarmee de Koning rekening houdt voor het bepalen van de |
hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste ». | hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste ». |
« Art. 56nonies.Zijn tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen |
« Art. 56nonies.Zijn tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen |
eventueel verhoogd met de bijslagen, bepaald in artikel 42bis op | eventueel verhoogd met de bijslagen, bepaald in artikel 42bis op |
kinderbijslag gerechtigd en onder de door de Koning te bepalen | kinderbijslag gerechtigd en onder de door de Koning te bepalen |
voorwaarden : | voorwaarden : |
1° de volledige of gedeeltelijke uitkeringsgerechtigde werklozen; | 1° de volledige of gedeeltelijke uitkeringsgerechtigde werklozen; |
2° de volledige of gedeeltelijke niet uitkeringsgerechtigde werklozen | 2° de volledige of gedeeltelijke niet uitkeringsgerechtigde werklozen |
». | ». |
B.1.3. Artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot | B.1.3. Artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot |
instelling van gewaarborgde gezinsbijslag bepaalt : | instelling van gewaarborgde gezinsbijslag bepaalt : |
« Geniet de gewaarborgde gezinsbijslag, het kind : | « Geniet de gewaarborgde gezinsbijslag, het kind : |
[...] | [...] |
2° dat, gedurende een door de Koning vast te stellen tijdvak, geen | 2° dat, gedurende een door de Koning vast te stellen tijdvak, geen |
recht geeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of | recht geeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of |
internationale regeling ». | internationale regeling ». |
B.2.1. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de in | B.2.1. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de in |
het geding zijnde bepalingen een schending inhouden van de artikelen | het geding zijnde bepalingen een schending inhouden van de artikelen |
10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de | 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de |
artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, | artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, |
doordat een persoon die gerechtigd was op gewaarborgde gezinsbijslag | doordat een persoon die gerechtigd was op gewaarborgde gezinsbijslag |
en die ingevolge het aanvragen van een werkloosheidsuitkering een | en die ingevolge het aanvragen van een werkloosheidsuitkering een |
recht op kinderbijslag opent in het stelsel van de AKBW in de | recht op kinderbijslag opent in het stelsel van de AKBW in de |
hoedanigheid van niet-uitkeringsgerechtigde werkloze, zijn recht op | hoedanigheid van niet-uitkeringsgerechtigde werkloze, zijn recht op |
gewaarborgde gezinsbijslag verliest en enkel nog gerechtigd is op een | gewaarborgde gezinsbijslag verliest en enkel nog gerechtigd is op een |
lagere kinderbijslag toegekend krachtens het algemene | lagere kinderbijslag toegekend krachtens het algemene |
kinderbijslagstelsel, terwijl zijn inkomenssituatie niet is gewijzigd. | kinderbijslagstelsel, terwijl zijn inkomenssituatie niet is gewijzigd. |
B.2.2. Artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind | B.2.2. Artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind |
bepaalt : | bepaalt : |
« 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en | « 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en |
waarborgen de in het Verdrag omschreven rechten voor ieder kind onder | waarborgen de in het Verdrag omschreven rechten voor ieder kind onder |
hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, | hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, |
ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of | ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of |
andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, | andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, |
vermogen, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of | vermogen, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of |
van een ouder of wettige voogd. | van een ouder of wettige voogd. |
2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te | 2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te |
waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van | waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van |
discriminatie of bestraffing op grond van de status of de activiteiten | discriminatie of bestraffing op grond van de status of de activiteiten |
van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige | van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige |
voogden of familieleden van het kind ». | voogden of familieleden van het kind ». |
Artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : | Artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : |
« 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze | « 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze |
worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor | worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor |
maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke | maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke |
autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind | autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind |
de eerste overweging. | de eerste overweging. |
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te | 2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te |
verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn | verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn |
welzijn, rekening houdende met de rechten en plichten van zijn ouders, | welzijn, rekening houdende met de rechten en plichten van zijn ouders, |
wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor | wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor |
het kind, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke | het kind, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke |
maatregelen. | maatregelen. |
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten | 3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten |
en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de | en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de |
bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten | bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten |
vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de | vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de |
gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede | gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede |
bevoegd toezicht ». | bevoegd toezicht ». |
B.2.3. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet nopen tot een | B.2.3. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet nopen tot een |
vergelijking van de situatie van twee verschillende en abstract | vergelijking van de situatie van twee verschillende en abstract |
gedefinieerde categorieën van personen en niet van de situatie van | gedefinieerde categorieën van personen en niet van de situatie van |
eenzelfde persoon op wie achtereenvolgens twee verschillende wetten | eenzelfde persoon op wie achtereenvolgens twee verschillende wetten |
van toepassing zijn ingevolge een wijziging van zijn persoonlijke | van toepassing zijn ingevolge een wijziging van zijn persoonlijke |
toestand. Aldus moet de prejudiciële vraag zo worden begrepen dat het | toestand. Aldus moet de prejudiciële vraag zo worden begrepen dat het |
Hof wordt ondervraagd over een verschil in behandeling tussen, | Hof wordt ondervraagd over een verschil in behandeling tussen, |
enerzijds, rechthebbenden op gewaarborgde gezinsbijslag en, | enerzijds, rechthebbenden op gewaarborgde gezinsbijslag en, |
anderzijds, niet-uitkeringsgerechtigde werklozen die rechthebbenden | anderzijds, niet-uitkeringsgerechtigde werklozen die rechthebbenden |
zijn in de AKBW. | zijn in de AKBW. |
B.3.1. De wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde | B.3.1. De wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde |
gezinsbijslag voorziet in een residuair stelsel van de kinderbijslag. | gezinsbijslag voorziet in een residuair stelsel van de kinderbijslag. |
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt die bedoeling van de | Uit de parlementaire voorbereiding blijkt die bedoeling van de |
wetgever om een residuair stelsel in te voeren zodat de kinderen die | wetgever om een residuair stelsel in te voeren zodat de kinderen die |
geen begunstigde zijn in een ander stelsel ook het voordeel van de | geen begunstigde zijn in een ander stelsel ook het voordeel van de |
gezinsbijslag zouden genieten : | gezinsbijslag zouden genieten : |
« Er zijn sommige kinderen voor wie momenteel de kinderbijslag niet | « Er zijn sommige kinderen voor wie momenteel de kinderbijslag niet |
kan worden uitbetaald omdat er in hunnen hoofde geen rechthebbende is | kan worden uitbetaald omdat er in hunnen hoofde geen rechthebbende is |
noch in het stelsel der werknemers noch in het stelsel der | noch in het stelsel der werknemers noch in het stelsel der |
zelfstandigen. Het is derhalve nodig een residuair stelsel van | zelfstandigen. Het is derhalve nodig een residuair stelsel van |
kinderbijslag in te richten » (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 576, | kinderbijslag in te richten » (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 576, |
p. 1). | p. 1). |
Aldus streefde de wetgever ernaar een grotere gelijkheid tussen | Aldus streefde de wetgever ernaar een grotere gelijkheid tussen |
kinderen te waarborgen door « in een gewaarborgde kinderbijslag te | kinderen te waarborgen door « in een gewaarborgde kinderbijslag te |
voorzien voor elk kind ten laste en dit omwille van het bestaan ervan | voorzien voor elk kind ten laste en dit omwille van het bestaan ervan |
» (Parl. St., Senaat, 1969-1970, nr. 80, p. 1). | » (Parl. St., Senaat, 1969-1970, nr. 80, p. 1). |
B.3.2. Het residuaire karakter van het stelsel van de gewaarborgde | B.3.2. Het residuaire karakter van het stelsel van de gewaarborgde |
gezinsbijslag komt tot uiting in het in het geding zijnde artikel 2, | gezinsbijslag komt tot uiting in het in het geding zijnde artikel 2, |
eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971, dat bepaalt dat een kind | eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971, dat bepaalt dat een kind |
de gewaarborgde gezinsbijslag slechts geniet indien het, gedurende een | de gewaarborgde gezinsbijslag slechts geniet indien het, gedurende een |
door de Koning vast te stellen periode, geen recht geeft op | door de Koning vast te stellen periode, geen recht geeft op |
gezinsbijslag krachtens een andere regeling. | gezinsbijslag krachtens een andere regeling. |
Zodra de betrokken persoon aldus voldoet aan de voorwaarden om een | Zodra de betrokken persoon aldus voldoet aan de voorwaarden om een |
recht op kinderbijslag in het algemene kinderbijslagstelsel te openen, | recht op kinderbijslag in het algemene kinderbijslagstelsel te openen, |
kan hij, overeenkomstig het voormelde artikel 2, eerste lid, 2°, van | kan hij, overeenkomstig het voormelde artikel 2, eerste lid, 2°, van |
de wet van 20 juli 1971, geen gewaarborgde gezinsbijslag meer | de wet van 20 juli 1971, geen gewaarborgde gezinsbijslag meer |
genieten. | genieten. |
B.3.3. De gewaarborgde gezinsbijslag wordt in beginsel toegekend na | B.3.3. De gewaarborgde gezinsbijslag wordt in beginsel toegekend na |
een onderzoek van de bestaansmiddelen (artikel 3 van de wet van 20 | een onderzoek van de bestaansmiddelen (artikel 3 van de wet van 20 |
juli 1971). De bedragen van de maandelijkse gewaarborgde gezinsbijslag | juli 1971). De bedragen van de maandelijkse gewaarborgde gezinsbijslag |
zijn bij artikel 8, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit | zijn bij artikel 8, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit |
van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot | van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot |
instelling van gewaarborgde gezinsbijslag bepaald op de bedragen | instelling van gewaarborgde gezinsbijslag bepaald op de bedragen |
bedoeld in de artikelen 40 en 42bis van de AKBW. | bedoeld in de artikelen 40 en 42bis van de AKBW. |
B.4.1. De AKBW regelt het algemene stelsel van de kinderbijslag. Het | B.4.1. De AKBW regelt het algemene stelsel van de kinderbijslag. Het |
is een verzekeringsstelsel, wat inhoudt dat de bestaansmiddelen van de | is een verzekeringsstelsel, wat inhoudt dat de bestaansmiddelen van de |
begunstigden ervan niet in aanmerking worden genomen om te bepalen of | begunstigden ervan niet in aanmerking worden genomen om te bepalen of |
het recht om die bijslag te genieten, bestaat. | het recht om die bijslag te genieten, bestaat. |
Het in het geding zijnde artikel 40 van de AKBW bepaalt het bedrag van | Het in het geding zijnde artikel 40 van de AKBW bepaalt het bedrag van |
de maandelijkse bijslag, dat progressief is naar gelang van de rang | de maandelijkse bijslag, dat progressief is naar gelang van de rang |
van het betrokken kind in het gezin. | van het betrokken kind in het gezin. |
B.4.2. Het in het geding zijnde artikel 42bis van de AKBW corrigeert | B.4.2. Het in het geding zijnde artikel 42bis van de AKBW corrigeert |
dat algemene stelsel door te voorzien in een toeslag ten voordele van | dat algemene stelsel door te voorzien in een toeslag ten voordele van |
bepaalde categorieën van begunstigden. Met de toekenning van die | bepaalde categorieën van begunstigden. Met de toekenning van die |
verhoogde kinderbijslag wenste de wetgever rekening te houden met de | verhoogde kinderbijslag wenste de wetgever rekening te houden met de |
bijzondere situatie van bepaalde gezinnen waarvan hij van oordeel was | bijzondere situatie van bepaalde gezinnen waarvan hij van oordeel was |
dat ze in een ongunstige sociaaleconomische situatie verkeerden (Parl. | dat ze in een ongunstige sociaaleconomische situatie verkeerden (Parl. |
St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/1, pp. 27 en 31). | St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/1, pp. 27 en 31). |
Dat is onder meer het geval bij de langdurig uitkeringsgerechtigde | Dat is onder meer het geval bij de langdurig uitkeringsgerechtigde |
volledig werklozen, aan wie artikel 42bis, § 1, 2°, vanaf de zevende | volledig werklozen, aan wie artikel 42bis, § 1, 2°, vanaf de zevende |
maand werkloosheid een verhoogde kinderbijslag toekent. | maand werkloosheid een verhoogde kinderbijslag toekent. |
B.5. Het stelsel van gewaarborgde gezinsbijslag en dat van de AKBW | B.5. Het stelsel van gewaarborgde gezinsbijslag en dat van de AKBW |
beantwoorden aldus aan verschillende doelstellingen en worden op een | beantwoorden aldus aan verschillende doelstellingen en worden op een |
verschillende wijze gefinancierd : terwijl het algemene stelsel van de | verschillende wijze gefinancierd : terwijl het algemene stelsel van de |
kinderbijslag wordt beschouwd als een verzekeringsstelsel dat door | kinderbijslag wordt beschouwd als een verzekeringsstelsel dat door |
bijdragen wordt gefinancierd, strekt het stelsel van de gewaarborgde | bijdragen wordt gefinancierd, strekt het stelsel van de gewaarborgde |
gezinsbijslag ertoe het mogelijk te maken dat het kind dat geen recht | gezinsbijslag ertoe het mogelijk te maken dat het kind dat geen recht |
op kinderbijslag geeft niettemin een uitkering kan genieten die door | op kinderbijslag geeft niettemin een uitkering kan genieten die door |
de overheid wordt gefinancierd. | de overheid wordt gefinancierd. |
B.6.1. Uit de formulering van de prejudiciële vraag blijkt dat de | B.6.1. Uit de formulering van de prejudiciële vraag blijkt dat de |
verwijzende rechter de rechthebbenden in de algemene | verwijzende rechter de rechthebbenden in de algemene |
kinderbijslagregeling, enerzijds, en de rechthebbenden op gewaarborgde | kinderbijslagregeling, enerzijds, en de rechthebbenden op gewaarborgde |
gezinsbijslag, anderzijds, vergelijkbaar acht in zoverre zij over | gezinsbijslag, anderzijds, vergelijkbaar acht in zoverre zij over |
hetzelfde inkomen beschikken. | hetzelfde inkomen beschikken. |
B.6.2. Uit hetgeen is vermeld in B.3 en B.4 blijkt evenwel dat er | B.6.2. Uit hetgeen is vermeld in B.3 en B.4 blijkt evenwel dat er |
tussen het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag en dat van de | tussen het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag en dat van de |
AKBW een essentieel verschil bestaat, doordat in het eerste geval de | AKBW een essentieel verschil bestaat, doordat in het eerste geval de |
uitkeringen verbonden zijn met het inkomen, doch in het tweede geval | uitkeringen verbonden zijn met het inkomen, doch in het tweede geval |
niet. Ook voor de personen die op grond van artikel 42bis van de AKBW | niet. Ook voor de personen die op grond van artikel 42bis van de AKBW |
recht hebben op een verhoogde kinderbijslag is niet het inkomen maar | recht hebben op een verhoogde kinderbijslag is niet het inkomen maar |
wel de kwetsbaarheid van hun situatie bepalend. Aldus is het inkomen | wel de kwetsbaarheid van hun situatie bepalend. Aldus is het inkomen |
dat de in de prejudiciële vraag beoogde categorieën van personen | dat de in de prejudiciële vraag beoogde categorieën van personen |
genieten en waarvan het bedrag door de verwijzende rechter in | genieten en waarvan het bedrag door de verwijzende rechter in |
aanmerking wordt genomen om zijn vergelijking te staven, geen relevant | aanmerking wordt genomen om zijn vergelijking te staven, geen relevant |
kenmerk om hen op nuttige wijze te kunnen vergelijken in het licht van | kenmerk om hen op nuttige wijze te kunnen vergelijken in het licht van |
de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wat betreft de hoogte van de | de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wat betreft de hoogte van de |
uitkeringen waarop zij recht hebben. | uitkeringen waarop zij recht hebben. |
B.7. De prejudiciële vraag dient bijgevolg ontkennend te worden | B.7. De prejudiciële vraag dient bijgevolg ontkennend te worden |
beantwoord. | beantwoord. |
B.8.1. Het Hof wijst er evenwel op dat het over de | B.8.1. Het Hof wijst er evenwel op dat het over de |
kinderbijslagregeling voor niet-uitkeringsgerechtigde werklozen reeds | kinderbijslagregeling voor niet-uitkeringsgerechtigde werklozen reeds |
eerder werd ondervraagd. | eerder werd ondervraagd. |
B.8.2. Bij zijn arrest nr. 145/2008 van 30 oktober 2008 heeft het Hof | B.8.2. Bij zijn arrest nr. 145/2008 van 30 oktober 2008 heeft het Hof |
geoordeeld dat artikel 42bis van de AKBW de artikelen 10 en 11 van de | geoordeeld dat artikel 42bis van de AKBW de artikelen 10 en 11 van de |
Grondwet schendt door de kinderen van de niet-uitkeringsgerechtigde | Grondwet schendt door de kinderen van de niet-uitkeringsgerechtigde |
volledig werklozen niet de verhoogde kinderbijslag te geven die het | volledig werklozen niet de verhoogde kinderbijslag te geven die het |
toekent aan de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen vanaf de | toekent aan de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen vanaf de |
zevende maand werkloosheid. | zevende maand werkloosheid. |
B.8.3. Bij artikel 205 van de wet van 22 december 2008 houdende | B.8.3. Bij artikel 205 van de wet van 22 december 2008 houdende |
diverse bepalingen (I) heeft de wetgever die ongrondwettigheid willen | diverse bepalingen (I) heeft de wetgever die ongrondwettigheid willen |
verhelpen. Teneinde aan alle volledig werklozen, ongeacht of zij al | verhelpen. Teneinde aan alle volledig werklozen, ongeacht of zij al |
dan niet uitkeringsgerechtigd zijn, de verhoogde kinderbijslag van | dan niet uitkeringsgerechtigd zijn, de verhoogde kinderbijslag van |
artikel 42bis van de AKBW toe te kennen (Parl. St., Kamer, 2008-2009, | artikel 42bis van de AKBW toe te kennen (Parl. St., Kamer, 2008-2009, |
DOC 52-1608/005, pp. 2-3), voorziet artikel 205 van de wet van 22 | DOC 52-1608/005, pp. 2-3), voorziet artikel 205 van de wet van 22 |
december 2008 in de schrapping van de woorden « uitkeringsgerechtigde | december 2008 in de schrapping van de woorden « uitkeringsgerechtigde |
» en « vergoede » in het voormelde artikel 42bis. Krachtens artikel | » en « vergoede » in het voormelde artikel 42bis. Krachtens artikel |
207 van diezelfde wet treedt artikel 205 in werking op de datum | 207 van diezelfde wet treedt artikel 205 in werking op de datum |
bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de | bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de |
Ministerraad. Bij gebrek aan een dergelijk koninklijk besluit is die | Ministerraad. Bij gebrek aan een dergelijk koninklijk besluit is die |
bepaling nog niet in werking getreden. | bepaling nog niet in werking getreden. |
B.8.4. Aangezien de in dit arrest gedane vaststelling van de lacune is | B.8.4. Aangezien de in dit arrest gedane vaststelling van de lacune is |
uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die | uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die |
toelaten het in het geding zijnde artikel 42bis van de AKBW toe te | toelaten het in het geding zijnde artikel 42bis van de AKBW toe te |
passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het | passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het |
Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan de bevoegde | Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan de bevoegde |
rechter en overheid een einde te maken aan de schending van die | rechter en overheid een einde te maken aan de schending van die |
normen, door de toeslag die krachtens artikel 42bis van de AKBW aan de | normen, door de toeslag die krachtens artikel 42bis van de AKBW aan de |
uitkeringsgerechtigde volledig werklozen wordt toegekend, onder | uitkeringsgerechtigde volledig werklozen wordt toegekend, onder |
dezelfde voorwaarden toe te kennen aan de niet-uitkeringsgerechtigde | dezelfde voorwaarden toe te kennen aan de niet-uitkeringsgerechtigde |
volledig werklozen (Cass., 5 maart 2012, Arr. Cass., 2012, nrs. 149 en | volledig werklozen (Cass., 5 maart 2012, Arr. Cass., 2012, nrs. 149 en |
150). | 150). |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
De artikelen 40, 42bis en 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet | De artikelen 40, 42bis en 56nonies van de Algemene kinderbijslagwet |
(AKBW) en artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot | (AKBW) en artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971 tot |
instelling van gewaarborgde gezinsbijslag schenden niet de artikelen | instelling van gewaarborgde gezinsbijslag schenden niet de artikelen |
10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de | 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de |
artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in | artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in |
zoverre zij een verschil in behandeling instellen tussen, enerzijds, | zoverre zij een verschil in behandeling instellen tussen, enerzijds, |
de begunstigden van een equivalent leefloon die rechthebbenden zijn op | de begunstigden van een equivalent leefloon die rechthebbenden zijn op |
gewaarborgde gezinsbijslag en, anderzijds, niet-uitkeringsgerechtigde | gewaarborgde gezinsbijslag en, anderzijds, niet-uitkeringsgerechtigde |
werklozen die rechthebbenden zijn in de AKBW. | werklozen die rechthebbenden zijn in de AKBW. |
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel | Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel |
65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, | 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, |
op 22 september 2016. | op 22 september 2016. |
De griffier, | De griffier, |
F. Meersschaut | F. Meersschaut |
De voorzitter, | De voorzitter, |
E. De Groot | E. De Groot |