Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 11/2016 van 21 januari 2016 Rolnummer : 6128 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 198, § 1, 10°, en 307, § 1, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)"
Uittreksel uit arrest nr. 11/2016 van 21 januari 2016 Rolnummer : 6128 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 198, § 1, 10°, en 307, § 1, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...) Uittreksel uit arrest nr. 11/2016 van 21 januari 2016 Rolnummer : 6128 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 198, § 1, 10°, en 307, § 1, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 11/2016 van 21 januari 2016 Uittreksel uit arrest nr. 11/2016 van 21 januari 2016
Rolnummer : 6128 Rolnummer : 6128
In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 198, § 1, In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 198, § 1,
10°, en 307, § 1, derde lid, van het Wetboek van de 10°, en 307, § 1, derde lid, van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg
Antwerpen, afdeling Antwerpen. Antwerpen, afdeling Antwerpen.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de
rechters E. De Groot, L. Lavrysen, T. MerckxVan Goey, P. Nihoul en T. rechters E. De Groot, L. Lavrysen, T. MerckxVan Goey, P. Nihoul en T.
Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder
voorzitterschap van voorzitter A. Alen, voorzitterschap van voorzitter A. Alen,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 8 december 2014 in zake de bvba « Untill » tegen de Bij vonnis van 8 december 2014 in zake de bvba « Untill » tegen de
Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is
ingekomen op 23 december 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg ingekomen op 23 december 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg
Antwerpen, afdeling Antwerpen, de volgende prejudiciële vraag gesteld Antwerpen, afdeling Antwerpen, de volgende prejudiciële vraag gesteld
: :
« Schendt artikel 198, § 1, 10° WIB 92 in samenlezing met artikel 307, « Schendt artikel 198, § 1, 10° WIB 92 in samenlezing met artikel 307,
§ 1, lid 3 WIB 92 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet en het § 1, lid 3 WIB 92 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet en het
daarin voorgeschreven gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod daarin voorgeschreven gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod
doordat deze bepaling niet als beroepskosten aanmerkt, de betalingen doordat deze bepaling niet als beroepskosten aanmerkt, de betalingen
die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in
artikel 307, § 1, lid 3 zijn bedoeld en die niet zijn aangegeven artikel 307, § 1, lid 3 zijn bedoeld en die niet zijn aangegeven
overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, lid 3 overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, lid 3
- zonder dat deze bepaling het onderscheid maakt of de betalingen al - zonder dat deze bepaling het onderscheid maakt of de betalingen al
dan niet staan voor werkelijke en oprechte verrichtingen die dan niet staan voor werkelijke en oprechte verrichtingen die
overeenkomstig alle andere bepalingen van het wetboek van de overeenkomstig alle andere bepalingen van het wetboek van de
inkomstenbelastingen aftrekbare beroepsuitgaven vormen en/of inkomstenbelastingen aftrekbare beroepsuitgaven vormen en/of
- zonder dat deze bepaling op enige wijze het tegenbewijs van de - zonder dat deze bepaling op enige wijze het tegenbewijs van de
aangenomen niet-aftrekbaarheid van de betalingen door de aangenomen niet-aftrekbaarheid van de betalingen door de
belastingplichtige toelaat en/of belastingplichtige toelaat en/of
- zonder dat aan de aangenomen niet-aftrekbaarheid van de betalingen - zonder dat aan de aangenomen niet-aftrekbaarheid van de betalingen
afbreuk wordt gedaan wanneer de administratie ingevolge een gevoerd afbreuk wordt gedaan wanneer de administratie ingevolge een gevoerd
onderzoek zelf heeft vastgesteld dat de betalingen kaderen in onderzoek zelf heeft vastgesteld dat de betalingen kaderen in
werkelijke en oprechte verrichtingen die overeenkomstig alle andere werkelijke en oprechte verrichtingen die overeenkomstig alle andere
bepalingen van het wetboek van de inkomstenbelastingen aftrekbare bepalingen van het wetboek van de inkomstenbelastingen aftrekbare
beroepsuitgaven vormen en/of beroepsuitgaven vormen en/of
- zonder een onderscheid te maken naargelang de betalingen in België - zonder een onderscheid te maken naargelang de betalingen in België
al dan niet belastingontwijking kunnen inhouden doordat de betalingen al dan niet belastingontwijking kunnen inhouden doordat de betalingen
in hoofde van de werkelijke genieter al dan niet in België, doch in in hoofde van de werkelijke genieter al dan niet in België, doch in
een andere Staat belastbaar zijn ? ». een andere Staat belastbaar zijn ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 198, § 1, 10°, B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 198, § 1, 10°,
van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 (hierna : WIB 1992), in van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 (hierna : WIB 1992), in
samenhang gelezen met artikel 307, § 1, derde lid, van hetzelfde samenhang gelezen met artikel 307, § 1, derde lid, van hetzelfde
Wetboek, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2011. Wetboek, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2011.
B.2. Artikel 307, § 1, derde tot zesde lid, van het WIB 1992, zoals B.2. Artikel 307, § 1, derde tot zesde lid, van het WIB 1992, zoals
ingevoegd bij artikel 134 van de programmawet van 23 december 2009 en ingevoegd bij artikel 134 van de programmawet van 23 december 2009 en
zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2011, voorziet in een zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2011, voorziet in een
verplichting voor de vennootschappen tot aangifte van de betalingen verplichting voor de vennootschappen tot aangifte van de betalingen
die ze rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen die ze rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen
gevestigd in Staten die worden beschouwd als zogenaamde « gevestigd in Staten die worden beschouwd als zogenaamde «
belastingparadijzen », en bepaalt : belastingparadijzen », en bepaalt :
« De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, « De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of,
overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners,
zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij
rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in
een Staat die : een Staat die :
a) ofwel gedurende het volledige belastbaar tijdperk waarin de a) ofwel gedurende het volledige belastbaar tijdperk waarin de
betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum van de OESO betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum van de OESO
inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen, na een grondige inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen, na een grondige
beoordeling van de mate waarin de OESO-standaard op het gebied van beoordeling van de mate waarin de OESO-standaard op het gebied van
uitwisseling van inlichtingen in deze Staat is toegepast, werd uitwisseling van inlichtingen in deze Staat is toegepast, werd
aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel deze aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel deze
standaard toepast; standaard toepast;
b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage
belasting. belasting.
Voor de toepassing van het derde lid wordt onder Staat zonder of met Voor de toepassing van het derde lid wordt onder Staat zonder of met
een lage belasting verstaan een Staat waarvan het nominaal tarief van een lage belasting verstaan een Staat waarvan het nominaal tarief van
de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct. de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct.
De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij
een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze
lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in
de Ministerraad. de Ministerraad.
De in het derde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor De in het derde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor
zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk
werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 euro bereikt. De werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 euro bereikt. De
aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de
Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid,
bedoelde aangifte ». bedoelde aangifte ».
Het in het geding zijnde artikel 198, § 1, 10°, van het WIB 1992, Het in het geding zijnde artikel 198, § 1, 10°, van het WIB 1992,
zoals ingevoegd bij artikel 128 van de programmawet van 23 december zoals ingevoegd bij artikel 128 van de programmawet van 23 december
2009, bepaalt in welke gevallen de betalingen aan de zogenaamde 2009, bepaalt in welke gevallen de betalingen aan de zogenaamde
belastingparadijzen die aan de voormelde aangifteverplichting zijn belastingparadijzen die aan de voormelde aangifteverplichting zijn
onderworpen, als beroepskosten worden verworpen : onderworpen, als beroepskosten worden verworpen :
« Als beroepskosten worden niet aangemerkt : « Als beroepskosten worden niet aangemerkt :
[...] [...]
10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die 10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die
rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in
artikel 307, § 1, derde lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven artikel 307, § 1, derde lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven
overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, derde lid, of, als ze toch overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, derde lid, of, als ze toch
aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle
rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte
verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies
zijn verricht ». zijn verricht ».
Krachtens de artikelen 133 en 136 van de programmawet van 23 december Krachtens de artikelen 133 en 136 van de programmawet van 23 december
2009 zijn de in het geding zijnde bepalingen in werking getreden vanaf 2009 zijn de in het geding zijnde bepalingen in werking getreden vanaf
het aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 zijn het aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 zijn
gedaan. gedaan.
B.3. Uit de prejudiciële vraag kan worden afgeleid dat de verwijzende B.3. Uit de prejudiciële vraag kan worden afgeleid dat de verwijzende
rechter het Hof ondervraagt over de bestaanbaarheid van de in het rechter het Hof ondervraagt over de bestaanbaarheid van de in het
geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet,
doordat alle betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn doordat alle betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn
verricht naar Staten zoals bedoeld in artikel 307, § 1, derde lid, van verricht naar Staten zoals bedoeld in artikel 307, § 1, derde lid, van
het WIB 1992 en die niet zijn aangegeven overeenkomstig die bepaling, het WIB 1992 en die niet zijn aangegeven overeenkomstig die bepaling,
als beroepskosten worden verworpen, zonder een onderscheid te maken als beroepskosten worden verworpen, zonder een onderscheid te maken
naargelang de betalingen al dan niet voor werkelijke en oprechte naargelang de betalingen al dan niet voor werkelijke en oprechte
verrichtingen werden uitgevoerd of naargelang zij al dan niet een verrichtingen werden uitgevoerd of naargelang zij al dan niet een
belastingontduiking in België kunnen inhouden. belastingontduiking in België kunnen inhouden.
B.4.1. Door het opleggen van een strikte aangifteverplichting heeft de B.4.1. Door het opleggen van een strikte aangifteverplichting heeft de
wetgever zich willen verzekeren van de effectieve medewerking van de wetgever zich willen verzekeren van de effectieve medewerking van de
belastingplichtigen. De belastingplichtige loopt een sanctie op - de belastingplichtigen. De belastingplichtige loopt een sanctie op - de
weigering van de aftrek als beroepskosten - indien hij de bijzondere weigering van de aftrek als beroepskosten - indien hij de bijzondere
aangifteverplichting niet naleeft en aldus de fiscus verhindert na te aangifteverplichting niet naleeft en aldus de fiscus verhindert na te
gaan of de betrokken betalingen passen in het kader van « werkelijke gaan of de betrokken betalingen passen in het kader van « werkelijke
en oprechte verrichtingen » met personen die geen « artificiële en oprechte verrichtingen » met personen die geen « artificiële
constructies » zijn. constructies » zijn.
De aangifteverplichting past in het kader van de strijd tegen fiscale De aangifteverplichting past in het kader van de strijd tegen fiscale
fraude, in het bijzonder tegen de toevlucht door belastingplichtigen fraude, in het bijzonder tegen de toevlucht door belastingplichtigen
tot zogenaamde belastingparadijzen om in België belasting te tot zogenaamde belastingparadijzen om in België belasting te
ontduiken, en heeft tot doel de belastingcontroles naar de ontduiken, en heeft tot doel de belastingcontroles naar de
werkelijkheid en de legitimiteit van de bedoelde betalingen werkelijkheid en de legitimiteit van de bedoelde betalingen
efficiënter te maken. efficiënter te maken.
B.4.2. Het niet aangeven van de betalingen naar de zogenaamde B.4.2. Het niet aangeven van de betalingen naar de zogenaamde
belastingparadijzen overeenkomstig artikel 307, § 1, derde lid, van belastingparadijzen overeenkomstig artikel 307, § 1, derde lid, van
het WIB 1992 is in beginsel een voldoende aanleiding om de aftrek als het WIB 1992 is in beginsel een voldoende aanleiding om de aftrek als
beroepskosten te verwerpen. De wet legt, in geval van niet-aangifte, beroepskosten te verwerpen. De wet legt, in geval van niet-aangifte,
geen verband tussen de aftrek als beroepskosten en de werkelijkheid geen verband tussen de aftrek als beroepskosten en de werkelijkheid
van de betalingen. Bovendien is een frauduleuze intentie niet vereist. van de betalingen. Bovendien is een frauduleuze intentie niet vereist.
Het is slechts indien de belastingplichtige de bedoelde betalingen Het is slechts indien de belastingplichtige de bedoelde betalingen
naar de zogenaamde belastingparadijzen heeft aangegeven overeenkomstig naar de zogenaamde belastingparadijzen heeft aangegeven overeenkomstig
artikel 307, § 1, derde lid, van het WIB 1992, dat een dergelijk artikel 307, § 1, derde lid, van het WIB 1992, dat een dergelijk
verband wordt gelegd tussen de aftrek als beroepskosten en de verband wordt gelegd tussen de aftrek als beroepskosten en de
werkelijkheid van de betalingen : krachtens artikel 198, § 1, 10°, van werkelijkheid van de betalingen : krachtens artikel 198, § 1, 10°, van
het WIB 1992 wordt de aftrek als beroepskosten enkel aanvaard indien het WIB 1992 wordt de aftrek als beroepskosten enkel aanvaard indien
de belastingplichtige door alle rechtsmiddelen bewijst dat de de belastingplichtige door alle rechtsmiddelen bewijst dat de
aangegeven betalingen passen in het kader van « werkelijke en oprechte aangegeven betalingen passen in het kader van « werkelijke en oprechte
verrichtingen » met personen andere dan « artificiële constructies ». verrichtingen » met personen andere dan « artificiële constructies ».
B.4.3. Het Hof moet onderzoeken of de maatregel redelijk is B.4.3. Het Hof moet onderzoeken of de maatregel redelijk is
verantwoord doordat hij, in geval van niet-aangifte, geldt op een verantwoord doordat hij, in geval van niet-aangifte, geldt op een
dermate algemene en absolute wijze. De eisende partij voor de dermate algemene en absolute wijze. De eisende partij voor de
verwijzende rechter, op wier verzoek de prejudiciële vraag is gesteld, verwijzende rechter, op wier verzoek de prejudiciële vraag is gesteld,
beweert in dat verband dat de aftrek als beroepskosten, in het geval beweert in dat verband dat de aftrek als beroepskosten, in het geval
dat de bedoelde betalingen aan belastingparadijzen niet worden dat de bedoelde betalingen aan belastingparadijzen niet worden
aangegeven overeenkomstig artikel 307, § 1, derde lid, van het WIB aangegeven overeenkomstig artikel 307, § 1, derde lid, van het WIB
1992, zou moeten worden toegestaan indien blijkt dat zij passen in het 1992, zou moeten worden toegestaan indien blijkt dat zij passen in het
kader van werkelijke en oprechte verrichtingen of indien die kader van werkelijke en oprechte verrichtingen of indien die
betalingen niet kunnen leiden tot Belgische belastingontduiking. betalingen niet kunnen leiden tot Belgische belastingontduiking.
B.5.1. Het is gewettigd dat de wetgever ernaar streeft de fiscale B.5.1. Het is gewettigd dat de wetgever ernaar streeft de fiscale
fraude te voorkomen en de belangen van de Schatkist te vrijwaren, fraude te voorkomen en de belangen van de Schatkist te vrijwaren,
vanuit de zorg voor gerechtigheid en om de taken van algemeen belang vanuit de zorg voor gerechtigheid en om de taken van algemeen belang
waarmee hij is belast, zo goed mogelijk te vervullen. waarmee hij is belast, zo goed mogelijk te vervullen.
De verplichting voor de vennootschappen om de betalingen naar de De verplichting voor de vennootschappen om de betalingen naar de
zogenaamde belastingparadijzen aan te geven, strekt ertoe de zogenaamde belastingparadijzen aan te geven, strekt ertoe de
belastingcontroles in verband met die betalingen efficiënter te maken belastingcontroles in verband met die betalingen efficiënter te maken
: door die aangifteplicht zullen de controlediensten zich meer kunnen : door die aangifteplicht zullen de controlediensten zich meer kunnen
concentreren op het onderzoek van die betalingen dan op het opsporen concentreren op het onderzoek van die betalingen dan op het opsporen
ervan (Parl. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-2278/001, p. 71). De ervan (Parl. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-2278/001, p. 71). De
maatregel is pertinent ten aanzien van de doelstelling van de wetgever maatregel is pertinent ten aanzien van de doelstelling van de wetgever
aangezien hij het mogelijk maakt de fiscale fraude te bestrijden. aangezien hij het mogelijk maakt de fiscale fraude te bestrijden.
B.5.2. Aannemen dat de bedoelde betalingen niet als beroepskosten B.5.2. Aannemen dat de bedoelde betalingen niet als beroepskosten
zouden mogen worden verworpen wanneer de belastingplichtige de zouden mogen worden verworpen wanneer de belastingplichtige de
aangifteverplichting niet heeft nageleefd maar toch blijkt dat die aangifteverplichting niet heeft nageleefd maar toch blijkt dat die
betalingen passen in het kader van werkelijke en oprechte betalingen passen in het kader van werkelijke en oprechte
verrichtingen of geen Belgische belastingontduiking inhouden, zou de verrichtingen of geen Belgische belastingontduiking inhouden, zou de
sanctie van de verwerping van de aftrek als beroepskosten haar sanctie van de verwerping van de aftrek als beroepskosten haar
slagkracht ontnemen en zou het ontradende effect wegnemen dat de slagkracht ontnemen en zou het ontradende effect wegnemen dat de
wetgever heeft beoogd. De belastingplichtige zal immers, in die wetgever heeft beoogd. De belastingplichtige zal immers, in die
omstandigheden, niet ertoe worden aangezet zijn medewerking aan de omstandigheden, niet ertoe worden aangezet zijn medewerking aan de
fiscus te verlenen. Bovendien is het bijzonder moeilijk, zo niet fiscus te verlenen. Bovendien is het bijzonder moeilijk, zo niet
nagenoeg onmogelijk, na te gaan of de nalatige belastingplichtige te nagenoeg onmogelijk, na te gaan of de nalatige belastingplichtige te
goeder trouw heeft gehandeld. goeder trouw heeft gehandeld.
B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 198, § 1, 10°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen Artikel 198, § 1, 10°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen
1992, in samenhang gelezen met artikel 307, § 1, derde lid, van 1992, in samenhang gelezen met artikel 307, § 1, derde lid, van
hetzelfde Wetboek, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2011, hetzelfde Wetboek, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2011,
schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet. schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel
65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof,
op 21 januari 2016. op 21 januari 2016.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux P.-Y. Dutilleux
De voorzitter, De voorzitter,
A. Alen A. Alen
^