Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 30/2013 van 7 maart 2013 Rolnummer : 5369 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk H samengesteld uit rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Bossuyt, en de rechters(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 30/2013 van 7 maart 2013 Rolnummer : 5369 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk H samengesteld uit rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Bossuyt, en de rechters(...) Uittreksel uit arrest nr. 30/2013 van 7 maart 2013 Rolnummer : 5369 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk H samengesteld uit rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Bossuyt, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 30/2013 van 7 maart 2013 Uittreksel uit arrest nr. 30/2013 van 7 maart 2013
Rolnummer : 5369 Rolnummer : 5369
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 332quinquies, § 2, In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 332quinquies, § 2,
eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van
Cassatie. Cassatie.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter, samengesteld uit rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter,
voorzitter M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. voorzitter M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P.
Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F.
Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder
voorzitterschap van rechter J.-P. Snappe, voorzitterschap van rechter J.-P. Snappe,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij arrest van 2 maart 2012 in zake J.H. en S.L. tegen P.K., waarvan Bij arrest van 2 maart 2012 in zake J.H. en S.L. tegen P.K., waarvan
de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 maart 2012, de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 maart 2012,
heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld :
« Schendt artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, Burgerlijk Wetboek « Schendt artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, Burgerlijk Wetboek
artikel 22bis, vierde lid, Grondwet als het aldus wordt uitgelegd dat artikel 22bis, vierde lid, Grondwet als het aldus wordt uitgelegd dat
de rechter de belangen van het kind enkel marginaal moet toetsen ? ». de rechter de belangen van het kind enkel marginaal moet toetsen ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1. Artikel 315 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : B.1. Artikel 315 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt :
« Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na « Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na
de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk, heeft de de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk, heeft de
echtgenoot tot vader ». echtgenoot tot vader ».
Artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : Artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt :
« § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de « § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de
echtgenoot, kan het vermoeden van vaderschap worden betwist door de echtgenoot, kan het vermoeden van vaderschap worden betwist door de
moeder, het kind, de man ten aanzien van wie de afstamming vaststaat moeder, het kind, de man ten aanzien van wie de afstamming vaststaat
en de persoon die het vaderschap van het kind opeist. en de persoon die het vaderschap van het kind opeist.
§ 2. De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar § 2. De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar
na de geboorte. De vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld na de geboorte. De vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld
binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader
van het kind is, die van de man die het vaderschap van het kind opeist van het kind is, die van de man die het vaderschap van het kind opeist
moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit
dat hij de vader van het kind is en die van het kind moet worden dat hij de vader van het kind is en die van het kind moet worden
ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf
jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van
tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking
van het feit dat de echtgenoot zijn vader niet is. van het feit dat de echtgenoot zijn vader niet is.
Indien de echtgenoot overleden is zonder in rechte te zijn opgetreden, Indien de echtgenoot overleden is zonder in rechte te zijn opgetreden,
terwijl de termijn om zulks te doen nog niet verstreken is, kan zijn terwijl de termijn om zulks te doen nog niet verstreken is, kan zijn
vaderschap binnen een jaar na zijn overlijden of na de geboorte, vaderschap binnen een jaar na zijn overlijden of na de geboorte,
worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de
neerdalende lijn. neerdalende lijn.
Het vaderschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven Het vaderschap dat vaststaat krachtens artikel 317 kan daarenboven
worden betwist door de vorige echtgenoot. worden betwist door de vorige echtgenoot.
§ 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt het vermoeden van § 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt het vermoeden van
vaderschap teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is vaderschap teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is
bewezen dat de betrokkene niet de vader is. bewezen dat de betrokkene niet de vader is.
De betwisting van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot wordt De betwisting van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot wordt
bovendien, behoudens tegenbewijs, gegrond verklaard : bovendien, behoudens tegenbewijs, gegrond verklaard :
1° in de gevallen bedoeld in artikel 316bis; 1° in de gevallen bedoeld in artikel 316bis;
2° wanneer de afstamming van moederszijde door erkenning of bij 2° wanneer de afstamming van moederszijde door erkenning of bij
rechterlijke beslissing is vastgesteld; rechterlijke beslissing is vastgesteld;
3° wanneer de vordering werd ingesteld vooraleer de afstamming van 3° wanneer de vordering werd ingesteld vooraleer de afstamming van
moederszijde is komen vast te staan. moederszijde is komen vast te staan.
§ 4. De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is § 4. De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is
niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot
kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting
tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het
gevolg kan zijn. gevolg kan zijn.
§ 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon § 5. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon
die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond
als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die
vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de
vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De
rechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is rechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is
voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen ». voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen ».
Artikel 332quinquies, §§ 1 tot 3, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : Artikel 332quinquies, §§ 1 tot 3, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt :
« § 1. De vorderingen tot onderzoek naar het moederschap of het « § 1. De vorderingen tot onderzoek naar het moederschap of het
vaderschap zijn onontvankelijk indien het meerderjarige of het vaderschap zijn onontvankelijk indien het meerderjarige of het
ontvoogde minderjarige kind zich daartegen verzet. ontvoogde minderjarige kind zich daartegen verzet.
§ 2. Indien het verzet uitgaat van een minderjarig kind dat niet § 2. Indien het verzet uitgaat van een minderjarig kind dat niet
ontvoogd is en de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, of van ontvoogd is en de volle leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, of van
degene van de ouders van het kind ten aanzien van wie de afstamming degene van de ouders van het kind ten aanzien van wie de afstamming
vaststaat, wijst de rechtbank, zonder afbreuk te doen aan § 3, de vaststaat, wijst de rechtbank, zonder afbreuk te doen aan § 3, de
vordering slechts af indien ze betrekking heeft op een kind dat vordering slechts af indien ze betrekking heeft op een kind dat
minstens één jaar oud is op het ogenblik van de indiening ervan, en de minstens één jaar oud is op het ogenblik van de indiening ervan, en de
vaststelling van de afstamming kennelijk strijdig is met de belangen vaststelling van de afstamming kennelijk strijdig is met de belangen
van het kind. van het kind.
Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het kind dat Er wordt geen rekening gehouden met het verzet van het kind dat
onbekwaam is verklaard, zich in een staat van verlengde onbekwaam is verklaard, zich in een staat van verlengde
minderjarigheid bevindt, of waarvan de rechtbank, op grond van minderjarigheid bevindt, of waarvan de rechtbank, op grond van
feitelijke elementen vastgesteld in een met reden omkleed feitelijke elementen vastgesteld in een met reden omkleed
proces-verbaal, oordeelt dat het geen onderscheidingsvermogen heeft. proces-verbaal, oordeelt dat het geen onderscheidingsvermogen heeft.
§ 3. De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs § 3. De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs
wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet de wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet de
biologische vader of moeder van het kind is ». biologische vader of moeder van het kind is ».
B.2. Uit de feiten van de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaak B.2. Uit de feiten van de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaak
en uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het geschil en uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het geschil
betrekking heeft op een kind dat in 2004 werd geboren, zijn moeder en betrekking heeft op een kind dat in 2004 werd geboren, zijn moeder en
de echtgenoot van zijn moeder, eisende partijen voor de verwijzende de echtgenoot van zijn moeder, eisende partijen voor de verwijzende
rechter, en op een man van wie het biologische vaderschap niet wordt rechter, en op een man van wie het biologische vaderschap niet wordt
betwist en die het vaderschap van het kind opeist, verwerende partij betwist en die het vaderschap van het kind opeist, verwerende partij
voor de verwijzende rechter. Daaruit blijkt eveneens dat de vordering voor de verwijzende rechter. Daaruit blijkt eveneens dat de vordering
tot betwisting van vaderschap, ondanks het ononderbroken karakter van tot betwisting van vaderschap, ondanks het ononderbroken karakter van
het bezit van staat van het kind ten aanzien van de echtgenoot, niet het bezit van staat van het kind ten aanzien van de echtgenoot, niet
onontvankelijk werd verklaard op grond van artikel 318, § 1, van het onontvankelijk werd verklaard op grond van artikel 318, § 1, van het
Burgerlijk Wetboek, wegens het onduidelijke karakter van dat bezit van Burgerlijk Wetboek, wegens het onduidelijke karakter van dat bezit van
staat. staat.
B.3. De prejudiciële vraag betreft de vraag of artikel 332quinquies, § B.3. De prejudiciële vraag betreft de vraag of artikel 332quinquies, §
2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd
dat het de rechter slechts een marginale toetsing van de belangen van dat het de rechter slechts een marginale toetsing van de belangen van
het kind oplegt, bestaanbaar is met artikel 22bis van de Grondwet in het kind oplegt, bestaanbaar is met artikel 22bis van de Grondwet in
zoverre dat vereist dat het belang van het kind de eerste overweging zoverre dat vereist dat het belang van het kind de eerste overweging
is bij elke beslissing die dient te worden genomen met betrekking tot is bij elke beslissing die dient te worden genomen met betrekking tot
het kind. het kind.
B.4. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt : B.4. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt :
« Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, « Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke,
geestelijke en seksuele integriteit. geestelijke en seksuele integriteit.
Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden
die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in
overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen. overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.
Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling
bevorderen. bevorderen.
Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing
die het kind aangaat. die het kind aangaat.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen
deze rechten van het kind ». deze rechten van het kind ».
B.5.1. Het vierde lid van die bepaling, dat verwijst naar het belang B.5.1. Het vierde lid van die bepaling, dat verwijst naar het belang
van het kind, is, zoals het tweede, derde en vijfde lid, het resultaat van het kind, is, zoals het tweede, derde en vijfde lid, het resultaat
van de grondwetsherziening van 22 december 2008, die ertoe strekte de van de grondwetsherziening van 22 december 2008, die ertoe strekte de
grondwettelijke erkenning van de kinderrechten te verruimen tot wat de grondwettelijke erkenning van de kinderrechten te verruimen tot wat de
essentie uitmaakt van het Verdrag inzake de rechten van het kind essentie uitmaakt van het Verdrag inzake de rechten van het kind
(Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-265/3, p. 41). (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-265/3, p. 41).
B.5.2. Artikel 3, lid 1, van dat Verdrag bepaalt : B.5.2. Artikel 3, lid 1, van dat Verdrag bepaalt :
« Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden « Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden
genomen door openbare of particuliere instellingen voor genomen door openbare of particuliere instellingen voor
maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke
autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind
de eerste overweging ». de eerste overweging ».
B.5.3. Zowel artikel 22bis, vierde lid, van de Grondwet als artikel 3, B.5.3. Zowel artikel 22bis, vierde lid, van de Grondwet als artikel 3,
lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind verplichten de lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind verplichten de
rechtscolleges om in de eerste plaats het belang van het kind in rechtscolleges om in de eerste plaats het belang van het kind in
aanmerking te nemen in de procedures die op het kind betrekking aanmerking te nemen in de procedures die op het kind betrekking
hebben. Artikel 22bis, vijfde lid, van de Grondwet geeft de bevoegde hebben. Artikel 22bis, vijfde lid, van de Grondwet geeft de bevoegde
wetgever overigens de opdracht te waarborgen dat het belang van het wetgever overigens de opdracht te waarborgen dat het belang van het
kind de eerste overweging is. kind de eerste overweging is.
B.6.1. De mogelijkheid, voor een man die het vaderschap van een kind B.6.1. De mogelijkheid, voor een man die het vaderschap van een kind
opeist, om het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot van de opeist, om het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot van de
moeder van het kind te betwisten, werd in artikel 318 van het moeder van het kind te betwisten, werd in artikel 318 van het
Burgerlijk Wetboek ingevoerd bij de wet van 1 juli 2006 tot wijziging Burgerlijk Wetboek ingevoerd bij de wet van 1 juli 2006 tot wijziging
van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het
vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan. vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan.
B.6.2. Artikel 332quinquies, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, waarop B.6.2. Artikel 332quinquies, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, waarop
de prejudiciële vraag betrekking heeft, is ook ingevoegd door de wet de prejudiciële vraag betrekking heeft, is ook ingevoegd door de wet
van 1 juli 2006. van 1 juli 2006.
De wetgever heeft geprobeerd een parallellisme, zo niet eenvormigheid, De wetgever heeft geprobeerd een parallellisme, zo niet eenvormigheid,
in het leven te roepen in de wijze waarop de verschillende soorten in het leven te roepen in de wijze waarop de verschillende soorten
afstamming worden vastgesteld, zowel wat betreft de voorwaarden van de afstamming worden vastgesteld, zowel wat betreft de voorwaarden van de
erkenning en die van de vordering tot onderzoek naar het vaderschap en erkenning en die van de vordering tot onderzoek naar het vaderschap en
naar het moederschap (Parl. St., Senaat, 2005-2006, nr. 3-1402/3, p. naar het moederschap (Parl. St., Senaat, 2005-2006, nr. 3-1402/3, p.
16), als wat betreft de vorderingen tot onderzoek naar het moederschap 16), als wat betreft de vorderingen tot onderzoek naar het moederschap
en die tot onderzoek naar het vaderschap bedoeld in het in het geding en die tot onderzoek naar het vaderschap bedoeld in het in het geding
zijnde artikel 332quinquies (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC zijnde artikel 332quinquies (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC
51-0597/024, p. 67). 51-0597/024, p. 67).
De uiteindelijk gekozen formulering, die de rechtbank de mogelijkheid De uiteindelijk gekozen formulering, die de rechtbank de mogelijkheid
biedt de vordering af te wijzen die betrekking heeft op de biedt de vordering af te wijzen die betrekking heeft op de
vaststelling van de afstamming van moederszijde of van vaderszijde vaststelling van de afstamming van moederszijde of van vaderszijde
indien die « kennelijk strijdig is met de belangen van het kind », is indien die « kennelijk strijdig is met de belangen van het kind », is
ook de formulering die werd gekozen voor artikel 329bis, § 2, derde ook de formulering die werd gekozen voor artikel 329bis, § 2, derde
lid, en § 3, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat de lid, en § 3, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat de
mogelijkheid biedt de erkenningen te beletten. mogelijkheid biedt de erkenningen te beletten.
B.6.3. In het oorspronkelijke wetsvoorstel bepaalde artikel B.6.3. In het oorspronkelijke wetsvoorstel bepaalde artikel
332quinquies dat de rechtbank beslist met inachtneming van de belangen 332quinquies dat de rechtbank beslist met inachtneming van de belangen
van het kind : van het kind :
« De rechtsvorderingen tot onderzoek naar het moeder- of vaderschap « De rechtsvorderingen tot onderzoek naar het moeder- of vaderschap
worden verworpen indien het meerderjarige kind of de ontvoogde worden verworpen indien het meerderjarige kind of de ontvoogde
minderjarige zich daartegen verzet. Indien de weigering uitgaat van minderjarige zich daartegen verzet. Indien de weigering uitgaat van
een minderjarig kind dat niet ontvoogd is en de volle leeftijd van 12 een minderjarig kind dat niet ontvoogd is en de volle leeftijd van 12
jaar heeft bereikt, beslist de rechtbank, met inachtneming van de jaar heeft bereikt, beslist de rechtbank, met inachtneming van de
belangen van het kind, of de afstamming mag worden vastgesteld. belangen van het kind, of de afstamming mag worden vastgesteld.
Bovendien wijst de rechtbank het verzoek hoe dan ook af indien het Bovendien wijst de rechtbank het verzoek hoe dan ook af indien het
bewijs wordt geleverd dat degene, wiens afstamming wordt onderzocht, bewijs wordt geleverd dat degene, wiens afstamming wordt onderzocht,
niet de biologische vader of moeder van het kind is » (Parl. St., niet de biologische vader of moeder van het kind is » (Parl. St.,
Kamer, 2003-2004, DOC 51-0597/001, p. 18, en 2004-2005, DOC Kamer, 2003-2004, DOC 51-0597/001, p. 18, en 2004-2005, DOC
51-0597/024, p. 68). 51-0597/024, p. 68).
Die formulering werd verworpen na de volgende opmerkingen : Die formulering werd verworpen na de volgende opmerkingen :
« In hypothese D [die van artikel 332quinquies] komt aan de rechter « In hypothese D [die van artikel 332quinquies] komt aan de rechter
een ruimere beoordelingsbevoegdheid toe dan in de hypothesen A-C [die een ruimere beoordelingsbevoegdheid toe dan in de hypothesen A-C [die
van de andere hierboven bedoelde bepalingen]. In de hypothesen A-C van de andere hierboven bedoelde bepalingen]. In de hypothesen A-C
heeft hij immers slechts een marginaal toetsingsrecht (kennelijk heeft hij immers slechts een marginaal toetsingsrecht (kennelijk
strijdig), terwijl hij in hypothese D beslist ' met inachtneming van strijdig), terwijl hij in hypothese D beslist ' met inachtneming van
de belangen van het kind '. Om mogelijke discriminaties te vermijden, de belangen van het kind '. Om mogelijke discriminaties te vermijden,
verdient het aanbeveling de zaken te stroomlijnen en ook hier slechts verdient het aanbeveling de zaken te stroomlijnen en ook hier slechts
een marginale controle te organiseren » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, een marginale controle te organiseren » (Parl. St., Kamer, 2004-2005,
DOC 51-0597/032, p. 85). DOC 51-0597/032, p. 85).
Ter gelegenheid van de bespreking met betrekking tot artikel 329bis Ter gelegenheid van de bespreking met betrekking tot artikel 329bis
maakten het belang van het kind en de door de rechter uitgeoefende maakten het belang van het kind en de door de rechter uitgeoefende
marginale toetsing het voorwerp uit van de volgende opmerkingen : marginale toetsing het voorwerp uit van de volgende opmerkingen :
« Toetsing aan het belang van het kind moet ofwel altijd ofwel nooit « Toetsing aan het belang van het kind moet ofwel altijd ofwel nooit
mogelijk zijn. Bovendien moet de toetsingsmogelijkheid uiteraard mogelijk zijn. Bovendien moet de toetsingsmogelijkheid uiteraard
gelijklopend zijn in artikel 329bis en artikel 332quinquies. gelijklopend zijn in artikel 329bis en artikel 332quinquies.
Hoe dan ook is de toetsingsbevoegdheid best marginaal als men de Hoe dan ook is de toetsingsbevoegdheid best marginaal als men de
biologische werkelijkheid vooropstelt. biologische werkelijkheid vooropstelt.
In zijn meest recente arrest ter zake heeft het Arbitragehof duidelijk In zijn meest recente arrest ter zake heeft het Arbitragehof duidelijk
geoordeeld dat een toetsing aan het belang van het minderjarige kind geoordeeld dat een toetsing aan het belang van het minderjarige kind
altijd mogelijk moet zijn (arrest nr. 66/2003). Het is daarmee altijd mogelijk moet zijn (arrest nr. 66/2003). Het is daarmee
teruggekomen op eerdere rechtspraak. teruggekomen op eerdere rechtspraak.
Dit laatste arrest ligt bovendien in de lijn van de Europese Dit laatste arrest ligt bovendien in de lijn van de Europese
rechtspraak. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft rechtspraak. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft
geoordeeld dat de vaderlijke erkenning in het belang van het kind kan geoordeeld dat de vaderlijke erkenning in het belang van het kind kan
worden geweigerd, ook al wordt het bestaan van de biologische band worden geweigerd, ook al wordt het bestaan van de biologische band
niet betwist (EHRM, arrest-Yousef t. Nederland van 5 november 2002). niet betwist (EHRM, arrest-Yousef t. Nederland van 5 november 2002).
Dat wil nog niet zeggen dat de regel dat nooit een toetsing mogelijk Dat wil nog niet zeggen dat de regel dat nooit een toetsing mogelijk
is, strijdig zou zijn met onze Grondwet of met artikel 8 EVRM. Zie is, strijdig zou zijn met onze Grondwet of met artikel 8 EVRM. Zie
trouwens wetsvoorstel 0209/001, zij het dat dat ten onrechte enkel de trouwens wetsvoorstel 0209/001, zij het dat dat ten onrechte enkel de
erkenning en niet de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap erkenning en niet de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
betreft. betreft.
De spreker is van oordeel dat op het gebied van de oorspronkelijke De spreker is van oordeel dat op het gebied van de oorspronkelijke
afstamming de biologische waarheid mag overwegen, zodat er nooit afstamming de biologische waarheid mag overwegen, zodat er nooit
toetsing aan het belang van het kind hoeft te zijn. toetsing aan het belang van het kind hoeft te zijn.
Waar de vaststelling van de afstamming met de biologische ouder voor Waar de vaststelling van de afstamming met de biologische ouder voor
het kind nadelig zou zijn, kan de functionering daarvan worden het kind nadelig zou zijn, kan de functionering daarvan worden
uitgeschakeld, vb. via ontzetting van het ouderlijk gezag. uitgeschakeld, vb. via ontzetting van het ouderlijk gezag.
Waar de vaststelling van de afstamming met een niet-biologische ouder Waar de vaststelling van de afstamming met een niet-biologische ouder
voor het kind wenselijk zou zijn, biedt de adoptie een afdoende voor het kind wenselijk zou zijn, biedt de adoptie een afdoende
oplossing » (ibid., DOC 51-0597/024, p. 119). oplossing » (ibid., DOC 51-0597/024, p. 119).
Voorts werd gesteld dat het woord « kennelijk » in artikel 329bis, § Voorts werd gesteld dat het woord « kennelijk » in artikel 329bis, §
2, werd opgenomen omdat het noodzakelijk is dat de toetsing marginaal 2, werd opgenomen omdat het noodzakelijk is dat de toetsing marginaal
blijft, teneinde « alleen maar rekening te houden met het ernstige blijft, teneinde « alleen maar rekening te houden met het ernstige
gevaar voor het kind » (ibid., p. 57). gevaar voor het kind » (ibid., p. 57).
B.6.4. Daaruit volgt dat artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, de B.6.4. Daaruit volgt dat artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, de
rechter een marginale toetsing van de belangen van het kind oplegt, rechter een marginale toetsing van de belangen van het kind oplegt,
waarbij met die belangen slechts rekening wordt gehouden wanneer zij waarbij met die belangen slechts rekening wordt gehouden wanneer zij
ernstig worden geschaad. ernstig worden geschaad.
B.7. De wetgever dient bij het uitwerken van een wettelijke regeling B.7. De wetgever dient bij het uitwerken van een wettelijke regeling
inzake afstamming de bevoegde overheden de mogelijkheid te bieden om inzake afstamming de bevoegde overheden de mogelijkheid te bieden om
in concreto een afweging te maken tussen de belangen van de in concreto een afweging te maken tussen de belangen van de
verschillende betrokken personen, op gevaar af anders een maatregel te verschillende betrokken personen, op gevaar af anders een maatregel te
nemen die niet evenredig zou zijn met de nagestreefde wettige nemen die niet evenredig zou zijn met de nagestreefde wettige
doelstellingen. doelstellingen.
B.8. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft overigens B.8. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft overigens
verduidelijkt dat, bij het afwegen van de in het geding zijnde verduidelijkt dat, bij het afwegen van de in het geding zijnde
belangen, de belangen van het kind uitermate belangrijk zijn. belangen, de belangen van het kind uitermate belangrijk zijn.
Het Hof heeft aldus geoordeeld : Het Hof heeft aldus geoordeeld :
« Het Hof bevestigt opnieuw dat wanneer de rechten die aan de ouders « Het Hof bevestigt opnieuw dat wanneer de rechten die aan de ouders
zijn gewaarborgd bij artikel 8 en de rechten van een kind in het zijn gewaarborgd bij artikel 8 en de rechten van een kind in het
geding zijn, de hoven en rechtbanken het grootste belang dienen te geding zijn, de hoven en rechtbanken het grootste belang dienen te
hechten aan de rechten van het kind. Wanneer een belangenafweging hechten aan de rechten van het kind. Wanneer een belangenafweging
geboden is, dient de voorrang te worden gegeven aan de belangen van geboden is, dient de voorrang te worden gegeven aan de belangen van
het kind » (EHRM, 5 november 2002, Yousef t. Nederland, § 73). het kind » (EHRM, 5 november 2002, Yousef t. Nederland, § 73).
Het Hof heeft eraan toegevoegd : Het Hof heeft eraan toegevoegd :
- dat rekening dient te worden gehouden « inzonderheid met de belangen - dat rekening dient te worden gehouden « inzonderheid met de belangen
van het kind » en dat « de belangen van het kind in dat soort van van het kind » en dat « de belangen van het kind in dat soort van
zaken dienen te primeren » (EHRM, 26 juni 2003, Maire t. Portugal, §§ zaken dienen te primeren » (EHRM, 26 juni 2003, Maire t. Portugal, §§
71 en 77); 71 en 77);
- dat een « bijzonder belang » dient te worden gehecht aan de belangen - dat een « bijzonder belang » dient te worden gehecht aan de belangen
van het kind « die, afhankelijk van de aard en de ernst ervan, de van het kind « die, afhankelijk van de aard en de ernst ervan, de
overhand kunnen krijgen boven die van de ouders » (8 juli 2003, overhand kunnen krijgen boven die van de ouders » (8 juli 2003,
Sommerfeld t. Duitsland, § 64); Sommerfeld t. Duitsland, § 64);
- « dat er momenteel een ruime consensus bestaat - inclusief in het - « dat er momenteel een ruime consensus bestaat - inclusief in het
internationaal recht - rond de idee dat bij alle maatregelen internationaal recht - rond de idee dat bij alle maatregelen
betreffende kinderen, hun belangen dienen te primeren (zie hierboven betreffende kinderen, hun belangen dienen te primeren (zie hierboven
de talrijke referenties die zijn aangehaald in de paragrafen 49-56) » de talrijke referenties die zijn aangehaald in de paragrafen 49-56) »
(EHRM, 6 juli 2010, Neulinger en Shuruk t. Zwitserland, § 135); (EHRM, 6 juli 2010, Neulinger en Shuruk t. Zwitserland, § 135);
- « Rekening houden met de belangen van het betrokken kind is van het - « Rekening houden met de belangen van het betrokken kind is van het
grootste belang in elke soortgelijke zaak; afhankelijk van de aard en grootste belang in elke soortgelijke zaak; afhankelijk van de aard en
de ernst ervan kunnen de belangen van het kind de overhand krijgen de ernst ervan kunnen de belangen van het kind de overhand krijgen
boven die van de ouders (zie het voormelde arrest Sommerfeld, § 66, en boven die van de ouders (zie het voormelde arrest Sommerfeld, § 66, en
Görgülü t. Duitsland, nr. 74969/01, § 43, 26 februari 2004) » (EHRM, Görgülü t. Duitsland, nr. 74969/01, § 43, 26 februari 2004) » (EHRM,
22 maart 2012, Ahrens t. Duitsland, § 63). 22 maart 2012, Ahrens t. Duitsland, § 63).
Overigens « dient, volgens de beginselen die kunnen worden afgeleid Overigens « dient, volgens de beginselen die kunnen worden afgeleid
uit de rechtspraak van het Hof, de Staat, wanneer het bestaan van een uit de rechtspraak van het Hof, de Staat, wanneer het bestaan van een
familiale band met een kind vaststaat, zodanig op te treden dat die familiale band met een kind vaststaat, zodanig op te treden dat die
band zich kan ontwikkelen en een juridische bescherming te verlenen band zich kan ontwikkelen en een juridische bescherming te verlenen
die de integratie van het kind in zijn gezin mogelijk maakt » (EHRM, die de integratie van het kind in zijn gezin mogelijk maakt » (EHRM,
28 juni 2007, Wagner en J.M.W.L. t. Luxemburg, § 119). 28 juni 2007, Wagner en J.M.W.L. t. Luxemburg, § 119).
B.9. Zoals in B.5.3 naar voren is gebracht, verplichten zowel artikel B.9. Zoals in B.5.3 naar voren is gebracht, verplichten zowel artikel
22bis, vierde lid, van de Grondwet als artikel 3, lid 1, van het 22bis, vierde lid, van de Grondwet als artikel 3, lid 1, van het
Verdrag inzake de rechten van het kind de rechtscolleges om in de Verdrag inzake de rechten van het kind de rechtscolleges om in de
eerste plaats het belang van het kind in aanmerking te nemen in de eerste plaats het belang van het kind in aanmerking te nemen in de
procedures die op het kind betrekking hebben, hetgeen de procedures in procedures die op het kind betrekking hebben, hetgeen de procedures in
verband met het vaststellen van de afstamming omvat. verband met het vaststellen van de afstamming omvat.
B.10. Hoewel het belang van het kind een primordiaal karakter heeft, B.10. Hoewel het belang van het kind een primordiaal karakter heeft,
heeft het daarom nog geen absoluut karakter. Bij de afweging van de heeft het daarom nog geen absoluut karakter. Bij de afweging van de
verschillende op het spel staande belangen, neemt het belang van het verschillende op het spel staande belangen, neemt het belang van het
kind een bijzondere plaats in door het feit dat het de zwakke partij kind een bijzondere plaats in door het feit dat het de zwakke partij
is in de familiale relatie. Die bijzondere plaats maakt het evenwel is in de familiale relatie. Die bijzondere plaats maakt het evenwel
niet mogelijk om niet eveneens rekening te houden met de belangen van niet mogelijk om niet eveneens rekening te houden met de belangen van
de andere in het geding zijnde partijen. de andere in het geding zijnde partijen.
B.11. Door te bepalen dat de rechtbank de vordering slechts afwijst B.11. Door te bepalen dat de rechtbank de vordering slechts afwijst
indien de vaststelling van de afstamming kennelijk strijdig is met het indien de vaststelling van de afstamming kennelijk strijdig is met het
belang van het kind, staat artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, van belang van het kind, staat artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, van
het Burgerlijk Wetboek, niettemin slechts een marginale toetsing toe, het Burgerlijk Wetboek, niettemin slechts een marginale toetsing toe,
door de rechter, van het belang van het kind, die niet bestaanbaar is door de rechter, van het belang van het kind, die niet bestaanbaar is
met de vereiste van artikel 22bis van de Grondwet, in samenhang met de vereiste van artikel 22bis van de Grondwet, in samenhang
gelezen met artikel 3, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van gelezen met artikel 3, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van
het kind om, bij het afwegen van de op het spel staande belangen, een het kind om, bij het afwegen van de op het spel staande belangen, een
voorrangspositie toe te kennen aan het belang van het kind. voorrangspositie toe te kennen aan het belang van het kind.
B.12. Rekening houdend met wat in B.10 is vermeld, dient de B.12. Rekening houdend met wat in B.10 is vermeld, dient de
prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord. prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Door te bepalen dat de rechtbank de vordering slechts afwijst indien Door te bepalen dat de rechtbank de vordering slechts afwijst indien
de vaststelling van de afstamming « kennelijk strijdig is met de de vaststelling van de afstamming « kennelijk strijdig is met de
belangen van het kind », schendt artikel 332quinquies, § 2, eerste belangen van het kind », schendt artikel 332quinquies, § 2, eerste
lid, van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het de lid, van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het de
rechter slechts een marginale toetsing van het belang van het kind rechter slechts een marginale toetsing van het belang van het kind
toestaat, artikel 22bis, vierde lid, van de Grondwet. toestaat, artikel 22bis, vierde lid, van de Grondwet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 7 maart 2013. Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 7 maart 2013.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux P.-Y. Dutilleux
De wnd. voorzitter, De wnd. voorzitter,
J.-P. Snappe J.-P. Snappe
^