← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 176/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4557 In zake :
de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel
9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaa Het Grondwettelijk
Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters(...)"
| Uittreksel uit arrest nr. 176/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4557 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaa Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters(...) | Uittreksel uit arrest nr. 176/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4557 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaa Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters(...) |
|---|---|
| GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
| Uittreksel uit arrest nr. 176/2009 van 12 november 2009 | Uittreksel uit arrest nr. 176/2009 van 12 november 2009 |
| Rolnummer 4557 | Rolnummer 4557 |
| In zake : de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek | In zake : de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek |
| van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 | van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 |
| april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten | april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten |
| verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de | verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de |
| Jeugdrechtbank te Mechelen. | Jeugdrechtbank te Mechelen. |
| Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
| samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de | samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de |
| rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, | rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, |
| J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van | J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van |
| Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder | Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder |
| voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, | voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, |
| wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
| I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
| Bij vonnis van 12 november 2008 in zake het openbaar ministerie en | Bij vonnis van 12 november 2008 in zake het openbaar ministerie en |
| anderen tegen R.H. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van | anderen tegen R.H. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van |
| het Hof is ingekomen op 14 november 2008, heeft de Jeugdrechtbank te | het Hof is ingekomen op 14 november 2008, heeft de Jeugdrechtbank te |
| Mechelen de volgende prejudiciële vraag gesteld : | Mechelen de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
| « Schendt art. 162bis Sv. het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgesteld | « Schendt art. 162bis Sv. het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgesteld |
| in art. 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het wordt toegepast op | in art. 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het wordt toegepast op |
| procedures in zaken van jeugdbescherming voor de jeugdrechtbank, | procedures in zaken van jeugdbescherming voor de jeugdrechtbank, |
| doordat, gelet op de afzonderlijke behandeling van de zaak van elke | doordat, gelet op de afzonderlijke behandeling van de zaak van elke |
| minderjarige volgens art. 56 van de wet van 8 april 1965, personen die | minderjarige volgens art. 56 van de wet van 8 april 1965, personen die |
| een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd elk afzonderlijk | een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd elk afzonderlijk |
| veroordeeld worden tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding aan | veroordeeld worden tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding aan |
| de burgerlijke partij, terwijl (meerderjarige) personen die een | de burgerlijke partij, terwijl (meerderjarige) personen die een |
| misdrijf hebben gepleegd samen (hoofdelijk) tot deze | misdrijf hebben gepleegd samen (hoofdelijk) tot deze |
| rechtsplegingsvergoeding kunnen worden veroordeeld ? ». | rechtsplegingsvergoeding kunnen worden veroordeeld ? ». |
| (...) | (...) |
| III. In rechte | III. In rechte |
| (...) | (...) |
| B.1.1. De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid van artikel | B.1.1. De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid van artikel |
| 162bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 21 | 162bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 21 |
| april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten | april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten |
| verbonden aan de bijstand van een advocaat, met de artikelen 10 en 11 | verbonden aan de bijstand van een advocaat, met de artikelen 10 en 11 |
| van de Grondwet, doordat minderjarigen die ten aanzien van eenzelfde | van de Grondwet, doordat minderjarigen die ten aanzien van eenzelfde |
| burgerlijke partij een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, | burgerlijke partij een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, |
| elk afzonderlijk tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding aan | elk afzonderlijk tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding aan |
| die burgerlijke partij kunnen worden veroordeeld, terwijl | die burgerlijke partij kunnen worden veroordeeld, terwijl |
| meerderjarigen die ten aanzien van eenzelfde burgerlijke partij een | meerderjarigen die ten aanzien van eenzelfde burgerlijke partij een |
| misdrijf hebben gepleegd gezamenlijk tot de betaling van een | misdrijf hebben gepleegd gezamenlijk tot de betaling van een |
| rechtsplegingsvergoeding aan die burgerlijke partij kunnen worden | rechtsplegingsvergoeding aan die burgerlijke partij kunnen worden |
| veroordeeld. | veroordeeld. |
| B.1.2. Uit de verwijzingsbeslissing van 12 november 2008 blijkt dat de | B.1.2. Uit de verwijzingsbeslissing van 12 november 2008 blijkt dat de |
| verwijzende rechter rekening heeft gehouden, wat de | verwijzende rechter rekening heeft gehouden, wat de |
| burgerlijkepartijstelling betreft, met de gegevens in een andere zaak | burgerlijkepartijstelling betreft, met de gegevens in een andere zaak |
| met betrekking tot een andere minderjarige omtrent dezelfde feiten. De | met betrekking tot een andere minderjarige omtrent dezelfde feiten. De |
| verwijzende rechter, rechtsprekend over de vorderingen van de | verwijzende rechter, rechtsprekend over de vorderingen van de |
| burgerlijke partijen, zegt voor recht dat die veroordeling solidair | burgerlijke partijen, zegt voor recht dat die veroordeling solidair |
| geldt met de andere minderjarige. | geldt met de andere minderjarige. |
| In zijn vonnis van 9 april 2008 omtrent de andere minderjarige heeft | In zijn vonnis van 9 april 2008 omtrent de andere minderjarige heeft |
| de verwijzende rechter met betrekking tot de rechtsplegingsvergoeding | de verwijzende rechter met betrekking tot de rechtsplegingsvergoeding |
| geoordeeld dat het, gelet op de beperkte middelen van die | geoordeeld dat het, gelet op de beperkte middelen van die |
| minderjarige, het gepast voorkwam het minimumbedrag van de | minderjarige, het gepast voorkwam het minimumbedrag van de |
| rechtsplegingsvergoeding toe te kennen van 375 euro. | rechtsplegingsvergoeding toe te kennen van 375 euro. |
| B.2.1. Artikel 9 van de wet van 21 april 2007 voegt een artikel 162bis | B.2.1. Artikel 9 van de wet van 21 april 2007 voegt een artikel 162bis |
| in het Wetboek van strafvordering in, dat bepaalt : | in het Wetboek van strafvordering in, dat bepaalt : |
| « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen | « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen |
| de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, | de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, |
| veroordeelt hen tot het betalen aan de burgerlijke partij van de | veroordeelt hen tot het betalen aan de burgerlijke partij van de |
| rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk | rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk |
| Wetboek. | Wetboek. |
| De burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard en die in het | De burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard en die in het |
| ongelijk wordt gesteld, zal veroordeeld worden tot het aan de | ongelijk wordt gesteld, zal veroordeeld worden tot het aan de |
| beklaagde betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het | beklaagde betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het |
| Gerechtelijk Wetboek. De vergoeding wordt bepaald door het vonnis ». | Gerechtelijk Wetboek. De vergoeding wordt bepaald door het vonnis ». |
| Dat artikel maakt deel uit van hoofdstuk III van de voormelde wet, | Dat artikel maakt deel uit van hoofdstuk III van de voormelde wet, |
| waarvan de bepalingen het beginsel van de verhaalbaarheid uitbreiden | waarvan de bepalingen het beginsel van de verhaalbaarheid uitbreiden |
| tot de strafzaken, maar die uitbreiding beperken tot de verhoudingen | tot de strafzaken, maar die uitbreiding beperken tot de verhoudingen |
| tussen de inverdenkinggestelde of de beklaagde en de burgerlijke | tussen de inverdenkinggestelde of de beklaagde en de burgerlijke |
| partij. De persoon die door een strafgerecht ten aanzien van de | partij. De persoon die door een strafgerecht ten aanzien van de |
| burgerlijke partij wordt veroordeeld, moet aldus aan die | burgerlijke partij wordt veroordeeld, moet aldus aan die |
| laatstgenoemde de rechtsplegingsvergoeding betalen. | laatstgenoemde de rechtsplegingsvergoeding betalen. |
| B.2.2. In de parlementaire voorbereiding wordt aangegeven dat in de | B.2.2. In de parlementaire voorbereiding wordt aangegeven dat in de |
| toepassing van de verhaalbaarheid voor de strafgerechten is voorzien | toepassing van de verhaalbaarheid voor de strafgerechten is voorzien |
| omdat het « meer conform [leek] te zijn met de principes van | omdat het « meer conform [leek] te zijn met de principes van |
| gelijkheid en niet-discriminatie dat men de rechtsonderhorigen die het | gelijkheid en niet-discriminatie dat men de rechtsonderhorigen die het |
| herstel vragen van schade voor een burgerlijke dan wel voor een | herstel vragen van schade voor een burgerlijke dan wel voor een |
| strafrechtelijke rechtbank, gelijk zou behandelen », en dat het | strafrechtelijke rechtbank, gelijk zou behandelen », en dat het |
| voorstel om de regeling van de verhaalbaarheid uit te breiden tot de | voorstel om de regeling van de verhaalbaarheid uit te breiden tot de |
| relaties tussen de beklaagde en de burgerlijke partij in | relaties tussen de beklaagde en de burgerlijke partij in |
| overeenstemming was met het advies van de Ordes van advocaten en dat | overeenstemming was met het advies van de Ordes van advocaten en dat |
| van de Hoge Raad voor de Justitie (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC | van de Hoge Raad voor de Justitie (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC |
| 51-2891/002, pp. 5-6). | 51-2891/002, pp. 5-6). |
| B.3. Op grond van artikel 62 van de wet van 8 april 1965 betreffende | B.3. Op grond van artikel 62 van de wet van 8 april 1965 betreffende |
| de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als | de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als |
| misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door | misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door |
| dit feit veroorzaakte schade (hierna : de Jeugdbeschermingswet), | dit feit veroorzaakte schade (hierna : de Jeugdbeschermingswet), |
| gelden, behoudens afwijking, voor de in titel II, hoofdstuk III, van | gelden, behoudens afwijking, voor de in titel II, hoofdstuk III, van |
| die wet bedoelde procedures - namelijk de maatregelen ter bescherming | die wet bedoelde procedures - namelijk de maatregelen ter bescherming |
| van de minderjarigen -, de wetsbepalingen betreffende de vervolgingen | van de minderjarigen -, de wetsbepalingen betreffende de vervolgingen |
| in correctionele zaken, behoudens wanneer die toepassing zou indruisen | in correctionele zaken, behoudens wanneer die toepassing zou indruisen |
| tegen de algemene beginselen die het jeugdbeschermingsrecht beheersen. | tegen de algemene beginselen die het jeugdbeschermingsrecht beheersen. |
| In de interpretatie van de verwijzende rechter is, bij ontstentenis | In de interpretatie van de verwijzende rechter is, bij ontstentenis |
| van afwijking in de Jeugdbeschermingswet, artikel 162bis van het | van afwijking in de Jeugdbeschermingswet, artikel 162bis van het |
| Wetboek van strafvordering van toepassing op uitspraken van de | Wetboek van strafvordering van toepassing op uitspraken van de |
| jeugdrechtbank met betrekking tot jeugdbeschermingsmaatregelen. | jeugdrechtbank met betrekking tot jeugdbeschermingsmaatregelen. |
| B.4.1. Krachtens artikel 56, tweede lid, van de jeugdbeschermingswet | B.4.1. Krachtens artikel 56, tweede lid, van de jeugdbeschermingswet |
| wordt in de zaken betreffende maatregelen ten aanzien van | wordt in de zaken betreffende maatregelen ten aanzien van |
| minderjarigen, « het geval van elke minderjarige afzonderlijk | minderjarigen, « het geval van elke minderjarige afzonderlijk |
| onderzocht ». Geen andere minderjarige mag daarbij aanwezig zijn, | onderzocht ». Geen andere minderjarige mag daarbij aanwezig zijn, |
| behalve gedurende de voor eventuele confrontaties nodige tijd. | behalve gedurende de voor eventuele confrontaties nodige tijd. |
| Zoals de verwijzende rechter aangeeft, vormt die bepaling een | Zoals de verwijzende rechter aangeeft, vormt die bepaling een |
| specifieke en substantiële procedureregel in de Jeugdbeschermingswet. | specifieke en substantiële procedureregel in de Jeugdbeschermingswet. |
| Die bepaling beoogt een goede rechtsbedeling voor de betrokken jongere | Die bepaling beoogt een goede rechtsbedeling voor de betrokken jongere |
| te waarborgen, zowel in het belang van de jongere wiens geval wordt | te waarborgen, zowel in het belang van de jongere wiens geval wordt |
| onderzocht, als in het belang van andere bij de zaak betrokken | onderzocht, als in het belang van andere bij de zaak betrokken |
| jongeren, onder meer door de mogelijkheid te creëren een dialoog in | jongeren, onder meer door de mogelijkheid te creëren een dialoog in |
| vertrouwen tot stand te brengen tussen de jeugdrechter en de jongere. | vertrouwen tot stand te brengen tussen de jeugdrechter en de jongere. |
| B.4.2. Uit het vereiste dat minderjarigen die ten aanzien van | B.4.2. Uit het vereiste dat minderjarigen die ten aanzien van |
| eenzelfde burgerlijke partij een als misdrijf omschreven feit hebben | eenzelfde burgerlijke partij een als misdrijf omschreven feit hebben |
| gepleegd, afzonderlijk worden behandeld, vloeit voort dat die | gepleegd, afzonderlijk worden behandeld, vloeit voort dat die |
| burgerlijke partij genoodzaakt is zich ten aanzien van elke betrokken | burgerlijke partij genoodzaakt is zich ten aanzien van elke betrokken |
| minderjarige burgerlijke partij te stellen en, in de regel, | minderjarige burgerlijke partij te stellen en, in de regel, |
| afzonderlijke debatten te voeren. | afzonderlijke debatten te voeren. |
| B.4.3. Het voormelde artikel 56, tweede lid, geldt evenwel slechts | B.4.3. Het voormelde artikel 56, tweede lid, geldt evenwel slechts |
| voor de debatten betreffende de maatregelen ter bescherming van de | voor de debatten betreffende de maatregelen ter bescherming van de |
| minderjarigen. Die bepaling staat niet eraan in de weg dat de debatten | minderjarigen. Die bepaling staat niet eraan in de weg dat de debatten |
| betreffende bepaalde aspecten van de burgerlijke vordering tegen | betreffende bepaalde aspecten van de burgerlijke vordering tegen |
| minderjarigen die bij eenzelfde feit zijn betrokken, gezamenlijk | minderjarigen die bij eenzelfde feit zijn betrokken, gezamenlijk |
| zouden worden gevoerd, zodat de jeugdrechter de minderjarigen in | zouden worden gevoerd, zodat de jeugdrechter de minderjarigen in |
| solidum tot betaling van één rechtsplegingsvergoeding aan de | solidum tot betaling van één rechtsplegingsvergoeding aan de |
| burgerlijke partij kan veroordelen. | burgerlijke partij kan veroordelen. |
| Wanneer de debatten over de burgerlijke vordering ten aanzien van de | Wanneer de debatten over de burgerlijke vordering ten aanzien van de |
| betrokken minderjarigen afzonderlijk worden gevoerd, kan de rechter | betrokken minderjarigen afzonderlijk worden gevoerd, kan de rechter |
| een veroordeling uitspreken tot de rechtsplegingsvergoeding, solidair | een veroordeling uitspreken tot de rechtsplegingsvergoeding, solidair |
| met die welke hij voorafgaandelijk heeft uitgesproken. | met die welke hij voorafgaandelijk heeft uitgesproken. |
| B.5. Gelet op wat voorafgaat is de in het geding zijnde bepaling niet | B.5. Gelet op wat voorafgaat is de in het geding zijnde bepaling niet |
| onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
| De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. | De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. |
| Om die redenen, | Om die redenen, |
| het Hof | het Hof |
| zegt voor recht : | zegt voor recht : |
| Rekening houdend met wat is vermeld in B.4.3, schendt artikel 162bis | Rekening houdend met wat is vermeld in B.4.3, schendt artikel 162bis |
| van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van | van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van |
| de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de | de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de |
| erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, de | erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, de |
| artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. | artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. |
| Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig |
| artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare |
| terechtzitting van 12 november 2009. | terechtzitting van 12 november 2009. |
| De griffier, | De griffier, |
| P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |
| De voorzitter, | De voorzitter, |
| M. Bossuyt. | M. Bossuyt. |