← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 132/2008 van 1 september 2008 Rolnummer 4332 In zake :
de prejudiciële vragen over artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht
op maatschappelijke integratie, gesteld door de Arbeidsr Het Grondwettelijk
Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 132/2008 van 1 september 2008 Rolnummer 4332 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, gesteld door de Arbeidsr Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...) | Uittreksel uit arrest nr. 132/2008 van 1 september 2008 Rolnummer 4332 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, gesteld door de Arbeidsr Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
Uittreksel uit arrest nr. 132/2008 van 1 september 2008 | Uittreksel uit arrest nr. 132/2008 van 1 september 2008 |
Rolnummer 4332 | Rolnummer 4332 |
In zake : de prejudiciële vragen over artikel 14, § 1, 3°, van de wet | In zake : de prejudiciële vragen over artikel 14, § 1, 3°, van de wet |
van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, | van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, |
gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel. | gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel. |
Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de | samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de |
rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, | rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, |
J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van | J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van |
Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder | Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder |
voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, | voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging |
Bij vonnis van 30 oktober 2007 in zake Mélissa Delabie tegen het | Bij vonnis van 30 oktober 2007 in zake Mélissa Delabie tegen het |
openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Anderlecht, waarvan | openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Anderlecht, waarvan |
de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 november 2007, | de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 november 2007, |
heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen | heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen |
gesteld : | gesteld : |
1. « Schendt artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 | 1. « Schendt artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 |
[betreffende het recht op maatschappelijke integratie] de artikelen | [betreffende het recht op maatschappelijke integratie] de artikelen |
10, 11 en 23 van de Grondwet, alsook het uit de zogeheten standstill | 10, 11 en 23 van de Grondwet, alsook het uit de zogeheten standstill |
-verplichting afgeleide beginsel door : | -verplichting afgeleide beginsel door : |
- ofwel in 3° te bepalen dat ' dit recht wordt geopend van zodra er | - ofwel in 3° te bepalen dat ' dit recht wordt geopend van zodra er |
ten minste één minderjarig ongehuwd kind aanwezig is ', waardoor een | ten minste één minderjarig ongehuwd kind aanwezig is ', waardoor een |
echtpaar waarvan een van de echtgenoten niet voldoet aan een van de | echtpaar waarvan een van de echtgenoten niet voldoet aan een van de |
voorwaarden voor de toekenning van het leefloon en dat niet minstens | voorwaarden voor de toekenning van het leefloon en dat niet minstens |
één minderjarig ongehuwd kind ten laste heeft, wordt uitgesloten van | één minderjarig ongehuwd kind ten laste heeft, wordt uitgesloten van |
het recht op het hoogste bedrag van het leefloon; | het recht op het hoogste bedrag van het leefloon; |
- ofwel, in tegenstelling tot de wet van 7 augustus 1974 die eraan | - ofwel, in tegenstelling tot de wet van 7 augustus 1974 die eraan |
voorafging, niet te voorzien in de toekenning van het hoogste bedrag | voorafging, niet te voorzien in de toekenning van het hoogste bedrag |
van de uitkering aan de echtgenoten die onder hetzelfde dak wonen ? »; | van de uitkering aan de echtgenoten die onder hetzelfde dak wonen ? »; |
2 « Is zulks ook het geval wanneer een van de echtgenoten illegaal op | 2 « Is zulks ook het geval wanneer een van de echtgenoten illegaal op |
het grondgebied van het Rijk verblijft en derhalve, op grond van | het grondgebied van het Rijk verblijft en derhalve, op grond van |
artikel 57, § 2, van de wet van 8 juli 1976, slechts aanspraak kan | artikel 57, § 2, van de wet van 8 juli 1976, slechts aanspraak kan |
maken op dringende medische hulp ? ». | maken op dringende medische hulp ? ». |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1.1. Artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het | B.1.1. Artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het |
recht op maatschappelijke integratie, waarvan het 3° het voorwerp van | recht op maatschappelijke integratie, waarvan het 3° het voorwerp van |
de prejudiciële vraag uitmaakt, bepaalt : | de prejudiciële vraag uitmaakt, bepaalt : |
« Het leefloon bedraagt : | « Het leefloon bedraagt : |
1° 4 400 EUR voor elke persoon die met één of meerdere personen | 1° 4 400 EUR voor elke persoon die met één of meerdere personen |
samenwoont. | samenwoont. |
Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van | Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van |
personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk | personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk |
gemeenschappelijk regelen. | gemeenschappelijk regelen. |
2° 6 600 EUR voor een alleenstaande persoon en voor een dakloze die | 2° 6 600 EUR voor een alleenstaande persoon en voor een dakloze die |
recht heeft op een in de artikelen 11, §§ 1 en 3, en 13, § 2, bedoeld | recht heeft op een in de artikelen 11, §§ 1 en 3, en 13, § 2, bedoeld |
geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. | geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. |
3° 8 800 EUR voor een persoon die samenwoont met een gezin te zijnen | 3° 8 800 EUR voor een persoon die samenwoont met een gezin te zijnen |
laste. | laste. |
Dit recht wordt geopend van zodra er ten minste één minderjarig | Dit recht wordt geopend van zodra er ten minste één minderjarig |
ongehuwd kind aanwezig is. | ongehuwd kind aanwezig is. |
Het dekt meteen het recht van de eventuele echtgeno(o)t(e) of | Het dekt meteen het recht van de eventuele echtgeno(o)t(e) of |
levenspartner. | levenspartner. |
Onder gezin ten laste wordt verstaan, de echtgenoot, de levenspartner, | Onder gezin ten laste wordt verstaan, de echtgenoot, de levenspartner, |
het ongehuwd minderjarig kind of meerdere kinderen onder wie minstens | het ongehuwd minderjarig kind of meerdere kinderen onder wie minstens |
één ongehuwd minderjarig kind. | één ongehuwd minderjarig kind. |
De levenspartner is de persoon met wie de aanvrager een feitelijk | De levenspartner is de persoon met wie de aanvrager een feitelijk |
gezin vormt. | gezin vormt. |
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de | De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de |
Ministerraad, in welke mate de echtgenoot of de levenspartner de in | Ministerraad, in welke mate de echtgenoot of de levenspartner de in |
artikel 3 bedoelde voorwaarden moet vervullen ». | artikel 3 bedoelde voorwaarden moet vervullen ». |
B.1.2. De voormelde bepaling is in werking gesteld door artikel 2bis | B.1.2. De voormelde bepaling is in werking gesteld door artikel 2bis |
van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen | van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen |
reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie | reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie |
(gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 december 2004), dat | (gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 december 2004), dat |
bepaalt : | bepaalt : |
« Om aanspraak te kunnen maken op het leefloon vastgesteld in artikel | « Om aanspraak te kunnen maken op het leefloon vastgesteld in artikel |
14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet, moet de echtgenoot of de | 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet, moet de echtgenoot of de |
levenspartner van de aanvrager de voorwaarden voorzien bij artikel 3, | levenspartner van de aanvrager de voorwaarden voorzien bij artikel 3, |
1°, 2°, 4° en 6°, van dezelfde wet vervullen. | 1°, 2°, 4° en 6°, van dezelfde wet vervullen. |
Bovendien moet de echtgenoot of levenspartner voldoen aan de | Bovendien moet de echtgenoot of levenspartner voldoen aan de |
voorwaarde voorzien bij artikel 3, 5°, van de wet indien hij over | voorwaarde voorzien bij artikel 3, 5°, van de wet indien hij over |
eigen inkomsten beschikt die lager zijn dan het bedrag dat bepaald is | eigen inkomsten beschikt die lager zijn dan het bedrag dat bepaald is |
in artikel 14, § 1, eerste lid, 1°, van dezelfde wet. Deze inkomsten | in artikel 14, § 1, eerste lid, 1°, van dezelfde wet. Deze inkomsten |
worden berekend overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk | worden berekend overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk |
II van de wet ». | II van de wet ». |
B.1.3. Artikel 3 van de in het geding zijnde wet bepaalt : | B.1.3. Artikel 3 van de in het geding zijnde wet bepaalt : |
« Om het recht op maatschappelijke integratie te kunnen genieten, moet | « Om het recht op maatschappelijke integratie te kunnen genieten, moet |
de persoon tegelijkertijd en onverminderd de bijzondere voorwaarden | de persoon tegelijkertijd en onverminderd de bijzondere voorwaarden |
die bij deze wet worden gesteld : | die bij deze wet worden gesteld : |
1° zijn werkelijke verblijfplaats in België hebben in de door de | 1° zijn werkelijke verblijfplaats in België hebben in de door de |
Koning te bepalen zin; | Koning te bepalen zin; |
2° meerderjarig zijn of hiermee gelijkgesteld zijn overeenkomstig de | 2° meerderjarig zijn of hiermee gelijkgesteld zijn overeenkomstig de |
bepalingen van deze wet; | bepalingen van deze wet; |
3° behoren tot één van de volgende categorieën van personen : | 3° behoren tot één van de volgende categorieën van personen : |
- hetzij de Belgische nationaliteit bezitten; | - hetzij de Belgische nationaliteit bezitten; |
- hetzij als burger van de Europese Unie, of als lid van zijn familie | - hetzij als burger van de Europese Unie, of als lid van zijn familie |
die hem begeleidt of zich bij hem voegt, genieten van een | die hem begeleidt of zich bij hem voegt, genieten van een |
verblijfsrecht voor meer dan drie maanden, overeenkomstig de | verblijfsrecht voor meer dan drie maanden, overeenkomstig de |
bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot | bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot |
het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van | het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van |
vreemdelingen; | vreemdelingen; |
- hetzij als vreemdeling ingeschreven zijn in het bevolkingsregister; | - hetzij als vreemdeling ingeschreven zijn in het bevolkingsregister; |
- hetzij staatloos zijn en onder de toepassing vallen van het Verdrag | - hetzij staatloos zijn en onder de toepassing vallen van het Verdrag |
betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New-York op 28 | betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New-York op 28 |
september 1954 en goedgekeurd bij de wet van 12 mei 1960; | september 1954 en goedgekeurd bij de wet van 12 mei 1960; |
- hetzij vluchteling zijn in de zin van artikel 49 van de wet van 15 | - hetzij vluchteling zijn in de zin van artikel 49 van de wet van 15 |
december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het | december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het |
verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; | verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; |
4° niet over toereikende bestaansmiddelen beschikken, noch er | 4° niet over toereikende bestaansmiddelen beschikken, noch er |
aanspraak kunnen op maken, noch in staat zijn deze hetzij door eigen | aanspraak kunnen op maken, noch in staat zijn deze hetzij door eigen |
inspanningen, hetzij op een andere manier te verwerven. Het centrum | inspanningen, hetzij op een andere manier te verwerven. Het centrum |
berekent de bestaansmiddelen van de persoon overeenkomstig de | berekent de bestaansmiddelen van de persoon overeenkomstig de |
bepalingen van titel II, hoofdstuk II; | bepalingen van titel II, hoofdstuk II; |
5° werkbereid zijn, tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen | 5° werkbereid zijn, tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen |
niet mogelijk is; | niet mogelijk is; |
6° zijn rechten laten gelden op uitkeringen die hij kan genieten | 6° zijn rechten laten gelden op uitkeringen die hij kan genieten |
krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving ». | krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving ». |
Ten aanzien van de interpretatie van de in het geding zijnde | Ten aanzien van de interpretatie van de in het geding zijnde |
bepalingen | bepalingen |
B.2.1. De eiseres voor de verwijzende rechter bekritiseert het vonnis | B.2.1. De eiseres voor de verwijzende rechter bekritiseert het vonnis |
waarmee deze de prejudiciële vragen aan het Hof heeft gesteld, door | waarmee deze de prejudiciële vragen aan het Hof heeft gesteld, door |
aan te voeren dat hij, om in die zaak te beslissen dat de echtgenoten | aan te voeren dat hij, om in die zaak te beslissen dat de echtgenoten |
samenwonenden zijn, steunt op een interpretatie van het begrip « | samenwonenden zijn, steunt op een interpretatie van het begrip « |
samenwoning » die, aangezien geen rekening wordt gehouden met het | samenwoning » die, aangezien geen rekening wordt gehouden met het |
aanwenden van de middelen die die samenwoning zou veronderstellen, | aanwenden van de middelen die die samenwoning zou veronderstellen, |
onjuist zou zijn, terwijl dat begrip, indien het correct wordt | onjuist zou zijn, terwijl dat begrip, indien het correct wordt |
geïnterpreteerd, niet leidt tot het aan het Hof voorgelegde verschil | geïnterpreteerd, niet leidt tot het aan het Hof voorgelegde verschil |
in behandeling, noch bijgevolg tot een discriminatie. | in behandeling, noch bijgevolg tot een discriminatie. |
B.2.2. Het staat in de regel aan de verwijzende rechter om de | B.2.2. Het staat in de regel aan de verwijzende rechter om de |
bepalingen te interpreteren die hij toepast en die toe te passen op de | bepalingen te interpreteren die hij toepast en die toe te passen op de |
concrete feiten die hem zijn voorgelegd. Het staat niet aan de | concrete feiten die hem zijn voorgelegd. Het staat niet aan de |
partijen om voor het Hof de motieven te betwisten van de beslissingen | partijen om voor het Hof de motieven te betwisten van de beslissingen |
waarmee dat laatste wordt ondervraagd. | waarmee dat laatste wordt ondervraagd. |
Ten aanzien van de herformulering van de prejudiciële vraag | Ten aanzien van de herformulering van de prejudiciële vraag |
B.2.3. In haar memorie van antwoord vraagt de eiseres voor de | B.2.3. In haar memorie van antwoord vraagt de eiseres voor de |
verwijzende rechter dat de prejudiciële vraag wordt geherformuleerd | verwijzende rechter dat de prejudiciële vraag wordt geherformuleerd |
teneinde van het Hof te verkrijgen dat het zich uitspreekt over een | teneinde van het Hof te verkrijgen dat het zich uitspreekt over een |
verschil in behandeling dat, volgens die partij, artikel 2 van het | verschil in behandeling dat, volgens die partij, artikel 2 van het |
voormelde koninklijk besluit van 11 juli 2002 zou invoeren onder de | voormelde koninklijk besluit van 11 juli 2002 zou invoeren onder de |
aanvragers van het leefloon met gezinslast naargelang de | aanvragers van het leefloon met gezinslast naargelang de |
verblijfsvergunning al dan niet is toegekend aan de partner die de | verblijfsvergunning al dan niet is toegekend aan de partner die de |
gezinslast zou vormen. | gezinslast zou vormen. |
B.2.4. De partijen voor het Hof kunnen de draagwijdte van de door de | B.2.4. De partijen voor het Hof kunnen de draagwijdte van de door de |
verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen niet wijzigen of | verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen niet wijzigen of |
laten wijzigen. | laten wijzigen. |
Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag | Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag |
Wat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreft | Wat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreft |
B.3.1. Het eerste onderdeel van de eerste prejudiciële vraag heeft, | B.3.1. Het eerste onderdeel van de eerste prejudiciële vraag heeft, |
rekening houdend met de feiten van de zaak - waarbij het Hof zijn | rekening houdend met de feiten van de zaak - waarbij het Hof zijn |
antwoord tot dat geval beperkt -, betrekking op het verschil in | antwoord tot dat geval beperkt -, betrekking op het verschil in |
behandeling dat artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 | behandeling dat artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 |
invoert onder de gehuwde aanvragers van het leefloon van wie de andere | invoert onder de gehuwde aanvragers van het leefloon van wie de andere |
echtgenoot niet voldoet aan de voorwaarde inzake nationaliteit of | echtgenoot niet voldoet aan de voorwaarde inzake nationaliteit of |
statuut bepaald in artikel 3, 3°, van dezelfde wet, naargelang die | statuut bepaald in artikel 3, 3°, van dezelfde wet, naargelang die |
andere echtgenoot al dan niet een ongehuwd minderjarig kind ten laste | andere echtgenoot al dan niet een ongehuwd minderjarig kind ten laste |
heeft : terwijl, in het eerste geval, de aanvrager het leefloon van 8 | heeft : terwijl, in het eerste geval, de aanvrager het leefloon van 8 |
800 euro bepaald in artikel 14, § 1, 3°, kan verkrijgen, kan hij in | 800 euro bepaald in artikel 14, § 1, 3°, kan verkrijgen, kan hij in |
het tweede geval alleen het leefloon van samenwonende van 4 400 euro | het tweede geval alleen het leefloon van samenwonende van 4 400 euro |
bepaald in artikel 14, § 1, 1°, verkrijgen. Dat artikel 14, § 1, 1°, | bepaald in artikel 14, § 1, 1°, verkrijgen. Dat artikel 14, § 1, 1°, |
maakt het echter mogelijk aan elke echtgenoot een leefloon toe te | maakt het echter mogelijk aan elke echtgenoot een leefloon toe te |
kennen dat, wanneer zij beiden voldoen aan de voorwaarden inzake de | kennen dat, wanneer zij beiden voldoen aan de voorwaarden inzake de |
toekenning ervan, niet afhankelijk is van het feit of er al dan niet | toekenning ervan, niet afhankelijk is van het feit of er al dan niet |
een kind ten laste is en waarvan het gecumuleerde bedrag overeenstemt | een kind ten laste is en waarvan het gecumuleerde bedrag overeenstemt |
met het leefloon bepaald in artikel 14, § 1, 3°. | met het leefloon bepaald in artikel 14, § 1, 3°. |
B.3.2. De Ministerraad betwist de vergelijking die, volgens hem, de | B.3.2. De Ministerraad betwist de vergelijking die, volgens hem, de |
verwijzende rechter tussen de echtparen zou maken naargelang zij al | verwijzende rechter tussen de echtparen zou maken naargelang zij al |
dan niet een kind ten laste hebben, terwijl het begrip « paar » niet | dan niet een kind ten laste hebben, terwijl het begrip « paar » niet |
in de wet voorkomt. | in de wet voorkomt. |
Hoewel het juist is dat de prejudiciële vraag onder meer gebruik maakt | Hoewel het juist is dat de prejudiciële vraag onder meer gebruik maakt |
van dat begrip en dat de in het geding zijnde bepaling het leefloon | van dat begrip en dat de in het geding zijnde bepaling het leefloon |
alleen toekent aan individuen, vloeit uit de motivering van het | alleen toekent aan individuen, vloeit uit de motivering van het |
verwijzend vonnis evenwel voort dat de vraag betrekking heeft op de | verwijzend vonnis evenwel voort dat de vraag betrekking heeft op de |
voorwaarde inzake de aanwezigheid of afwezigheid van een ongehuwd | voorwaarde inzake de aanwezigheid of afwezigheid van een ongehuwd |
minderjarig kind ten laste. | minderjarig kind ten laste. |
B.3.3. De voorwaarde inzake de nationaliteit of het statuut van de | B.3.3. De voorwaarde inzake de nationaliteit of het statuut van de |
echtgenoot is niet opgenomen in de in het geding zijnde bepaling, maar | echtgenoot is niet opgenomen in de in het geding zijnde bepaling, maar |
vloeit voort uit artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van | vloeit voort uit artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van |
11 juli 2002, genomen ter uitvoering van artikel 14, § 1, 3°, zesde | 11 juli 2002, genomen ter uitvoering van artikel 14, § 1, 3°, zesde |
lid, van de in het geding zijnde wet. Het Hof vermag zich echter enkel | lid, van de in het geding zijnde wet. Het Hof vermag zich echter enkel |
uit te spreken over het ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de | uit te spreken over het ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de |
Grondwet al dan niet verantwoorde karakter van een verschil in | Grondwet al dan niet verantwoorde karakter van een verschil in |
behandeling als dat verschil aan een wetskrachtige norm kan worden | behandeling als dat verschil aan een wetskrachtige norm kan worden |
toegeschreven. Wanneer een wetgever een machtiging verleent, dient te | toegeschreven. Wanneer een wetgever een machtiging verleent, dient te |
worden aangenomen, behoudens aanwijzingen in tegenovergestelde zin, | worden aangenomen, behoudens aanwijzingen in tegenovergestelde zin, |
dat hij de gemachtigde enkel de bevoegdheid verleent om die machtiging | dat hij de gemachtigde enkel de bevoegdheid verleent om die machtiging |
aan te wenden in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de | aan te wenden in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de |
Grondwet. Het Hof zal bijgevolg rekening houden met die voorwaarde, | Grondwet. Het Hof zal bijgevolg rekening houden met die voorwaarde, |
zoals zij in dat koninklijk besluit is vastgelegd, niet om zich uit te | zoals zij in dat koninklijk besluit is vastgelegd, niet om zich uit te |
spreken over de grondwettigheid ervan, wat niet tot zijn bevoegdheid | spreken over de grondwettigheid ervan, wat niet tot zijn bevoegdheid |
behoort, maar uitsluitend door het geval te beschouwen waarin, | behoort, maar uitsluitend door het geval te beschouwen waarin, |
overeenkomstig de bewoordingen van de prejudiciële vraag, het | overeenkomstig de bewoordingen van de prejudiciële vraag, het |
voormelde artikel 14, § 1, 3°, zesde lid, in die zin dient te worden | voormelde artikel 14, § 1, 3°, zesde lid, in die zin dient te worden |
geïnterpreteerd dat het de Koning ertoe machtigt die maatregel te | geïnterpreteerd dat het de Koning ertoe machtigt die maatregel te |
nemen. | nemen. |
B.4. Het forfaitair karakter van het leefloon en het groot aantal | B.4. Het forfaitair karakter van het leefloon en het groot aantal |
individuele situaties van de rechthebbenden verklaren waarom de | individuele situaties van de rechthebbenden verklaren waarom de |
wetgever gebruik maakt van categorieën die de verscheidenheid aan | wetgever gebruik maakt van categorieën die de verscheidenheid aan |
situaties noodzakelijkerwijs slechts met een zekere graad van | situaties noodzakelijkerwijs slechts met een zekere graad van |
benadering opvangen. Wanneer de wetgever de categorieën van | benadering opvangen. Wanneer de wetgever de categorieën van |
rechthebbenden op het leefloon vaststelt volgens hun situatie, zou | rechthebbenden op het leefloon vaststelt volgens hun situatie, zou |
hij, zonder de in prejudiciële vragen bedoelde bepalingen te schenden, | hij, zonder de in prejudiciële vragen bedoelde bepalingen te schenden, |
niettemin geen criteria van onderscheid mogen hanteren die irrelevant | niettemin geen criteria van onderscheid mogen hanteren die irrelevant |
zouden blijken te zijn. | zouden blijken te zijn. |
B.5. Het in het geding zijnde artikel 14, § 1, 3°, is het resultaat | B.5. Het in het geding zijnde artikel 14, § 1, 3°, is het resultaat |
van de wijziging van de wet van 26 mei 2002 bij de programmawet van 9 | van de wijziging van de wet van 26 mei 2002 bij de programmawet van 9 |
juli 2004, die de eerste paragraaf heeft vervangen naar aanleiding van | juli 2004, die de eerste paragraaf heeft vervangen naar aanleiding van |
de vernietiging van artikel 14, § 1, 1°, door het arrest nr. 5/2004 | de vernietiging van artikel 14, § 1, 1°, door het arrest nr. 5/2004 |
van 14 januari 2004. De memorie van toelichting van de wet van 9 juli | van 14 januari 2004. De memorie van toelichting van de wet van 9 juli |
2004 geeft in dat verband aan : | 2004 geeft in dat verband aan : |
« De huidige bepaling behoudt uitsluitend de categorieën 1° en 2°, die | « De huidige bepaling behoudt uitsluitend de categorieën 1° en 2°, die |
de samenwonenden en alleenstaanden beogen en creëert een derde | de samenwonenden en alleenstaanden beogen en creëert een derde |
categorie die ' alle personen met gezinslast ' omvat. | categorie die ' alle personen met gezinslast ' omvat. |
Deze laatste personen krijgen voortaan een bedrag dat rekening houdt | Deze laatste personen krijgen voortaan een bedrag dat rekening houdt |
met de verhoging van de kosten die ontstaan door de tenlasteneming van | met de verhoging van de kosten die ontstaan door de tenlasteneming van |
één of meerdere andere personen. | één of meerdere andere personen. |
Deze vereenvoudiging heeft het enorme voordeel dat ze zich voegt naar | Deze vereenvoudiging heeft het enorme voordeel dat ze zich voegt naar |
de bestaande categorieën in de andere stelsels van sociale bescherming | de bestaande categorieën in de andere stelsels van sociale bescherming |
en past in de algemene bekommernis om duidelijkheid te scheppen inzake | en past in de algemene bekommernis om duidelijkheid te scheppen inzake |
sociale zekerheid. | sociale zekerheid. |
Ze maakt het eveneens mogelijk om de ' discriminatievallen ' te | Ze maakt het eveneens mogelijk om de ' discriminatievallen ' te |
vermijden door een vereenvoudiging van de categorieën. | vermijden door een vereenvoudiging van de categorieën. |
Zoals het Arbitragehof effectief heeft benadrukt (arrest nr. 5/2004 - | Zoals het Arbitragehof effectief heeft benadrukt (arrest nr. 5/2004 - |
blz. 35) : ' het forfaitair karakter van het leefloon en het groot | blz. 35) : ' het forfaitair karakter van het leefloon en het groot |
aantal individuele situaties van de rechthebbenden verklaren waarom de | aantal individuele situaties van de rechthebbenden verklaren waarom de |
wetgever gebruik maakt van de categorieën die de verscheidenheid aan | wetgever gebruik maakt van de categorieën die de verscheidenheid aan |
situaties noodzakelijkerwijs slechts met een zekere graad van | situaties noodzakelijkerwijs slechts met een zekere graad van |
benadering opvangen '. | benadering opvangen '. |
Ten slotte werd deze keuze om de categorieën te vereenvoudigen | Ten slotte werd deze keuze om de categorieën te vereenvoudigen |
nauwkeurig bestudeerd om een samenhang te behouden met de andere | nauwkeurig bestudeerd om een samenhang te behouden met de andere |
stelsels van sociale bescherming, wetende dat het leefloon RESIDUAIR | stelsels van sociale bescherming, wetende dat het leefloon RESIDUAIR |
is en moet blijven tegenover de andere sociale uitkeringen. | is en moet blijven tegenover de andere sociale uitkeringen. |
Deze nieuwe bepaling leidt echter tot de vernietiging van de vroegere | Deze nieuwe bepaling leidt echter tot de vernietiging van de vroegere |
categorie 3° van artikel 14, namelijk de ' de verhoogde alleenstaanden | categorie 3° van artikel 14, namelijk de ' de verhoogde alleenstaanden |
'. | '. |
Om te vermijden dat deze aanvragers hun verworven voordelen zouden | Om te vermijden dat deze aanvragers hun verworven voordelen zouden |
verliezen, zal het OCMW de helft van de tijd het nieuwe bedrag | verliezen, zal het OCMW de helft van de tijd het nieuwe bedrag |
categorie 2° toekennen en de andere helft van de tijd het nieuwe | categorie 2° toekennen en de andere helft van de tijd het nieuwe |
bedrag categorie 3° in geval van co-ouderschap. Op die manier krijgen | bedrag categorie 3° in geval van co-ouderschap. Op die manier krijgen |
deze personen hetzelfde bedrag. | deze personen hetzelfde bedrag. |
Op dezelfde wijze wordt voor diegenen die onderhoudsuitkeringen | Op dezelfde wijze wordt voor diegenen die onderhoudsuitkeringen |
[moeten betalen], een nieuwe artikel 68quinquies ingevoegd in de wet | [moeten betalen], een nieuwe artikel 68quinquies ingevoegd in de wet |
van 8 juli 1976 dat voorziet in een specifieke hulp bij de betaling | van 8 juli 1976 dat voorziet in een specifieke hulp bij de betaling |
van onderhoudsuitkeringen ten gunste van kinderen. | van onderhoudsuitkeringen ten gunste van kinderen. |
Deze bepaling moet parallel worden gelezen met het nieuwe artikel | Deze bepaling moet parallel worden gelezen met het nieuwe artikel |
68quinquies van de wet van 8 juli 1976 » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, | 68quinquies van de wet van 8 juli 1976 » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, |
DOC 51-1138/001 en 1139/001, pp. 61-62; in dezelfde zin, DOC | DOC 51-1138/001 en 1139/001, pp. 61-62; in dezelfde zin, DOC |
51-1138/21, pp. 4, 5 en 14). | 51-1138/21, pp. 4, 5 en 14). |
B.6.1. Het is van belang de juiste draagwijdte te bepalen van de | B.6.1. Het is van belang de juiste draagwijdte te bepalen van de |
categorieën die in het nieuwe artikel 14, § 1, worden onderscheiden. | categorieën die in het nieuwe artikel 14, § 1, worden onderscheiden. |
Volgens het nieuwe artikel 14, § 1, 1°, bedraagt het leefloon 4 400 | Volgens het nieuwe artikel 14, § 1, 1°, bedraagt het leefloon 4 400 |
euro « voor elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont | euro « voor elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont |
». | ». |
Onder « samenwoning » moet, volgens het tweede lid, worden verstaan « | Onder « samenwoning » moet, volgens het tweede lid, worden verstaan « |
het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke | het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke |
aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen ». | aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen ». |
Vóór de gedeeltelijke vernietiging ervan door het arrest nr. 123/2006 | Vóór de gedeeltelijke vernietiging ervan door het arrest nr. 123/2006 |
van 28 juli 2006 bepaalde het 3° van dat artikel in het eerste lid | van 28 juli 2006 bepaalde het 3° van dat artikel in het eerste lid |
ervan dat het leefloon 8 800 euro bedraagt voor « een persoon die | ervan dat het leefloon 8 800 euro bedraagt voor « een persoon die |
uitsluitend samenwoont met een gezin te zijnen laste ». | uitsluitend samenwoont met een gezin te zijnen laste ». |
In het vierde lid wordt het « gezin ten laste » gedefinieerd als « de | In het vierde lid wordt het « gezin ten laste » gedefinieerd als « de |
echtgenoot, de levenspartner, het ongehuwd minderjarig kind of | echtgenoot, de levenspartner, het ongehuwd minderjarig kind of |
meerdere kinderen onder wie minstens één ongehuwd minderjarig kind ». | meerdere kinderen onder wie minstens één ongehuwd minderjarig kind ». |
Volgens het vijfde lid is de « levenspartner » « de persoon met wie de | Volgens het vijfde lid is de « levenspartner » « de persoon met wie de |
aanvrager een feitelijk gezin vormt ». | aanvrager een feitelijk gezin vormt ». |
B.6.2. Het arrest nr. 123/2006 heeft het woord « uitsluitend » in | B.6.2. Het arrest nr. 123/2006 heeft het woord « uitsluitend » in |
artikel 14, § 1, 3°, vernietigd, omdat het een discriminatie | artikel 14, § 1, 3°, vernietigd, omdat het een discriminatie |
teweegbracht tussen de alleenstaande personen, enerzijds, en de | teweegbracht tussen de alleenstaande personen, enerzijds, en de |
alleenstaande personen die uitsluitend samenwonen met een gezin ten | alleenstaande personen die uitsluitend samenwonen met een gezin ten |
laste, waarbij dat begrip de hypothese omvat waarin minstens één | laste, waarbij dat begrip de hypothese omvat waarin minstens één |
ongehuwd minderjarig kind aanwezig is, anderzijds. | ongehuwd minderjarig kind aanwezig is, anderzijds. |
B.6.3. Uit de wettekst blijkt dat de personen die samenwonen in die | B.6.3. Uit de wettekst blijkt dat de personen die samenwonen in die |
zin dat zij « onder hetzelfde dak wonen [en] hun huishoudelijke | zin dat zij « onder hetzelfde dak wonen [en] hun huishoudelijke |
aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen », ongeacht of | aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen », ongeacht of |
zij al dan niet kinderen ten laste hebben, onder de eerste categorie | zij al dan niet kinderen ten laste hebben, onder de eerste categorie |
van rechthebbenden vallen die wordt beoogd in artikel 14, § 1, 1°, van | van rechthebbenden vallen die wordt beoogd in artikel 14, § 1, 1°, van |
de wet van 26 mei 2002, en niet onder de categorie van de personen die | de wet van 26 mei 2002, en niet onder de categorie van de personen die |
samenwonen met een gezin ten laste bedoeld in het 3° van dezelfde | samenwonen met een gezin ten laste bedoeld in het 3° van dezelfde |
bepaling. | bepaling. |
B.7.1. Aan artikel 14, § 1, 3°, kan niet worden verweten de | B.7.1. Aan artikel 14, § 1, 3°, kan niet worden verweten de |
rechthebbenden van het leefloon het hoogste bedrag te ontzeggen | rechthebbenden van het leefloon het hoogste bedrag te ontzeggen |
wanneer zij samenwonen met een echtgenoot (aan wie het leefloon niet | wanneer zij samenwonen met een echtgenoot (aan wie het leefloon niet |
kan worden toegekend) maar geen ongehuwd minderjarig kind ten laste | kan worden toegekend) maar geen ongehuwd minderjarig kind ten laste |
hebben, terwijl echtgenoten die geen ongehuwd minderjarig kind ten | hebben, terwijl echtgenoten die geen ongehuwd minderjarig kind ten |
laste hebben, wanneer beiden aan de voorwaarden voldoen, alle twee het | laste hebben, wanneer beiden aan de voorwaarden voldoen, alle twee het |
in artikel 14, § 1, 1°, bepaalde leefloon kunnen genieten en aldus | in artikel 14, § 1, 1°, bepaalde leefloon kunnen genieten en aldus |
samen een gecumuleerd bedrag gelijk aan het hoogste bedrag bepaald in | samen een gecumuleerd bedrag gelijk aan het hoogste bedrag bepaald in |
artikel 14, § 1, 3°, kunnen verkrijgen. | artikel 14, § 1, 3°, kunnen verkrijgen. |
B.7.2. Allereerst omdat de persoon die de financiële last van één of | B.7.2. Allereerst omdat de persoon die de financiële last van één of |
meer kinderen draagt zich, in het licht van de doelstelling van de | meer kinderen draagt zich, in het licht van de doelstelling van de |
wet, die erin bestaat ieder de - onder meer financiële - middelen te | wet, die erin bestaat ieder de - onder meer financiële - middelen te |
waarborgen die noodzakelijk zijn om een menswaardig bestaan te leiden, | waarborgen die noodzakelijk zijn om een menswaardig bestaan te leiden, |
bevindt in een situatie die verschillend is van die van de persoon die | bevindt in een situatie die verschillend is van die van de persoon die |
geen dergelijke last draagt. Wanneer een dergelijke last wordt | geen dergelijke last draagt. Wanneer een dergelijke last wordt |
gedragen door één van de echtgenoten vermocht de wetgever ervan uit te | gedragen door één van de echtgenoten vermocht de wetgever ervan uit te |
gaan dat de Koning ertoe kon worden gemachtigd om, met inachtneming | gaan dat de Koning ertoe kon worden gemachtigd om, met inachtneming |
van de normen waarvan de naleving door de administratieve en | van de normen waarvan de naleving door de administratieve en |
justitiële rechters kan worden gecontroleerd, maatregelen te nemen die | justitiële rechters kan worden gecontroleerd, maatregelen te nemen die |
de andere echtgenoot ervan vrijstellen aan alle toekenningsvoorwaarden | de andere echtgenoot ervan vrijstellen aan alle toekenningsvoorwaarden |
te voldoen (artikel 14, § 1, 3°, zesde lid), vermits hijzelf daarop | te voldoen (artikel 14, § 1, 3°, zesde lid), vermits hijzelf daarop |
geen aanspraak zal kunnen maken, aangezien het leefloon aan zijn | geen aanspraak zal kunnen maken, aangezien het leefloon aan zijn |
echtgenoot is toegekend tegen het hoogste bedrag. | echtgenoot is toegekend tegen het hoogste bedrag. |
B.7.3. Vervolgens omdat, indien de financiële last van één of meer | B.7.3. Vervolgens omdat, indien de financiële last van één of meer |
kinderen niet wordt gedragen, de toekenning van een voordeligere | kinderen niet wordt gedragen, de toekenning van een voordeligere |
regeling niet verantwoord is, aangezien de aanwezigheid van een | regeling niet verantwoord is, aangezien de aanwezigheid van een |
echtgenoot in dat opzicht van geen belang is : de financiële last | echtgenoot in dat opzicht van geen belang is : de financiële last |
verbonden aan de kinderen zou immers niet kunnen worden gelijkgesteld | verbonden aan de kinderen zou immers niet kunnen worden gelijkgesteld |
met die welke zou voorvloeien uit het feit dat een echtgenoot niet zou | met die welke zou voorvloeien uit het feit dat een echtgenoot niet zou |
voldoen aan de voorwaarden inzake de toekenning van het leefloon. Een | voldoen aan de voorwaarden inzake de toekenning van het leefloon. Een |
dergelijke situatie verschilt wezenlijk van die waarin elke echtgenoot | dergelijke situatie verschilt wezenlijk van die waarin elke echtgenoot |
aan die voorwaarden voldoet waardoor zij een gecumuleerd leefloon | aan die voorwaarden voldoet waardoor zij een gecumuleerd leefloon |
kunnen genieten tegen een bedrag dat gelijk is aan het hoogste bedrag, | kunnen genieten tegen een bedrag dat gelijk is aan het hoogste bedrag, |
terwijl zij geen kinderen zouden hebben, zodat de in het geding zijnde | terwijl zij geen kinderen zouden hebben, zodat de in het geding zijnde |
bepaling niet als discriminerend kan worden beschouwd. | bepaling niet als discriminerend kan worden beschouwd. |
Wat artikel 23 van de Grondwet betreft | Wat artikel 23 van de Grondwet betreft |
B.8. Het tweede deel van de eerste prejudiciële vraag veronderstelt | B.8. Het tweede deel van de eerste prejudiciële vraag veronderstelt |
een vergelijking van de in het geding zijnde bepaling met de regeling | een vergelijking van de in het geding zijnde bepaling met de regeling |
die is ingevoerd bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het | die is ingevoerd bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het |
recht op een bestaansminimum, thans opgeheven bij de voormelde wet van | recht op een bestaansminimum, thans opgeheven bij de voormelde wet van |
26 mei 2002; artikel 2, § 1, van de wet van 1974 maakte het, volgens | 26 mei 2002; artikel 2, § 1, van de wet van 1974 maakte het, volgens |
de bewoordingen van de vraag, mogelijk het hoogste bedrag van de | de bewoordingen van de vraag, mogelijk het hoogste bedrag van de |
uitkering toe te kennen aan de samenwonende echtgenoten, hetgeen de in | uitkering toe te kennen aan de samenwonende echtgenoten, hetgeen de in |
het geding zijnde bepaling niet meer zou toelaten. | het geding zijnde bepaling niet meer zou toelaten. |
B.9. Het standstill -effect van artikel 23 van de Grondwet inzake | B.9. Het standstill -effect van artikel 23 van de Grondwet inzake |
sociale bijstand verbiedt de bescherming die de wetgevingen vroeger op | sociale bijstand verbiedt de bescherming die de wetgevingen vroeger op |
dat gebied boden, aanzienlijk te verminderen. Hieruit vloeit voort dat | dat gebied boden, aanzienlijk te verminderen. Hieruit vloeit voort dat |
het Hof, om over de eventuele schending, door een wetskrachtige norm, | het Hof, om over de eventuele schending, door een wetskrachtige norm, |
van het standstill -effect van artikel 23 van de Grondwet te oordelen, | van het standstill -effect van artikel 23 van de Grondwet te oordelen, |
in zoverre het het recht op sociale bijstand waarborgt, de situatie | in zoverre het het recht op sociale bijstand waarborgt, de situatie |
van de adressaten van die norm moet vergelijken met hun situatie onder | van de adressaten van die norm moet vergelijken met hun situatie onder |
de gelding van de vroegere wetgeving. | de gelding van de vroegere wetgeving. |
B.10. De artikelen 1 en 2, § 1, van de voormelde wet van 7 augustus | B.10. De artikelen 1 en 2, § 1, van de voormelde wet van 7 augustus |
1974 bepaalden : | 1974 bepaalden : |
« Artikel 1.§ 1. Iedere Belg, die zijn burgerlijke meerderjarigheid |
« Artikel 1.§ 1. Iedere Belg, die zijn burgerlijke meerderjarigheid |
heeft bereikt, die zijn werkelijke verblijfplaats in België heeft en | heeft bereikt, die zijn werkelijke verblijfplaats in België heeft en |
die geen toereikende bestaansmiddelen heeft, noch in staat is deze | die geen toereikende bestaansmiddelen heeft, noch in staat is deze |
hetzij door eigen inspanningen, hetzij op een andere manier te | hetzij door eigen inspanningen, hetzij op een andere manier te |
verwerven, heeft recht op een bestaansminimum. | verwerven, heeft recht op een bestaansminimum. |
De Koning bepaalt wat onder werkelijke verblijfplaats dient verstaan | De Koning bepaalt wat onder werkelijke verblijfplaats dient verstaan |
te worden. | te worden. |
Hetzelfde recht wordt verleend aan de minderjarigen ontvoogd door | Hetzelfde recht wordt verleend aan de minderjarigen ontvoogd door |
huwelijk, alsmede aan de ongehuwden met een of meer kinderen ten | huwelijk, alsmede aan de ongehuwden met een of meer kinderen ten |
laste. | laste. |
§ 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de | § 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de |
toepassing van deze wet uitbreiden, onder de door Hem bepaalde | toepassing van deze wet uitbreiden, onder de door Hem bepaalde |
voorwaarden, tot andere categorieën van minderjarigen en tot personen | voorwaarden, tot andere categorieën van minderjarigen en tot personen |
die de Belgische nationaliteit niet bezitten. | die de Belgische nationaliteit niet bezitten. |
Artikel 2.§ 1. Het bestaansminimum bedraagt jaarlijks : |
Artikel 2.§ 1. Het bestaansminimum bedraagt jaarlijks : |
1° F 114 864 voor samenwonende echtgenoten; | 1° F 114 864 voor samenwonende echtgenoten; |
2° F 114 864 voor een persoon die enkel samenwoont met, hetzij een | 2° F 114 864 voor een persoon die enkel samenwoont met, hetzij een |
minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste, hetzij meerdere kinderen, | minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste, hetzij meerdere kinderen, |
onder wie minstens één ongehuwde minderjarige te zijnen laste; | onder wie minstens één ongehuwde minderjarige te zijnen laste; |
3° F 86 148 voor een alleenstaand persoon; | 3° F 86 148 voor een alleenstaand persoon; |
4° F 57 432 voor elke andere persoon die met één of meerdere personen | 4° F 57 432 voor elke andere persoon die met één of meerdere personen |
samenwoont, onverschillig of zij al dan niet onderling bloed- of | samenwoont, onverschillig of zij al dan niet onderling bloed- of |
aanverwant zijn. | aanverwant zijn. |
De Koning kan bovenvermelde bedragen wijzigen bij een in Ministerraad | De Koning kan bovenvermelde bedragen wijzigen bij een in Ministerraad |
overlegd besluit ». | overlegd besluit ». |
B.11.1. Vooraf dient erop te worden gewezen dat uit artikel 2, § 1, | B.11.1. Vooraf dient erop te worden gewezen dat uit artikel 2, § 1, |
2°, voorvloeit dat de aanwezigheid van een ongehuwd minderjarig kind | 2°, voorvloeit dat de aanwezigheid van een ongehuwd minderjarig kind |
ten laste het reeds mogelijk maakte het hoogste bedrag van het | ten laste het reeds mogelijk maakte het hoogste bedrag van het |
bestaansminimum toe te kennen. | bestaansminimum toe te kennen. |
B.11.2. In de memorie van toelichting van de wet van 26 mei 2002 wordt | B.11.2. In de memorie van toelichting van de wet van 26 mei 2002 wordt |
de afschaffing van de categorie « echtgenoten » als volgt verantwoord | de afschaffing van de categorie « echtgenoten » als volgt verantwoord |
: | : |
« Er is geen enkele objectieve reden om een verschillende categorie te | « Er is geen enkele objectieve reden om een verschillende categorie te |
voorzien voor gehuwden en voor samenwonenden. Bovendien is het bedrag | voorzien voor gehuwden en voor samenwonenden. Bovendien is het bedrag |
van het leefloon voor twee samenwonenden hetzelfde als voor een gehuwd | van het leefloon voor twee samenwonenden hetzelfde als voor een gehuwd |
koppel. Deze wet schaft de categorie van de gehuwden af en voorziet in | koppel. Deze wet schaft de categorie van de gehuwden af en voorziet in |
één enkel basisbedrag voor alle samenwonenden. Echtgenoten hebben | één enkel basisbedrag voor alle samenwonenden. Echtgenoten hebben |
recht op een geïndividualiseerd recht op maatschappelijke integratie » | recht op een geïndividualiseerd recht op maatschappelijke integratie » |
(Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, p. 10). | (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, p. 10). |
B.11.3. Onder de gelding van de wet van 7 augustus 1974 genoten de | B.11.3. Onder de gelding van de wet van 7 augustus 1974 genoten de |
echtgenoten een bestaansminimum dat gelijk was aan het dubbele van | echtgenoten een bestaansminimum dat gelijk was aan het dubbele van |
hetgeen ieder van de samenwonenden genoot. De bedragen werden in beide | hetgeen ieder van de samenwonenden genoot. De bedragen werden in beide |
gevallen verminderd met de bestaansmiddelen van beide leden van het | gevallen verminderd met de bestaansmiddelen van beide leden van het |
paar. De afschaffing van de categorie « echtgenoten » bij de wet van | paar. De afschaffing van de categorie « echtgenoten » bij de wet van |
26 mei 2002 en de vervanging ervan door een geïndividualiseerd recht | 26 mei 2002 en de vervanging ervan door een geïndividualiseerd recht |
van ieder onder hen op een leefloon tegen het tarief « samenwonenden » | van ieder onder hen op een leefloon tegen het tarief « samenwonenden » |
heeft bijgevolg, wat het toe te kennen bedrag betreft, geen negatieve | heeft bijgevolg, wat het toe te kennen bedrag betreft, geen negatieve |
gevolgen voor de echtgenoten. | gevolgen voor de echtgenoten. |
B.11.4. Het paar heeft weliswaar alleen nog voor één van de | B.11.4. Het paar heeft weliswaar alleen nog voor één van de |
samenwonenden recht op het leefloon, wanneer de andere, zoals te | samenwonenden recht op het leefloon, wanneer de andere, zoals te |
dezen, niet aan de nationaliteitsvoorwaarde voldoet. | dezen, niet aan de nationaliteitsvoorwaarde voldoet. |
B.11.5. Ten opzichte van de wet van 7 augustus 1974 werden de | B.11.5. Ten opzichte van de wet van 7 augustus 1974 werden de |
categorieën van vreemdelingen die recht hebben op het leefloon | categorieën van vreemdelingen die recht hebben op het leefloon |
uitgebreid. Ermee rekening houdend dat de wet van 26 mei 2002 tot doel | uitgebreid. Ermee rekening houdend dat de wet van 26 mei 2002 tot doel |
heeft de maatschappelijke integratie van de in België verblijvende | heeft de maatschappelijke integratie van de in België verblijvende |
personen te bevorderen, kan iedere persoon die ertoe is gemachtigd | personen te bevorderen, kan iedere persoon die ertoe is gemachtigd |
zich te vestigen in het Rijk het leefloon genieten. Hieruit vloeit | zich te vestigen in het Rijk het leefloon genieten. Hieruit vloeit |
voort dat de echtgenoot van een Belg of van een vreemdeling die | voort dat de echtgenoot van een Belg of van een vreemdeling die |
voldoet aan de voorwaarden om het leefloon te genieten, ook beschikt | voldoet aan de voorwaarden om het leefloon te genieten, ook beschikt |
over het recht op het leefloon wanneer hij is ingeschreven in het | over het recht op het leefloon wanneer hij is ingeschreven in het |
bevolkingsregister. In dat opzicht leidt de wet van 26 mei 2002 | bevolkingsregister. In dat opzicht leidt de wet van 26 mei 2002 |
bijgevolg niet tot een achteruitgang in strijd met artikel 23 van de | bijgevolg niet tot een achteruitgang in strijd met artikel 23 van de |
Grondwet. Het gegeven dat sommige vreemdelingen, zoals de verwijzende | Grondwet. Het gegeven dat sommige vreemdelingen, zoals de verwijzende |
rechter opmerkt, niet in het bevolkingsregister zouden zijn | rechter opmerkt, niet in het bevolkingsregister zouden zijn |
ingeschreven, ofwel omdat zij illegaal op het grondgebied verblijven, | ingeschreven, ofwel omdat zij illegaal op het grondgebied verblijven, |
ofwel omdat zij zijn ingeschreven in het wachtregister bedoeld in | ofwel omdat zij zijn ingeschreven in het wachtregister bedoeld in |
artikel 1, § 1, 2°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende het | artikel 1, § 1, 2°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende het |
bevolkingsregister, kan die vaststelling niet ontkrachten, aangezien | bevolkingsregister, kan die vaststelling niet ontkrachten, aangezien |
de wet van 1974 de toekenning van het bestaansminimum aan de | de wet van 1974 de toekenning van het bestaansminimum aan de |
echtgenoten koppelde aan een nationaliteitsvoorwaarde waaraan beiden | echtgenoten koppelde aan een nationaliteitsvoorwaarde waaraan beiden |
moesten voldoen. | moesten voldoen. |
B.11.6. Ten slotte leidt het gegeven dat beide echtgenoten thans ertoe | B.11.6. Ten slotte leidt het gegeven dat beide echtgenoten thans ertoe |
gehouden zijn individueel stappen te doen om het leefloon te | gehouden zijn individueel stappen te doen om het leefloon te |
verkrijgen en ook afhankelijk zijn van het feit dat de andere | verkrijgen en ook afhankelijk zijn van het feit dat de andere |
echtgenoot die stappen moet doen, niet tot een achteruitgang in de | echtgenoot die stappen moet doen, niet tot een achteruitgang in de |
toekenning van het recht op het leefloon, aangezien die stappen geen | toekenning van het recht op het leefloon, aangezien die stappen geen |
onoverkomelijke hindernis zijn om dat recht te verkrijgen. | onoverkomelijke hindernis zijn om dat recht te verkrijgen. |
B.12. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden | B.12. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden |
beantwoord. | beantwoord. |
Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag | Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag |
B.13. Uit de bewoordingen van de tweede prejudiciële vraag blijkt dat | B.13. Uit de bewoordingen van de tweede prejudiciële vraag blijkt dat |
zij afhankelijk is van het antwoord dat het Hof op de eerste vraag | zij afhankelijk is van het antwoord dat het Hof op de eerste vraag |
geeft. Aangezien uit het antwoord op de eerste vraag volgt dat de | geeft. Aangezien uit het antwoord op de eerste vraag volgt dat de |
wetgever, zonder de door de verwijzende rechter bedoelde | wetgever, zonder de door de verwijzende rechter bedoelde |
grondwettelijke bepalingen te schenden, het hoogste tarief van het | grondwettelijke bepalingen te schenden, het hoogste tarief van het |
leefloon vermocht toe te kennen onder de voorwaarden die in de in het | leefloon vermocht toe te kennen onder de voorwaarden die in de in het |
geding zijnde bepaling zijn vastgesteld en de echtgenoot met een | geding zijnde bepaling zijn vastgesteld en de echtgenoot met een |
ongehuwd minderjarig kind ten laste anders vermocht te behandelen dan | ongehuwd minderjarig kind ten laste anders vermocht te behandelen dan |
de echtgenoot van een vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden | de echtgenoot van een vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden |
inzake nationaliteit of statuut bepaald in artikel 3, 3°, van de in | inzake nationaliteit of statuut bepaald in artikel 3, 3°, van de in |
het geding zijnde wet, heeft het antwoord op de tweede vraag geen | het geding zijnde wet, heeft het antwoord op de tweede vraag geen |
belang voor het oplossen van het aan de verwijzende rechter | belang voor het oplossen van het aan de verwijzende rechter |
voorgelegde geschil. | voorgelegde geschil. |
B.14. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. | B.14. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
1. Artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht | 1. Artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht |
op maatschappelijke integratie schendt de artikelen 10 en 11 van de | op maatschappelijke integratie schendt de artikelen 10 en 11 van de |
Grondwet niet. | Grondwet niet. |
2. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. | 2. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. |
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare |
terechtzitting van 1 september 2008. | terechtzitting van 1 september 2008. |
De griffier, | De griffier, |
P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |
De voorzitter, | De voorzitter, |
M. Melchior. | M. Melchior. |