Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 27 november 2018
gepubliceerd op 29 januari 2019

Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014 en artikel 56 van het Procedurebesluit Buitenschoolse Opvang van 19 december 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van de basissubsidie voor nieuwe plaatsen groepsopvang, voor de subsidie inkomenstarief en voor de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang in 2018

bron
vlaamse overheid
numac
2019010345
pub.
29/01/2019
prom.
27/11/2018
ELI
eli/besluit/2018/11/27/2019010345/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID

Welzijn, Volksgezondheid en Gezin


27 NOVEMBER 2018. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014 en artikel 56 van het Procedurebesluit Buitenschoolse Opvang van 19 december 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van de basissubsidie voor nieuwe plaatsen groepsopvang, voor de subsidie inkomenstarief en voor de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang in 2018


DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN, Gelet op het decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 07/06/2004 numac 2004035799 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin sluiten tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 12;

Gelet op het decreet van 20 april 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/04/2012 pub. 15/06/2012 numac 2012035637 bron vlaamse overheid Decreet houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters sluiten houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, artikel 12, § 1, tweede lid;

Gelet op het Procedurebesluit van 9 mei 2014, artikel 57, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 23/10/2015 pub. 27/11/2015 numac 2015036430 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor subsidies sluiten en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017;

Gelet op het Procedurebesluit Buitenschoolse Opvang van 19 december 2014, artikel 56;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 oktober 2018;

Gelet op de adviesaanvraag binnen dertig dagen, die op 10 juli 2018 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;

Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° basissubsidie: de basissubsidie, vermeld in artikel 1, 1°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;2° groepsopvang samenwerkende onthaalouders: de groepsopvang die georganiseerd wordt door organisatoren die werken met samenwerkende onthaalouders en die daarvoor een subsidie ontvangen conform artikel 59, § 1, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;3° subsidie voor inkomenstarief: de subsidie voor inkomenstarief, vermeld in artikel 1, 17°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;4° subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang: de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang, vermeld in artikel 1, 14° /1, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en vermeld in artikel 84 tot en met 89 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014.

Art. 2.In 2018 is er een totaal te verdelen subsidiebudget van 12.148.760,23 euro (twaalf miljoen honderdachtenveertigduizend zevenhonderdzestig euro drieëntwintig cent).

Art. 3.Het subsidiebudget, vermeld in artikel 2, wordt op de volgende wijze verdeeld: 1° 500.000 euro (vijfhonderdduizend euro) voor de basissubsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen groepsopvang, met uitzondering van groepsopvang samenwerkende onthaalouders; 2° 11.614.789 euro (elf miljoen zeshonderdveertienduizend zevenhonderdnegenentachtig euro) voor de subsidie voor inkomenstarief, met inbegrip van de basissubsidie als dat nodig is, voor nieuwe kinderopvangplaatsen gezinsopvang en groepsopvang, en voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen gezinsopvang en groepsopvang naar plaatsen met subsidie voor inkomenstarief, waarbij het voormelde budget op de volgende wijze wordt verdeeld: a) 3.946.000 euro (drie miljoen negenhonderdzesenveertigduizend euro) voor de voorafname van de gebieden, vermeld in het tweede lid; b) 4.510.400 euro (vier miljoen vijfhonderdentienduizend vierhonderd euro) voor de subsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen gezinsopvang en groepsopvang in de gemeenten op de lijst, vermeld in artikel 13; c) 2.255.200 euro (twee miljoen tweehonderdvijfenvijftigduizend tweehonderd euro) voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen gezinsopvang en groepsopvang naar plaatsen met subsidie voor inkomenstarief in de gemeenten op de lijst, vermeld in artikel 13; d) 563.800 euro (vijfhonderddrieënzestigduizend achthonderd euro) voor de gemeenten die niet op de lijst, vermeld in artikel 13, staan; e) 338.789 euro (driehonderdachtendertigduizend zevenhonderdnegenentachtig euro) voor de voorafnames voor specifieke situaties, vermeld in het derde en vierde lid; 3° 33.971,23 euro (drieëndertigduizend negenhonderdeenenzeventig euro drieëntwintig cent) voor de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang, waarbij het budget wordt ingezet voor de vervanging van een Centrum inclusieve kinderopvang in de provincie Antwerpen.

Er is een voorafname van het te verdelen budget, vermeld in het eerste lid, 2°, a), volgens de volgende percentages van het voormelde budget voor de volgende gebieden: 1° 20 % voor de stad Antwerpen;2° 10 % voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° 5 % voor de stad Gent. Er is een voorafname voor een specifieke situatie van 83.000 euro van het te verdelen budget, vermeld in het eerste lid, 2°, e), voor de organisator D'n Opvang met ondernemingsnummer 0676.442.465 in Oostende.

Er is een voorafname voor een specifieke situatie van 255.789 euro (tweehonderdvijfenvijftigduizend zevenhonderdnegenentachtig euro) van het te verdelen budget, vermeld in het eerste lid, 2°, e), voor de gemeenten Kontich en Boortmeerbeek. HOOFDSTUK 2. - Programmatieregels voor de basissubsidie

Art. 4.Het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, voor de basissubsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen groepsopvang, met uitzondering van groepsopvang samenwerkende onthaalouders, wordt conform artikel 5 tot en met 11 verdeeld.

Art. 5.De geografische gebieden waar de subsidie, vermeld in artikel 4, verdeeld wordt, zijn de gemeenten op de lijst, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd. Per gemeente wordt het maximale aantal plaatsen vermeld dat kan worden toegekend.

In een gemeente kan een basissubsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen toegekend worden als in de gemeente het aandeel van kinderopvangplaatsen met basissubsidie kleiner is dan: 1° 40 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 0 en 4,99 % ligt;2° 35 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 5 en 9,99 % ligt;3° 30 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 10 en 14,99 % ligt;4° 25 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 15 en 19,99 % ligt;5° 20 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 20 en 24,99 % ligt;6° 15 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 25 en 29,99 % ligt;7° 10 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 30 % of meer bedraagt. De kansarmoede-index voor 2016 wordt als volgt berekend: het aantal kinderen geboren in het jaar 2016, 2015 en 2014 in een gezin dat leeft in kansarmoede in de gemeente op 31 december 2016, gedeeld door het totaal aantal kinderen geboren in die drie jaar en dat woont in de gemeente op 31 december 2016.

Art. 6.De aanvraag van de subsidie, vermeld in artikel 4, is ontvankelijk als ze voldoet aan al de volgende criteria: 1° het aanvraagformulier dat Kind en Gezin ter beschikking stelt op zijn website, is ingevuld;2° de aanvraag is naar het e-mailadres gestuurd dat vermeld wordt op het aanvraagformulier;3° de aanvraag heeft betrekking op kinderopvangplaatsen groepsopvang, met uitzondering van groepsopvang samenwerkende onthaalouders;4° de aanvraag heeft betrekking op subsidieerbare plaatsen in een van de gemeenten op de lijst, vermeld in artikel 5. De aanvraag van de subsidie, vermeld in artikel 4, wordt uitgesloten als aan een of meer van de volgende criteria is voldaan: 1° er zijn ernstige dossiermatige indicaties die erop wijzen dat de vergunningsvoorwaarden of de subsidievoorwaarden niet nageleefd kunnen worden;2° er is een gemotiveerd en gegrond negatief advies van het lokaal bestuur naar aanleiding van een gebrek aan medewerking van de organisator aan het lokaal loket kinderopvang van de gemeente, of omdat de aanvraag niet tegemoetkomt aan de lokale behoeften voor de kinderopvang van baby's en peuters;3° er is geen duidelijk en realistisch perspectief op een concrete realisatie van de gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen tegen de opgegeven realisatiedatum of tegen 31 december 2021;4° er is een te hoog minimumaantal gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen in vergelijking met het beschikbare aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen, vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, dat Kind en Gezin kan toekennen in de gemeente;5° de aanvraag heeft geen betrekking op nieuwe kinderopvangplaatsen.

Art. 7.Bij de beoordeling van de aanvragen gelden de volgende criteria van voorrang: 1° de hoogste voorrang gaat naar aanvragen waarbij de organisator in de kinderopvanglocatie niet werkt met het systeem inkomenstarief, vermeld in artikel 27 tot en met artikel 36/1 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;2° de tweede voorrang gaat naar aanvragen waarbij in de omzetting van een subsidiebelofte in een subsidietoekenning voorzien wordt, die realistisch is, voor 30 juni 2020.

Art. 8.De aanvragen worden verdeeld in vier groepen. Die vier groepen worden op de volgende wijze gevormd: 1° groep 1 bevat alle aanvragen die voldoen aan de criteria van voorrang, vermeld in artikel 7, 1° en 2°, waaraan eerst subsidiebeloftes worden toegekend;2° groep 2 bevat alle aanvragen die alleen voldoen aan het criterium van voorrang, vermeld in artikel 7, 1° ;3° groep 3 bevat alle aanvragen die voldoen aan het criterium van voorrang, vermeld in artikel 7, 2° ;4° groep 4 bevat alle aanvragen die aan geen enkel criterium van voorrang, vermeld in artikel 7, voldoen. De groepen, vermeld in het eerste lid, worden na elkaar behandeld, beginnend met groep 1 en achtereenvolgens groep 2, groep 3 en groep 4.

Per groep worden alle aanvragen behandeld voordat de volgende groep wordt behandeld.

Binnen elke groep worden de aanvragen gerangschikt op basis van hun score. De aanvragen met de hoogste score komen bovenaan.

Bij de aanvragen die een gelijke score binnen hun groep hebben, wordt de aanvraag met de snelste realistische realisatiedatum hoger in de rangschikking geplaatst dan de aanvraag met een latere realisatiedatum. Als dan nog altijd meer dan één aanvraag op dezelfde plaats gerangschikt is, komt de aanvraag van de organisator die de minste subsidieerbare kinderopvangplaatsen met basissubsidie in Vlaanderen en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad heeft, hoger in de rangschikking dan de andere aanvraag.

Art. 9.Kind en Gezin beoordeelt de gegrondheid van de aanvragen op basis van de som van de volgende scores: 1° de adviesscore van het lokaal bestuur op een maximum van acht punten, op voorwaarde dat het lokaal bestuur tegen 30 juni 2018 de criteria en het gewicht van elk criterium bekendmaakt aan de organisatoren.De criteria van het lokaal bestuur moeten objectief, transparant, relevant voor de subsidie en aanvullend zijn ten opzichte van de criteria, vermeld in punt 2° ; 2° de score van Kind en Gezin op een maximum van twee punten voor: a) de mate waarin de organisator ingebed is in een organisatie of een aantoonbaar gestructureerd netwerk van welzijnsvoorzieningen;b) de mate waarin de organisator een eigen pedagogische omkadering of een samenwerking met een pedagogische ondersteuningsorganisatie heeft. Als Kind en Gezin geen advies ontvangt van het lokaal bestuur omdat de organisator de aanvraag niet heeft bezorgd aan het lokaal bestuur, wordt dat beschouwd als een adviesscore van nul op acht.

Als een lokaal bestuur voor geen enkele aanvraag van de gemeente een adviesscore bezorgd heeft, worden de aanvragen beoordeeld op basis van de score, vermeld in het eerste lid, 2°, op een maximum van twee punten.

Als blijkt dat een of meer criteria van het lokaal bestuur of de beoordeling door het lokaal bestuur niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, worden de aanvragen beoordeeld op basis van de score op de criteria die wel voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, en de score, vermeld in het eerste lid, 2°.

Art. 10.Als een aanvraag geen score van 50 % op de totale score haalt, kan Kind en Gezin beslissen om die aanvraag uit te sluiten en een subsidiebelofte te weigeren.

Art. 11.Als er nog budget over is nadat alle aanvragen behandeld zijn, wordt dat overgeheveld naar het budget, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, b), dat bestemd is voor de toekenning van de subsidie voor inkomenstarief voor nieuwe kinderopvangplaatsen. HOOFDSTUK 3. - Programmatieregels voor de subsidie voor inkomenstarief

Art. 12.Het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, voor de subsidie voor inkomenstarief voor nieuwe kinderopvangplaatsen gezinsopvang en groepsopvang en voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen gezinsopvang en groepsopvang naar plaatsen met subsidie voor inkomenstarief, eventueel in combinatie met de basissubsidie, wordt verdeeld conform artikel 13 tot en met 23.

Art. 13.De geografische gebieden waar de subsidie, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, b) en c), verdeeld wordt, zijn de gemeenten op de lijst, opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd. Per gemeente wordt het maximale aantal plaatsen vermeld dat kan worden toegekend.

In een gemeente kan een subsidie voor inkomenstarief voor nieuwe kinderopvangplaatsen en de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen zonder subsidie voor inkomenstarief naar kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief, toegekend worden als in de gemeente het aandeel van kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief kleiner is dan: 1° 60 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 0 en 4,99 % ligt;2° 65 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 5 en 9,99 % ligt;3° 70 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 10 en 14,99 % ligt;4° 75 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 15 en 19,99 % ligt;5° 80 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 20 en 24,99 % ligt;6° 85 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 tussen 25 en 29,99 % ligt;7° 90 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen als de kansarmoede-index van 2016 30 % of meer bedraagt. De kansarmoede-index voor het jaar 2016 wordt als volgt berekend: het aantal kinderen geboren in het jaar 2016, 2015 en 2014 in een gezin dat leeft in kansarmoede in de gemeente op 31 december 2016, gedeeld door het totaal aantal kinderen geboren in die drie jaar en dat woont in de gemeente op 31 december 2016.

De grenspercentages, vermeld in het tweede lid, gelden niet voor de steden of de specifieke situaties waarvoor in een voorafname als vermeld in artikel 3, tweede, derde en vierde lid, voorzien is.

Art. 14.Gemeenten die niet op de lijst, vermeld in artikel 13, staan voor subsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen, kunnen toch in aanmerking komen voor de subsidie voor inkomenstarief voor nieuwe kinderopvangplaatsen, als Kind en Gezin vaststelt dat aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de gemeente toont vóór 30 juni 2018 aan dat er behoefte is aan nieuwe subsidieerbare kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief.De gemeente kan dat aantonen op basis van het aantal uniek geregistreerde opvangvragen door het lokaal loket kinderopvang van de gemeente waarvoor geen kinderopvangplaats kon geboden worden aan het gezin; 2° in de gemeente werkt elke organisator van kinderopvang actief mee aan het lokaal loket kinderopvang. Het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, d), wordt tussen de gemeenten, vermeld in het eerste lid van dit artikel, verhoudingsgewijs verdeeld op basis van het aangetoond aantal niet-beantwoorde opvangvragen.

Kind en Gezin gaat na of het advies van het lokaal bestuur zorgvuldig is en kan op basis van dat advies de lijst, vermeld in artikel 13, aanvullen. Kind en Gezin maakt de aangevulde lijst bekend bij de algemene oproep.

Art. 15.Gemeenten die op de lijst, vermeld in artikel 13, staan, kunnen vóór 30 juni 2018 aan Kind en Gezin het advies geven dat in hun gemeente ook behoefte is aan subsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen of de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen als vermeld in artikel 12, waarvoor zij niet zijn opgenomen op de voormelde lijst.

Kind en Gezin gaat na of het advies van het lokaal bestuur zorgvuldig is en kan op basis van het advies de lijst, vermeld in artikel 13, aanvullen. Kind en Gezin maakt de aangevulde lijst bekend bij de algemene oproep.

Art. 16.Voor Boortmeerbeek, Kontich, Gent en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kunnen de lokale besturen vóór 30 juni 2018 een advies bezorgen aan Kind en Gezin over de besteding van het budget uit de voorafname, vermeld in artikel 3, tweede en vierde lid, dat niet naar de voorrangsgroep, vermeld in artikel 18, 1°, gaat, meer bepaald of er meer behoefte is aan subsidie voor inkomenstarief voor nieuwe kinderopvangplaatsen, of voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen.

Kind en Gezin gaat na of het advies van het lokaal bestuur zorgvuldig is en kan op basis van het advies de lijst, opgenomen in bijlage 2 die bij dit besluit is gevoegd, aanpassen. Kind en Gezin maakt de aangepaste lijst bekend bij de algemene oproep.

Art. 17.De aanvraag van de subsidie, vermeld in artikel 12, is ontvankelijk als ze voldoet aan al de volgende criteria: 1° het aanvraagformulier dat Kind en Gezin ter beschikking stelt op zijn website, is ingevuld;2° de aanvraag is naar het e-mailadres gestuurd dat vermeld wordt op het aanvraagformulier;3° de aanvraag heeft betrekking op subsidieerbare kinderopvangplaatsen: a) in een van de gemeenten die opgenomen zijn op de lijst, vermeld in artikel 14, derde lid, en artikel 15, tweede lid, die bij de algemene oproep wordt bekend gemaakt;b) waarvoor in een voorafname als vermeld in artikel 3, tweede, derde en vierde lid, voorzien is;4° de aanvraag die betrekking heeft op subsidieerbare plaatsen in Antwerpen is afkomstig van een organisator die voor de kinderopvangplaatsen in kwestie in het kader van het convenant dat gesloten is tussen de stad Antwerpen en Kind en Gezin en dat in werking trad op 1 januari 2016, een positieve subsidiebeslissing van het lokaal bestuur heeft gekregen. De aanvraag wordt uitgesloten als aan een of meer van de volgende criteria is voldaan: 1° er zijn ernstige dossiermatige indicaties die erop wijzen dat de vergunningsvoorwaarden of de subsidievoorwaarden niet nageleefd kunnen worden;2° er is een gemotiveerd en gegrond negatief advies van het lokaal bestuur naar aanleiding van een gebrek aan medewerking van de organisator aan het lokaal loket kinderopvang van de gemeente voor kinderopvang of omdat de aanvraag niet tegemoetkomt aan de lokale behoeften met betrekking tot de kinderopvang van baby's en peuters;3° er is geen duidelijk en realistisch perspectief op een concrete realisatie van de gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen tegen de opgegeven realisatiedatum of tegen 31 december 2021;4° er is een te hoog minimumaantal gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen in vergelijking met het beschikbare aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd, dat Kind en Gezin kan toekennen in de gemeente, of in vergelijking met het beschikbare aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen op de lijst, vermeld in artikel 14, derde lid, artikel 15, tweede lid, en artikel 16, tweede lid;5° als het een aanvraag voor de omschakeling van kinderopvangplaatsen betreft: het minimumaantal gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen is groter dan het bestaande aantal kinderopvangplaatsen zonder subsidie voor inkomenstarief op het moment van de oproep;6° als het een aanvraag voor subsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen betreft: de aanvraag heeft geen betrekking op nieuwe kinderopvangplaatsen;7° de aanvraag van kinderopvangplaatsen in een subsidiegroep waar de organisator al een subsidie voor inkomenstarief heeft, heeft betrekking op een organisator die in 2017 een lager prestatiepercentage dan 80 % had binnen de subsidiegroep waarvoor bijkomend subsidieerbare kinderopvangplaatsen gevraagd worden, tenzij de organisator met meer recente cijfers kan aantonen dat het prestatiepercentage sindsdien gelijk is aan of hoger is dan 80 %;8° de aanvraag van nieuwe kinderopvangplaatsen heeft betrekking op een organisator van gezinsopvang of groepsopvang samenwerkende onthaalouders, waarbij de plaats-onthaalouderratio voor gezinsopvang meer dan vier en voor groepsopvang samenwerkende onthaalouders meer dan acht bedraagt. In het tweede lid wordt verstaan onder: 1° prestatiepercentage: de verhouding van het aantal kinderopvangprestaties in 2017, herleid tot opvangprestaties van een volle dag, tot het gesubsidieerde aantal kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief binnen de subsidiegroep, vermenigvuldigd met 220, in totaal vermenigvuldigd met 100;2° plaats-onthaalouderratio: de som van het huidige aantal subsidieerbare plaatsen en het gevraagde aantal subsidieerbare plaatsen, gedeeld door het aantal opvanglocaties en het te verwachten aantal startende en stoppende opvanglocaties.

Art. 18.Bij de beoordeling van de aanvragen gelden de volgende criteria van voorrang: 1° in Gent en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is er absolute voorrang voor de aanvragen van een organisator die voor de kinderopvangplaatsen in kwestie in het kader van een van de volgende convenanten die Kind en Gezin heeft gesloten, een positieve subsidiebeslissing van het lokaal bestuur heeft gekregen: a) een convenant met de stad Gent dat in werking trad op 1 oktober 2016;b) een convenant met de Vlaamse Gemeenschapscommissie dat in werking trad op 1 april 2016;2° in gemeenten die in aanmerking komen voor de toekenning van een subsidie voor nieuwe kinderopvangplaatsen en voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen, is er voorrang voor de aanvragen tot omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen;3° binnen de groep aanvragen die voldoet aan het criterium, vermeld in punt 1° of 2°, en binnen de groep die niet voldoet aan het voorrangscriterium, vermeld in punt 1° of 2°, is er telkens voorrang voor de aanvragen waarbij in de omzetting van een subsidiebelofte in een subsidietoekenning voorzien wordt, die realistisch is, vóór 30 juni 2020.

Art. 19.De aanvragen worden verdeeld in groepen op de volgende wijze: 1° alle aanvragen worden gegroepeerd per budget en per onderwerp van de aanvraag als vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, a) tot en met e);2° binnen de verdeling per budget, vermeld in punt 1°, worden alle aanvragen per gemeente of stad gegroepeerd;3° binnen de verdeling per gemeente of stad, vermeld in punt 2°, worden alle aanvragen gegroepeerd op basis van de voorrangscriteria, vermeld in artikel 18. Binnen elke groep, vermeld in het eerste lid, 3°, worden de aanvragen gerangschikt op basis van hun score. De aanvragen met de hoogste score komen bovenaan. Per groep worden alle aanvragen behandeld voordat de volgende groep wordt behandeld.

Bij de aanvragen voor nieuwe kinderopvangplaatsen die een gelijke score binnen hun groep hebben, wordt de aanvraag met de snelste realistische realisatiedatum hoger in de rangschikking geplaatst dan de aanvraag met een latere realisatiedatum. Als dan nog altijd meer dan één aanvraag op dezelfde plaats gerangschikt is, komt de aanvraag van de organisator met de minste subsidieerbare kinderopvangplaatsen met de subsidie voor inkomenstarief in Vlaanderen en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad hoger in de rangschikking dan de andere aanvraag.

Bij de aanvragen voor de omschakeling van kinderopvangplaatsen die een gelijke score binnen hun groep hebben, wordt de aanvraag met kinderopvangplaatsen waarvoor al het langst en ononderbroken een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning toegekend is aan dezelfde organisator op hetzelfde adres, hoger in de rangschikking geplaatst dan de andere aanvraag met dezelfde score. Als er daarna nog altijd aanvragen op dezelfde plaats gerangschikt zijn, komt de aanvraag van de organisator die in Vlaanderen en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad nog geen subsidie van Kind en Gezin ontvangt, hoger in de rangschikking.

Art. 20.Kind en Gezin beoordeelt de gegrondheid van de aanvragen op basis van de som van de volgende scores: 1° de adviesscore van het lokaal bestuur op een maximum van acht punten, op voorwaarde dat het lokaal bestuur tegen 30 juni 2018 de criteria en het gewicht van elk criterium bekendmaakt aan de organisatoren.De criteria van het lokaal bestuur moeten objectief, transparant, relevant voor de subsidie en aanvullend zijn ten opzichte van de criteria, vermeld in punt 2° en 3° ; 2° de score van Kind en Gezin op een maximum van twee punten voor: a) de mate waarin de organisator ingebed is in een organisatie of een aantoonbaar gestructureerd netwerk van welzijnsvoorzieningen;b) de mate waarin de organisator een eigen pedagogische omkadering of een samenwerking met een pedagogische ondersteuningsorganisatie heeft;3° de score van Kind en Gezin op een maximum van twee punten voor de mate waarin de organisator met kinderbegeleiders in een werknemersstatuut werkt. Als een lokaal bestuur de adviesscore niet bezorgt aan Kind en Gezin omdat de organisator de aanvraag niet heeft bezorgd aan het lokaal bestuur, wordt dat beschouwd als een adviesscore van nul op acht.

Als een lokaal bestuur voor geen enkele aanvraag van de gemeente een adviesscore bezorgd heeft of als blijkt dat alle criteria of de beoordeling van het lokaal bestuur niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, worden de aanvragen beoordeeld op basis van de score, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, op een maximum van vier punten.

Art. 21.Als een aanvraag geen score van 50 % op de totale score haalt, kan Kind en Gezin beslissen om die aanvraag uit te sluiten en een subsidiebelofte te weigeren.

Art. 22.Als er na de behandeling van de aanvragen voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen budget over is, wordt dat budget overgeheveld voor de behandeling van de aanvragen voor nieuwe kinderopvangplaatsen, en omgekeerd. HOOFDSTUK 4. - Programmatieregels voor de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang

Art. 23.Het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, eerste lid, 3°, voor de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang, wordt verdeeld conform artikel 24 tot en met 27.

Art. 24.De aanvraag van de subsidie, vermeld in artikel 23, is ontvankelijk als ze voldoet aan al de volgende criteria: 1° het aanvraagformulier dat Kind en Gezin ter beschikking stelt op zijn website, is ingevuld;2° de aanvraag is naar het e-mailadres gestuurd dat vermeld wordt op het aanvraagformulier;3° de aanvraag heeft betrekking op de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang voor een centrum inclusieve kinderopvang dat gevestigd is in de provincie Antwerpen, met uitzondering van de zorgregio's Mechelen, Geel en Mol;4° de aanvraag is ingediend door een organisator met minstens tweeëntwintig subsidieerbare opvangplaatsen met een of meer van de volgende subsidies in de zorgregio waarvoor hij de aanvraag indient: a) een subsidie voor inkomenstarief;b) een subsidie voor initiatief voor buitenschoolse opvang;c) een subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte. De aanvraag wordt uitgesloten als aan een of meer van de volgende criteria is voldaan: 1° er zijn ernstige dossiermatige indicaties die erop wijzen dat de vergunningsvoorwaarden of de subsidievoorwaarden niet nageleefd kunnen worden;2° er is geen duidelijk en realistisch perspectief op een concrete realisatie van de specifieke dienstverlening, vermeld in artikel 50/2 tot en met 50/5 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, tegen de opgegeven realisatiedatum of tegen 31 december 2019;3° de aanvraag voor Centrum inclusieve kinderopvang in een subsidiegroep waar de organisator al een subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang heeft, heeft betrekking op een organisator die in 2017 aan een of meer van de volgende voorwaarden voldoet: a) voor minder dan zeven verschillende kinderen de subsidie individuele inclusieve kinderopvang ontvangen;b) in minstens een van de voorgaande drie kalenderjaren een lagere bezetting dan 60 % hebben als vermeld in artikel 49 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 82 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;4° de aanvraag voor Centrum inclusieve kinderopvang in een subsidiegroep waar de organisator geen subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang heeft, heeft betrekking op een organisator die in 2017 voor minder dan zeven verschillende kinderen de subsidie individuele inclusieve kinderopvang heeft ontvangen.

Art. 25.Bij de beoordeling van de aanvragen is er voorrang voor de aanvragen van organisatoren met minstens vijfendertig subsidieerbare opvangplaatsen met een of meer van de volgende subsidies in de zorgregio waarvoor ze de aanvraag indienen: 1° een subsidie voor inkomenstarief;2° een subsidie voor initiatief voor buitenschoolse opvang;3° een subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte.

Art. 26.De aanvragen worden door Kind en Gezin beoordeeld op basis van de som van de volgende scores op de realisatie van de verschillende voorwaarden voor de specifieke dienstverlening van een Centrum inclusieve kinderopvang: 1° de score op een maximum van vijf punten voor de voorwaarde, vermeld in artikel 50/2, eerste lid, 1°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 85, eerste lid, 1°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;2° de score op een maximum van tien punten voor de voorwaarde, vermeld in artikel 50/2, eerste lid, 2°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 85, eerste lid, 2°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;3° de score op een maximum van vijfentwintig punten voor de voorwaarde, vermeld in artikel 50/2, eerste lid, 3°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 85, eerste lid, 3°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;4° de score op een maximum van vijf punten voor de voorwaarde, vermeld in artikel 50/2, eerste lid, 4°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 85, eerste lid, 4°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;5° de score op een maximum van tien punten voor de voorwaarde, vermeld in artikel 50/2, eerste lid, 5°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 85, eerste lid, 5°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;6° de score op een maximum van vijf punten voor de voorwaarde, vermeld in artikel 50/2, eerste lid, 6°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 85, eerste lid, 6°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;7° de score op een maximum van vijf punten voor de voorwaarde, vermeld in artikel 50/2, eerste lid, 7°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en artikel 85, eerste lid, 7°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014.

Art. 27.De aanvragen worden verdeeld in twee groepen. Die twee groepen worden op de volgende wijze verdeeld: 1° groep 1 bevat alle aanvragen die voldoen aan het criterium van voorrang, vermeld in artikel 25;2° groep 2 bevat alle aanvragen die niet voldoen aan het criterium van voorrang, vermeld in artikel 25. De groepen, vermeld in het eerste lid, worden na elkaar behandeld, eerst groep 1 en daarna groep 2. De aanvragen van groep 2 worden pas behandeld als alle aanvragen van groep 1 behandeld zijn.

Binnen elke groep worden de aanvragen gerangschikt op basis van hun score. De aanvragen met de hoogste score komen bovenaan.

Bij de aanvragen die een gelijke score binnen hun groep hebben, wordt de aanvraag met de snelste realistische realisatiedatum hoger in de rangschikking geplaatst dan de aanvraag met dezelfde score met een latere realisatiedatum. HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling

Art. 28.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2018.

Brussel, 27 november 2018.

De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage 1. De lijst, vermeld in artikel 5

gemeente

totale capaciteit

potentiële vraag

potentiële behoefte

aandeel (T1)

aandeel inkomens- tarief (T2+T3)

Hoeveel nieuwe plaatsen met basissubsidie (T1) maximaal?

1

SINT-NIKLAAS

1140

2005

865

21,5 %

66,7 %

40

2

AALST

1347

2193

847

17,7 %

73,3 %

232

3

BRUGGE

1796

2640

844

4,1 %

87,9 %

556

4

VILVOORDE

543

1279

737

7,9 %

65,2 %

93

5

DILBEEK

371

1078

707

22,1 %

70,6 %

50

6

KORTRIJK

1299

1990

691

13,5 %

73,3 %

150

7

BERINGEN

512

1191

679

5,7 %

85,9 %

99

8

OOSTENDE

740

1340

600

7,0 %

78,4 %

59

9

HEIST-OP-DEN-BERG

390

983

594

22,3 %

65,4 %

49

10

GENK

710

1294

584

0,0 %

99,2 %

107

11

SINT-PIETERS-LEEUW

312

893

581

8,0 %

68,3 %

84

12

HALLE

508

1088

581

0,0 %

67,7 %

203

13

ASSE

408

964

556

0,0 %

84,6 %

143

14

LOKEREN

546

1093

547

11,0 %

79,1 %

104

15

GEEL

423

966

544

21,3 %

75,1 %

38

16

DENDERMONDE

555

1095

540

10,1 %

85,1 %

138

17

HASSELT

1172

1712

539

24,1 %

69,9 %

69

18

MAASMECHELEN

280

808

527

0,0 %

92,5 %

42

19

BEVEREN

599

1124

525

24,7 %

69,8 %

32

20

NINOVE

421

918

497

8,6 %

75,3 %

90


Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 27 november 2018 tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014 en artikel 56 van het Procedurebesluit Buitenschoolse Opvang van 19 december 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van de basissubsidie voor nieuwe plaatsen groepsopvang, voor de subsidie inkomenstarief en voor de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang in 2018.

Brussel, 27 november 2018.

De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage 2. De lijst, vermeld in artikel 13 De gemeenten, vermeld in artikel 13, die in aanmerking komen voor de subsidie voor inkomenstarief (trap 2) voor nieuwe plaatsen als vermeld in artikel 12, en het maximale aantal plaatsen dat toegekend kan worden, vermeld in artikel 13

gemeente

totale capaciteit

potentiële vraag

potentiële behoefte

aandeel (T1)

aandeel inkomenstarief (T2+T3)

Hoeveel plaatsen T2 maximaal (afhankelijk van kansarmoede-index)

1

SINT-NIKLAAS

1140

2005

865

21,5 %

66,7 %

95

2

MECHELEN

1668

2477

809

30,6 %

64,9 %

86

3

VILVOORDE

543

1279

737

7,9 %

65,2 %

53

4

KORTRIJK

1299

1990

691

13,5 %

73,3 %

22

5

OOSTENDE

740

1340

600

7,0 %

78,4 %

49

6

HASSELT

1172

1712

539

24,1 %

69,9 %

1

7

BEVEREN

599

1124

525

24,7 %

69,8 %

1

8

TURNHOUT

530

1014

485

11,9 %

79,2 %

4

9

GRIMBERGEN

489

957

468

44,8 %

41,3 %

116

10

MENEN

432

891

459

13,9 %

72,4 %

33

11

WILLEBROEK

307

725

418

27,7 %

64,9 %

47

12

LIER

393

801

409

39,7 %

59,0 %

43

13

ZWEVEGEM

325

668

343

17,5 %

56,9 %

10

14

ZAVENTEM

561

899

339

0,4 %

58,8 %

91

15

HARELBEKE

406

741

335

18,0 %

63,5 %

6

16

ZEMST

318

632

314

24,8 %

58,2 %

6

17

BOOM

201

473

272

9,9 %

89,1 %

2

18

KORTENBERG

242

502

260

23,2 %

61,1 %

9

19

ERPE-MERE

268

517

249

45,6 %

44,7 %

41

20

AALTER

278

523

245

27,7 %

59,3 %

2

21

RANST

211

444

233

27,5 %

56,4 %

18

22

WETTEREN

368

599

232

17,7 %

67,4 %

28

23

ZULTE

208

429

221

6,7 %

61,1 %

8

24

KONTICH

271

489

219

21,4 %

61,6 %

23

25

POPERINGE

268

486

218

12,3 %

63,0 %

5


De gemeenten, vermeld in artikel 13, die in aanmerking komen voor de subsidie voor inkomenstarief (trap 2) voor de omschakeling van bestaande plaatsen als vermeld in artikel 12, en het maximale aantal plaatsen dat toegekend kan worden, vermeld in artikel 13

gemeente

totale vergunde capaciteit

aandeel niet- IKT (T0 en T1)

aandeel IKT (T2 en T3)

Hoeveel plaatsen T2 maximaal % (afhankelijk van kansarmoede-index)

1

BEKKEVOORT

47

85,4 %

14,6 %

21

2

BEGIJNENDIJK

123

79,1 %

20,9 %

54

3

HOEGAARDEN

79

78,5 %

21,5 %

34

4

TERVUREN

313

78,3 %

21,7 %

120

5

WEZEMBEEK-OPPEM

139

77,7 %

22,3 %

52

6

KRAAINEM

217

76,0 %

24,0 %

78

7

WIELSBEKE

166

71,6 %

28,4 %

52

8

HOEILAART

157

70,6 %

29,4 %

48

9

VOSSELAAR

107

67,4 %

32,6 %

29

10

AVELGEM

155

62,1 %

37,9 %

42

11

KAPELLE-OP-DEN-BOS

139

61,7 %

38,3 %

37

12

WICHELEN

137

60,4 %

39,6 %

35

13

HERSELT

131

60,2 %

39,8 %

27

14

SCHILDE

218

59,2 %

40,8 %

42

15

GRIMBERGEN

489

58,7 %

41,3 %

116

16

BAARLE-HERTOG

41

58,6 %

41,4 %

10

17

BORSBEEK

185

58,4 %

41,6 %

53

18

ZOMERGEM

209

57,3 %

42,7 %

47

19

ZUIENKERKE

14

56,5 %

43,5 %

4

20

SINT-GENESIUS-RODE

234

56,4 %

43,6 %

38


Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 27 november 2018 tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014 en artikel 56 van het Procedurebesluit Buitenschoolse Opvang van 19 december 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van de basissubsidie voor nieuwe plaatsen groepsopvang, voor de subsidie inkomenstarief en voor de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang in 2018.

Brussel, 27 november 2018.

De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

^