gepubliceerd op 15 april 2003
Ministerieel besluit tot vaststelling van de toekenningsregels van de toelagen voor sommige werken of prestaties van bijzonder gevaarlijke of ongezonde aard
26 MAART 2003. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de toekenningsregels van de toelagen voor sommige werken of prestaties van bijzonder gevaarlijke of ongezonde aard
De Minister van Landsverdediging, Gelet op het koninklijk besluit van 21 januari 1971 betreffende de toekenning van toelagen aan leden van de krijgsmacht, evenals aan sommige leden van het burgerlijk personeel van het departement van Landsverdediging, voor sommige werken of prestaties van bijzonder gevaarlijke of ongezonde aard, inzonderheid op artikel 6, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 november 2002;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de Krijgsmacht, afgesloten op 18 augustus 2002;
Gelet op het advies 34.422/4 van de Raad van State, gegeven op 17 februari 2003, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "het koninklijk besluit" : het koninklijk besluit van 21 januari 1971 betreffende de toekenning van toelagen aan leden van de krijgsmacht, evenals aan sommige leden van het burgerlijk personeel van het departement van Landsverdediging, voor sommige werken of prestaties van bijzonder gevaarlijke of ongezonde aard;2° "de toelage" : de toelage voor gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke werken bedoeld in de tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit zoals die gewijzigd is bij het koninklijk besluit van 11 november 2002 houdende toekenning van toelagen aan de specialisten in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen van de krijgsmacht en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 21 januari 1971 betreffende de toekenning van toelagen aan leden van de krijgsmacht, evenals aan sommige leden van het burgerlijk personeel van het departement van Landsverdediging, voor sommige werken of prestaties van bijzonder gevaarlijke of ongezonde aard.
Art. 2.§ 1. De korpscommandant brengt een advies uit over iedere aanvraag tot toekenning van de toelage, ingediend door leden van zijn personeel. § 2. Bij gebrek aan een bestaande risicoanalyse voeren de arbeidsgeneesheer bevoegd voor de betrokken installatie en de chef van de lokale sectie voor preventie en bescherming, een risicoanalyse uit op basis van de criteria bepaald in artikel 4.
Ze stellen een risicoanalyseverslag op dat vaststelt of de werken bedoeld in de aanvraag tot toekenning werkelijk uitgevoerd worden op specifieke werkposten in werkplaatsen, garages, magazijnen of andere technische installaties, die in geen verband staan met de trainingsactiviteiten of de inzet van militairen, en of, naargelang het geval, de arbeidsomstandigheden : 1° hetzij van gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke aard zijn gedurende een periode van langer dan zes maanden, rekening houdend met de genomen maatregelen en met de aangewende collectieve en/of persoonlijke beschermingsmiddelen om de risico's tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen;2° hetzij van gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke aard zijn gedurende een periode die, in afwachting van het gebruik van meer doeltreffende beschermingsmiddelen, zes maanden niet zal overschrijden;3° hetzij niet van gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke aard zijn. § 3. Op basis van het dossier samengesteld uit de aanvraag tot toekenning van de toelage en uit het risicoanalyseverslag, en op gemotiveerd advies van de chef van de sectie preventie en bescherming van de betrokken algemene directie of van het betrokken stafdepartement, beslist de chef van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk, van het stafdepartement gezondheid, milieu, kwaliteit van het leven en welzijn, over de toekenning van de toelage. Hij deelt zijn beslissing schriftelijk mee aan de korpscommandant. § 4. De korpscommandant geeft van de beslissing bedoeld in § 3, kennis aan de betrokken leden van zijn personeel.
Art. 3.§ 1. Ten laatste op de vijfde werkdag volgend op de in artikel 2, § 4, bedoelde kennisgeving, kan het betrokken personeelslid beroep indienen tegen de in artikel 2, § 3, bedoelde beslissing, bij de onderstafchef welzijn. § 2. Indien het personeelslid gebruik maakt van de in § 1 bedoelde mogelijkheid, wordt een kopie van het in artikel 2, § 3, bedoelde dossier overgemaakt aan de chef van de arbeidsinspectie van het stafdepartement gezondheid, milieu, kwaliteit van het leven en welzijn.
De chef van de arbeidsinspectie van het stafdepartement gezondheid, milieu, kwaliteit van het leven en welzijn, onderzoekt het beroep. Hij brengt een advies uit dat gemotiveerd is door een inspectieverslag van de installaties bedoeld in de aanvraag. Tijdens de inspectie kan het betrokken personeelslid gehoord worden indien het er om verzoekt. Het personeelslid kan zich hierbij laten bijstaan door de raadsman van zijn keuze. § 3. De onderstafchef welzijn beslist over de toekenning van de toelage. Hij brengt schriftelijk zijn beslissing ter kennis aan het betrokken personeelslid en aan de korpscommandant. § 4. Tegen de beslissing bedoeld in § 3, is een laatste beroep mogelijk bij de Minister van Landsverdediging.
Art. 4.De criteria bedoeld in artikel 2, § 2, zijn : 1° om te bepalen of het personeelslid erkend wordt als beroepshalve blootgesteld aan ioniserende straling en of hij behoort tot de categorieën A of B, bepaald in artikel 2 van het algemeen militair reglement voor de bescherming tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, zoals bedoeld in reeks A1 van de tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit, de organieke functie die hij bezet met inbegrip van de nevenfunctie;2° om te bepalen of het werk, bij abnormale werking van de installaties of bij het in gebreke blijven van de beschermingsmiddelen, kan leiden tot ernstige ongevallen of ziekten die zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben, zoals bedoeld in reeks A2 van de tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit, het feit dat het uitgeoefend wordt : a) hetzij in de hoogte, op meer dan zestien meter boven de grond, en dat een persoonlijk beschermingsmiddel tegen val noodzakelijk is;b) hetzij in aanwezigheid van dodelijke carcinogene of toxische agentia, met concentraties hoger dan de Belgische grenswaarden terzake, waarbij het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen werd opgelegd;c) hetzij in isolatiekamer, bij bewuste blootstelling aan biologische agentia die aanleiding geven tot een beheersingniveau 3 of 4 zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij blootstelling aan biologische agentia op het werk, tenzij er een doeltreffend vaccin ter beschikking staat;3° om te bepalen of het werk, hoewel niet bedoeld in 1° en 2°, gevaarlijk en/of ongezond is, zoals bedoeld in de reeks A3 van de tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit, het feit dat het uitgeoefend wordt : a) hetzij in aanwezigheid van carcinogene of toxische agentia, waarvan de aanwezigheid wordt bewezen door een risicoanalyse;b) hetzij in contact met besmet materieel en/of linnen afkomstig van isolatiekamers waar biologische agentia aanwezig zijn, die aanleiding geven tot een beheersingsniveau 3 of 4 zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij blootstelling aan biologische agentia op het werk, tenzij er een doeltreffend vaccin ter beschikking staat;c) hetzij voor het onderhoud of het herstellen van sanitaire installaties;d) hetzij in extreme omstandigheden van technische aard waarvan de aanwezigheid wordt bewezen door een risicoanalyse;4° om te bepalen of het werk aanleiding geeft tot een wezenlijke vermindering van de duur van de arbeidsprestatie, door het noodzakelijk gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen of door het arbeidsklimaat van technische oorsprong, zoals bedoeld in de reeks B1 van de tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit, het feit dat het zodanige rustperiodes vereist waardoor de prestaties beperkt worden tot een maximum van 240 minuten per dag, ten gevolge van een beslissing van de arbeidsgeneesheer, in uitvoering van de van kracht zijnde regels terzake, en met uitzondering van iedere tijdelijke invloed te wijten aan meteorologische omstandigheden;5° om te bepalen of het over een ander hinderlijk werk gaat, dan dit bedoeld in 4°, waarbij het noodzakelijk is om persoonlijk ademhalingsbescherming met toevoer van ademlucht, of uitgerust met externe, verwisselbare filters te dragen, zoals bedoeld in de reeks B2 van de tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit, het feit dat het uitgeoefend wordt op een werkpost waar, bij afwezigheid van een voldoend doeltreffend collectief beschermingsmiddel, het dragen van een persoonlijke ademhalingsbescherming van het vereiste type, noodzakelijk is.
Art. 5.§ 1. De beslissing tot toekenning van de toelage bedoeld in artikel 2, § 3, geldt, naargelang het geval : 1° hetzij permanent, als het risicoanalyseverslag bedoeld in artikel 2, § 2, aantoont dat de te voorziene duur van het gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke werk langer is dan zes maanden, rekening houdend met de genomen maatregelen en aangewende collectieve en/of persoonlijke beschermingsmiddelen om de risico's tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen;2° hetzij tijdelijk, in afwachting van de ter beschikkingstelling van doeltreffender beschermingsmiddelen, indien het risicoanalyseverslag bedoeld in artikel 2, § 2, aantoont dat de te voorziene duur van het gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke werk zes maanden niet zal overschrijden. § 2. Indien de beslissing tot toekenning van de toelage permanent geldt, wordt de toelage toegekend : 1° hetzij maandelijks, indien het gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke werk uitgevoerd wordt door een personeelslid van wie de functie de regelmatige uitvoering van de bedoelde prestaties of werken, zoals bepaald in artikel 6, met zich meebrengt;2° hetzij per dag van prestatie, indien de bedoelde prestatie of het werk occasioneel uitgevoerd wordt door een personeelslid van wie het de hoofdfunctie niet is, en indien de blootstelling aan de bedoelde risico's minimum twee uur per dag bedraagt. § 3. Indien de beslissing tot toekenning van de toelage tijdelijk geldt, wordt de toelage altijd toegekend per dag van prestatie, voor zover de blootstelling aan de bedoelde risico's minimum twee uur per dag bedraagt. Deze beslissing blijft geldig zolang de omstandigheden van gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk blijven bestaan, zonder evenwel een periode van zes maanden te kunnen overschrijden vanaf de datum van de aanvraag tot toekenning van de toelage. Op het einde van deze periode kan het betrokken personeelslid een aanvraag tot verlenging indienen.
Art. 6.Wordt beschouwd als een functie waarvan de regelmatige uitvoering het uitoefenen van gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke prestaties of werken met zich meebrengt, een functie die in gewone werkomstandigheden een dagelijkse blootstelling aan het bedoelde risico oplegt tijdens ten minste tweehonderd dagen per jaar.
In geval van wijziging van de gewone werkomstandigheden voor een periode van langer dan dertig opeenvolgende dagen, wordt vanaf de eerste dag van de maand waarin de bedoelde wijziging ontstaat, de toelage evenwel niet meer maandelijks toegekend, maar per dag van prestatie.
Art. 7.Indien de omstandigheden niet toelaten een risicoanalyseverslag op te stellen voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk, kan de chef van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk van het stafdepartement gezondheid, milieu, kwaliteit van het leven en welzijn, een tijdelijke toelating geven tot toekenning van de toelage. In dit geval wordt er een risicoanalyseverslag opgesteld binnen de zes maanden vanaf de dag van toelating tot toekenning van de toelage.
Art. 8.De toelage is verschuldigd vanaf de dag waarop het personeelslid de functie waarvoor een toelating tot toekenning werd gegeven, bekleedt, en op zijn vroegst op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 9.De blootstelling aan meerdere risico's bedoeld in tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit kan desgevallend recht geven op meerdere toelagen.
De toelage voor andere gevaarlijke en/of ongezonde werken bedoeld in de reeks A3 van de tabel 4 van de bijlage bij het koninklijk besluit, en de toelage voor andere werken waarbij het noodzakelijk is om persoonlijke ademhalingsbescherming te dragen met toevoer van ademlucht, of uitgerust met externe verwisselbare filters, bedoeld in de reeks B2 van deze tabel, kunnen evenwel niet samen toegekend worden bij uitvoering van dezelfde prestatie.
Art. 10.Dit besluit treedt in uitwerking op 1 januari 2004.
Brussel, 26 maart 2003.
A. FLAHAUT