Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 25 november 2005
gepubliceerd op 21 februari 2006

Ministerieel besluit betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2006035208
pub.
21/02/2006
prom.
25/11/2005
ELI
eli/besluit/2005/11/25/2006035208/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 NOVEMBER 2005. - Ministerieel besluit betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden


De Vlaamse Minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, 1°, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot instelling en wijziging van een aantal Verordeningen, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1783/2003, nr. 567/2004, nr. 583/2004 en nr. 2223/2004 van de Raad;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, gewijzigd bij Verordeningen (EG) nr. 21/2004, nr. 583/2004, nr. 864/2004, nr. 2217/2004 van de Raad en bij Verordening (EG) nr. 118/2005 en nr. 570/2005 van de Commissie;

Gelet op Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1974/2004, nr. 394/2005 en nr. 606/2005 van de Commissie;

Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 239/2005 en nr. 436/2005 van de Commissie;

Gelet op de Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IVbis van die Verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en bepaalde gebonden steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden;

Gelet op het ministerieel besluit van 22 november 2005 betreffende de berekening en herziening van de voorlopige toeslagrechten ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2003 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van Landbouw en Visserij;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van Landbouw en Visserij;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 17 augustus 2005;

Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid;

Gelet op het advies 39.029/3 van de Raad van State, gegeven op 14 oktober 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de bevoegde instantie : de administratie Beheer en Kwaliteit van de Landbouwproductie (ABKL);2° de buitendienst : de buitendienst van de bevoegde instantie.De adressen van de buitendiensten zijn opgesomd in bijlage V; 3° de landbouwer : de landbouwer, vermeld in artikel 1, 3° van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van de bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, die beschikt over één producentnummer en ten minste één productie-eenheid uitbaat, zoals opgenomen in het gegevensbestand van de bevoegde instantie;4° de verzamelaanvraag : de aanvraag vermeld in artikel 5 van het in 3° vermeld besluit, die als basis dient voor : a) de aanvraag tot definitieve vaststelling van de gewone toeslagrechten, de braakleggingstoeslagrechten en de speciale toeslagrechten vermeld in artikel 12, vierde lid, van Verordening (EG) nr.795/2004; b) de activering van de in punt a) vermelde toeslagrechten waaronder wordt verstaan de aangifte tot gebruik van de toeslagrechten en de aanvraag tot betaling van de waarde van de toeslagrechten, vermeld in artikel 24 van Verordening (EG) nr.795/2004; c) de aanvraag voor andere in titel IV, bijlage I en V van Verordening (EG) nr.1782/2003 vermelde oppervlaktegebonden steunregelingen voor landbouwers en meerbepaald die voor de productie van eiwithoudende gewassen, noten, energiegewassen, zaaizaden van spelt en lijnzaad, tabak, gedroogde voeders en ander aan te geven areaal vezelvlas en vezelhennep dan vermeld in punt b) dat in aanmerking komt voor de verwerkingspremie in het kader van de Verordening (EG) nr. 1673/2000 vermeld in artikel 11 en 14 van Verordening (EG) nr. 796/2004; d) de aangifte van elk ander landbouwgrondgebruik op het bedrijf, vermeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr.796/2004. § 2. Het referentieperceel, zoals bedoeld in artikel 2, 26, van de verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004, wordt uniek gedefinieerd in het Geïntegreerd Beheer- en Controlesysteem van het Betaalorgaan (GBCS), zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk 4 van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003, als de geconsolideerde grafische intekening van het landbouwgebruiksperceel, met als basis het campagnejaar 2004.

Aan ieder referentieperceel is een referentieareaal gekoppeld. Dit referentieareaal komt overeen met de geconsolideerde grafisch oppervlakte van het referentieperceel van het campagnejaar 2004.

Indien zich wijzigingen van het referentieperceel voordoen of een nieuw referentieperceel wordt gedefinieerd wordt het referentieareaal als volgt bepaald : 1° indien de administratief aangegeven oppervlakte ten opzichte van de grafisch ingetekende oppervlakte binnen de tolerantie van 5 % of anderhalve meter maal de omtrek ligt, is het referentieareaal gelijk aan de aangegeven oppervlakte;2° indien de administratief aangegeven oppervlakte ten opzichte van de grafisch ingetekende oppervlakte buiten de tolerantie van 5 % of anderhalve meter maal de omtrek ligt, is het referentieareaal gelijk aan de grafisch geconsolideerde oppervlakte van het nieuwe referentieperceel. HOOFDSTUK II. - De verzamelaanvraag

Art. 2.§ 1. De landbouwer die aanspraak wil maken op oppervlaktegebonden steun dient elk oogstjaar de verzamelaanvraag in overeenkomstig artikel 11 tot 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004.

Die verzamelaanvraag wordt naar behoren ingevuld, ondertekend en ingediend met een van de volgende middelen : 1° een gepersonaliseerd formulier dat door de bevoegde instantie aan elke landbouwer wordt toegestuurd;2° een blanco exemplaar van het formulier, vermeld in 1°, dat ter beschikking gesteld is door de buitendiensten;3° een informatiedrager die opgestuurd is door de landbouworganisaties en aangevuld is conform het lastenboek dat werd meegedeeld aan de belanghebbenden door de bevoegde instantie.De informatiedrager moet voor elke landbouwer vergezeld zijn van een naar behoren ondertekend papieren uittreksel van de verzamelaanvraag.

In alle gevallen moet de verzamelaanvraag voorzien zijn van de bewijsstukken zoals bepaald is in het formulier in kwestie. § 2. De verzamelaanvraag wordt jaarlijks ingediend bij de buitendiensten uiterlijk op 30 april van het oogstjaar. De verzamelaanvragen worden tegen ontvangstbewijs afgegeven op de buitendienst uiterlijk om 17 uur op die datum of worden aangetekend verzonden. De postdatum geldt als bewijs. § 3. Na de uiterste limietdatum voor de indiening van de verzamelaanvraag kunnen toevoegingen van individuele voor de landbouw gebruikte percelen en toeslagrechten die nog niet in de verzamelaanvraag waren aangegeven, evenals wijzigingen met betrekking tot het gebruik ervan, aangebracht worden als ze schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld, uiterlijk op 31 mei en voor zover alle opgelegde voorwaarden in acht worden genomen. HOOFDSTUK III. - Aanvraag van de definitieve toeslagrechten

Art. 3.Voor de aanvraag tot vaststelling van de definitieve gewone toeslagrechten, de braakleggingstoeslagrechten en de speciale toeslagrechten dienen de landbouwers de verzamelaanvraag 2005 uiterlijk in op de datum, vermeld in artikel 2, § 2. HOOFDSTUK IV. - Activering van gewone toeslagrechten

Art. 4.§ 1. De gewone toeslagrechten worden geactiveerd samen met de aangifte van een gelijkwaardig aantal hectare subsidiabele landbouwgrond.

Onder subsidiabele landbouwgrond wordt verstaan bouwland of blijvend grasland met uitzondering van grond met blijvende teelten, bosgrond of grond gebruikt voor niet-landbouwactiviteiten. § 2. De vormen van landbouwactiviteit, vermeld in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, komen niet in aanmerking voor de activering van gewone toeslagrechten.

In afwijking van artikel 51, punt b) van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vangt de landbouwer bij secundaire teelt van groenten of fruit de inzaai of aanplant op zijn vroegst aan op 15 juli van het jaar van de indiening van de verzamelaanvraag. § 3. De subsidiabele landbouwgrond blijft ten minste tien maanden ter beschikking van de landbouwer die de verzamelaanvraag indient. Die periode vangt aan op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van indiening van de verzamelaanvraag en eindigt op 31 augustus van het jaar van de indiening van de verzamelaanvraag. § 4. De percelen subsidiabele landbouwgrond hebben een minimale grootte van dertig are en een minimale breedte van twintig meter en worden uiterlijk op 31 mei ingezaaid of aangeplant met een subsidiabel gewas.

De percelen die vallen onder een beheersovereenkomst in het kader van de milieumaatregelen, vermeld in artikel 22 tot 24 van Verordening (EG) nr. 1257/99, zijn minstens vijf are groot en overal minstens vijf meter breed. § 5. Bij de teelt van vezelhennep : 1° betreft het enkel vezelhenneprassen die vermeld zijn in bijlage II van Verordening (EG) nr.796/2004; 2° wordt uiterlijk op 15 september na de indiening van de verzamelaanvraag een kopie ingediend van de contracten of verbintenissen, vermeld in artikel 2, § 1, van Verordening (EG) nr. 1673/2000; 3° vraagt en verkrijgt de landbouwer voorafgaand aan de inzaai de toestemming tot inzaai van de bevoegde instantie;4° is het zaaizaad van vezelhennep gecertificeerd conform de richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen;5° deelt de landbouwer de gebruikte dosissen zaaizaden, uitgedrukt in kg/ha, mee aan de bevoegde instantie.De minimale dosis zaaizaad bedraagt 30 kg/ha per variëteit. Als meerdere variëteiten per perceel worden ingezaaid, wordt bij de verzamelaanvraag een schets met de ligging van iedere variëteit toegevoegd. HOOFDSTUK V. - Activering van braakleggingstoeslagrechten Afdeling I. - Bouwland dat in aanmerking komt voor het gebruik van

braakleggingstoeslagrechten

Art. 5.§ 1. De braakleggingstoeslagrechten worden geactiveerd samen met de aangifte van een gelijkwaardig aantal hectare bouwland welke uit productie genomen is. Overeenkomstig art. 54, 6 van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 worden de braakleggingstoeslagrechten geactiveerd voor de activatie van de andere, zijnde de gewone en/of speciale toeslagrechten. § 2. De braakleggingstoeslagrechten kunnen enkel geactiveerd worden op bouwland dat op 30 april 2003 niet in gebruik was voor blijvende teelten, als bosgrond, voor niet-landbouwactiviteiten of als blijvend grasland. § 3. Er kan evenwel binnen de voorwaarden, vastgesteld in § 4, afgeweken worden van § 2 in geval van een vervanging van bouwland en op voorwaarde dat voor elke oppervlakte bouwland die in aanmerking komt voor activering van de braakleggingstoeslagrechten een equivalente oorspronkelijk in aanmerking komende oppervlakte bouwland niet meer als dusdanig wordt beschouwd. Dat kan enkel in geval van : 1° een ruilverkaveling;2° een oprichting of het verplaatsen van een stal door een interne herstructurering van het bedrijf of door milieumaatregelen;3° het ontstaan van een wettelijke verplichting, gebonden aan de bescherming of het behoud van het milieu;4° een vernieuwing van fruitboomaanplantingen binnen het bedrijf ter voorkoming van bodemmoeheid;5° de toepassing van lange vruchtafwisselingen binnen een bedrijf waarvoor de totale productie beantwoordt aan de biologische productiemethode, zoals vermeld in Verordening (EEG) nr.2092/1991. § 4. Opdat oorspronkelijk niet voor activering in aanmerking komend bouwland in aanmerking zou kunnen komen voor de activering van braakleggingstoeslagrechten, gebruikmakend van een of meer afwijkingen als vermeld in § 3, moet de landbouwer bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° een aanvraag indienen voor de ruil van gronden met de wijziging van hun statuut op een daartoe specifiek formulier dat ter beschikking gesteld is door de buitendienst.De landbouwer dient die aanvraag in op de buitendienst uiterlijk op 30 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de toeslagrechten worden geactiveerd; 2° aantonen dat door de ruil de totale oppervlakte bouwland die in aanmerking komt voor de activering van braakleggingstoeslagrechten van zijn bedrijf niet toeneemt;3° hiertoe de schriftelijke toestemming ontvangen van de bevoegde instantie voor de uiterste indieningdatum van de verzamelaanvraag voor het betreffende jaar. § 5. De voorgaande paragraaf is niet van toepassing op blijvend grasland als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden.

Art. 6.In afwijking van artikel 5, § 1, valt een landbouwer niet onder de braakleggingsverplichting als hij zich in een van de situaties, vermeld in artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bevindt, zijnde : 1° het bedrijf wordt voor de totale landbouwproductie beheerd in overeenstemming met de in verordening (EEG) nr.2092/91 vastgestelde biologische productiemethode; 2° het braakgelegde land wordt in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk 16 van verordening (EG) nr.1973/2004 gebruikt voor de levering van grondstoffen voor de vervaardiging in de Gemeenschap van producten die niet in de eerste plaats bestemd zijn voor menselijke of dierlijke consumptie. Afdeling II. - Onderhoud van uit productie genomen bouwland

Art. 7.Het uit productie genomen bouwland voldoet aan de hierna vermelde voorwaarden : 1° de landbouwer neemt de oppervlakte uit productie gedurende een periode die uiterlijk op 15 januari ingaat en op zijn vroegst op 31 augustus van hetzelfde jaar eindigt.De betrokken landbouwers kunnen evenwel met het oog op de inzaai of aanplant van een gewas dat pas het jaar nadien geoogst wordt : a) vanaf 1 augustus de noodzakelijke werkzaamheden vóór de inzaai of aanplant uitvoeren;b) vanaf 15 augustus overgaan tot inzaai of aanplant van de hierboven vermelde teelten;2° de uit productie genomen oppervlakten mogen niet worden gebruikt voor andere landbouwproducties dan vermeld in artikel 6, noch voor een ander winstgevend doel dat onverenigbaar is met de akkerbouw;3° de bepalingen uit 2° gelden evenwel niet voor oppervlakten die bebost zijn in het kader van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en afgeboekt zijn op grond van de braakleggingsverplichting voor zover die bepalingen onverenigbaar zijn met de in de voornoemde Verordening vastgestelde eisen inzake bebossing; 4° de percelen subsidiabele landbouwgrond hebben een minimale grootte van tien are en zijn overal minstens tien meter breed. De percelen of delen van percelen die vallen onder een beheersovereenkomst in het kader van de milieumaatregelen, vermeld in artikel 22 tot 24 van Verordening (EG) nr. 1257/99 zijn minstens vijf are groot en overal minstens vijf meter breed.

Art. 8.§ 1. De landbouwer onderhoudt het uit productie genomen bouwland zodat het vanuit landbouwkundig en milieuoogpunt in goede staat blijft.

De inzaai van een bodembedekking is verplicht. Die vindt uiterlijk plaats op 31 mei terwijl na 15 januari de grond niet langer naakt mag blijven dan strikt noodzakelijk is voor de werkzaamheden die verbonden zijn aan de inzaai.

De gewassen die toegestaan zijn voor de inzaai op braakgelegde gronden en die verplicht gemaaid worden voor de zaadvorming zijn opgenomen in bijlage I. De gewassen die ingezaaid mogen worden zonder verplichting tot maaien zijn opgenomen in bijlage II. Een vrijstelling van de maaiverplichting vóór de zaadvorming van de soorten die opgenomen zijn in bijlage I wordt toegekend voor zover voor die soorten een gecertificeerd zaaizaadmengsel gebruikt werd van soorten van minstens twee families, die voorkomen in bijlage I en/of bijlage II. Dit mengsel moet ten minste 20 % van elke familie bevatten. In dit geval moeten de landbouwers de aankoopbewijzen en de certificeringsetiketten van het gezaaide mengsel bewaren.

Bij aanwezigheid op de braakgelegde gronden van beschermde soorten als vermeld in de bijlage III van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, inzonderheid hamster, hazelmuis, heidekikker, vroedmeesterpad, kamsalamander, rugstreeppad, gladde slang of bij een significante betekenis van betrokken percelen als voortplantings- of voedselbiotoop voor in het wild levende vogelsoorten kan een afwijking van de maaiverplichting vóór de zaadvorming voor de soorten vermeld in bijlage I van dit besluit toegekend worden op basis van een attest dat opgesteld is door de afdeling Natuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. § 2. De bodembedekking mag niet bestemd zijn voor zaadwinning en mag niet gebruikt worden voor landbouwdoeleinden voor het einde van de braakleggingsperiode, noch voor een voor commercialisering bestemde plantaardige productie tot 15 januari na het einde van de braakleggingsperiode. § 3. De bodembedekking, van welke aard ook, moet : 1° in geval van maaien, fijnmalen of van iedere andere vorm van vernietiging tijdens de braakperiode ter plaatse blijven;2° op het einde van de braakperiode, tussen 15 en 31 augustus, gemaaid, fijngemalen of vernietigd worden door toediening van fytofarmaceutische producten als vermeld in § 4, of op om het even welke andere geschikte manier. Het afgemaaide, fijngemalen of op enige andere wijze vernietigde product moet ter plaatse blijven en mag nooit gebruikt worden voor commercialisering of enig ander doeleinde. Enkel de hergroei na 31 augustus van de vegetatie mag gebruikt worden voor de eigen behoeften van het bedrijf.

Een afwijking van de verplichting tot vernietiging van de bodembedekking tussen 15 en 31 augustus vermeld in § 3, 2°, kan toegekend worden op basis van een attest als vermeld in artikel 8, § 1, laatste lid. § 4. Alleen de fytofarmaceutische producten die voorkomen in bijlage III mogen worden gebruikt op de uit productie genomen gronden.

Art. 9.Artikel 8, met uitzondering van § 1, eerste lid, is niet van toepassing op braakgelegde gronden die gebruikt worden overeenkomstig artikel 6. Afdeling III. - Onderhoud van uit productie genomen bouwland in het

kader van een verbintenis faunabraak

Art. 10.§ 1. De landbouwer kan, bij een of meer braakgelegde percelen van zijn bedrijf ervoor kiezen om een verbintenis voor faunabraak aan te gaan met het doel de fauna te beschermen en de ontwikkeling ervan te bevorderen door een overeenkomst te sluiten met een jachtrechthouder, een vertegenwoordiger van een vereniging voor natuurbehoud of een vertegenwoordiger van een erkende wildbeheerseenheid. Die overeenkomst wordt goedgekeurd en geviseerd door de gewestelijke bevoegde autoriteit en bevat de volgende elementen : 1° de namen en adressen van de partijen die de overeenkomst tekenen;2° een inventaris van de percelen in kwestie;3° de algemene verbintenissen, bepaald in artikel 8 met betrekking tot de braakgelegde gronden, onverminderd de afwijkingen bepaald in § 2, evenals de specifieke verbintenissen voor de faunabraak, vermeld in § 3. Als de landbouwer houder is van het jachtrecht, kan de overeenkomst vervangen worden door een verklaring op erewoord houdende de verbintenissen, vermeld in het punt 3°, van het vorige lid. § 2. Voor de percelen bouwland die onder de faunabraakregeling vallen, zijn de voorwaarden van artikel 8 van toepassing. Niettemin wordt een afwijking toegestaan voor : 1° de verplichting tot maaien voor vruchtvorming van de bodembedekking van de soorten vermeld in bijlage I met behoud van toepassing van artikel 8, § 1, eerste en vierde lid;2° de verplichting tot maaien van de bodembedekking tussen 15 en 31 augustus volgens artikel 8, § 3. § 3. Om in aanmerking te komen voor de faunabraak verbindt de landbouwer zich ertoe : 1° uiterlijk op 31 mei een bodembedekker in te zaaien volgens de bepalingen van artikel 8, § 1, vierde lid;2° in geval van de totale vernietiging van de bodembedekking, ten minste twee dagen voor de vastgestelde datum van aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden de buitendienst die datum mee te delen;3° de percelen braak te leggen ten minste tot 1 november en uiterlijk tot 15 december;4° de bodembedekking te vernietigen op het einde van de periode van de verbintenis. § 4. De landbouwer die wil deelnemen aan de regeling faunabraak dient op het moment van de indiening van de verzamelaanvraag een oppervlakteaangifte « Faunabraak » in met een formulier waarvan het model bepaald is door de bevoegde instantie.

Die oppervlakteaangifte moet vergezeld zijn van een kopie van de overeenkomst of van de verklaring op erewoord zoals vermeld in § 1. In dat laatste geval voegt de landbouwer bij de verklaring op erewoord een document dat bewijst dat hij beschikt over een geldige jachtvergunning evenals een document dat aantoont dat hij houder is van het jachtrecht op de percelen in kwestie. HOOFDSTUK V. - Activering van speciale toeslagrechten

Art. 11.§ 1. Voor de aanvraag tot toepassing van de speciale toeslagrechten dienen de landbouwers jaarlijks met toepassing van artikel 30, lid 3bis van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie, een specifiek aanvraagformulier in, aan te vragen bij de buitendiensten. Dat aanvraagformulier wordt uiterlijk ingediend op de datum, vermeld in artikel 2, § 2.

De landbouwer behoudt in het kalenderjaar waarin hij de aanvraag indient minstens 50 % van zijn landbouwactiviteit uit de referentieperiode 2000-2002, uitgedrukt in grootvee-eenheden. § 2. In afwijking van § 1 kan de aanvraag voor toepassing van de speciale toeslagrechten naar gelang van het geval gepaard gaan met de aangifte van een aantal hectare subsidiabele landbouwgrond. Daartoe dient de landbouwer een verzamelaanvraag in en is artikel 4 van toepassing op de aangegeven hectaren landbouwgrond. HOOFDSTUK VI. - Sancties Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 12.Onverminderd de sancties, vermeld in het besluit dat vermeld is in artikel 1, de bepalingen van titel II, hoofdstuk III, sectie 3 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 en het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen, af te leggen over subsidies, vergoedingen en toelagen, verliest de landbouwer elk recht op steun voor het jaar in kwestie als hij nalaat gevolg te geven aan de verzoeken om aanvullende inlichtingen of bewijsstukken vanwege de bevoegde instantie. Afdeling II. - Sancties met betrekking tot de verplichte braak

Art. 13.§ 1. De percelen die niet beantwoorden aan de verplichtingen, vermeld in artikel 8, § 2 en § 3, worden niet beschouwd als braakgelegde gronden. § 2. Als de verplichtingen, vermeld in artikel 8, § 1 en § 4, en in artikel 10, § 3, 2°, niet worden nageleefd, wordt de waarde van de geactiveerde braakleggingstoeslagrechten voor de percelen in kwestie verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het resultaat van de oppervlakte van de percelen in overtreding, vermenigvuldigd met de waarde van het geactiveerde braakleggingstoeslagrecht per hectare, vermenigvuldigd met het volgende percentage : 1° 20 % in geval van inzaai van een bodembedekking die andere gewassen bevat dan die welke bedoeld worden in bijlage I en II;2° 30 % in geval van niet-vernietiging van de bodembedekking die bestaat uit gewassen als vermeld in bijlage I, waarbij geen gebruik gemaakt werd van een gecertificeerd zaaizaadmengsel van minstens twee verschillende families en dat bestaat uit minstens 20 % van ieder van hen;3° 50 % in geval van het gebruik van andere fytofarmaceutische producten dan die welke vermeld worden in bijlage III;4° 100 % bij niet-verwittiging van de buitendienst van de vastgestelde datum van iedere vernietiging van de bodembedekking die ingeplant is voor faunabraak tenminste twee dagen voor de datum van de start van de uitvoering van die werkzaamheden. § 3. De ten onrechte gestorte steun wordt teruggevorderd, vermeerderd met de interest, berekend aan de wettelijke rentevoet, vanaf de betalingsdatum.

Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Brussel, 25 november 2005.

De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME

Bijlage I : Lijst van de gewassen toegelaten op braakgelegde grond MET VERPLICHTING van maaien vóór de zaadvorming (1) (artikel 8, § 1, derde lid van het ministerieel besluit van 25 november 2005 betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 25 november 2005 betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden Brussel, 25 november 2005.

De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME

(1) OPGELET Afwijking i.v.m. verplichting van maaien.

Een afwijking van de verplichting van maaien vóór de zaadvorming is toegelaten voor de soorten voorkomend op voormelde lijst 1 als deze soorten uitgezaaid werden als een gecertificeerd zaaizaadmengsel van soorten van minstens 2 verschillende families voorkomend op lijst 1 of 1 en 2 met minstens 20 % van elke familie van dit mengsel.

Opgelet, de verplichting op het einde van de braakperiode tussen 15 en 31 augustus te maaien blijft voor elke bodembedekking van de braak een absolute verplichting (enige uitzondering is de faunabraak : zie de desbetreffende bepalingen op rubriek 3, punt 5 van het specifieke formulier « Faunabraak »).

Bijlage II : lijst van de gewassen toegelaten op braakgelegde grond ZONDER VERPLICHTING van maaien vóór de zaadvorming (artikel 8, § 1, derde lid van het ministerieel besluit van 25 november 2005 betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 25 november 2005 betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden Brussel, 25 november 2005.

De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME

Bijlage III : Toegelaten bestrijdingsmiddelen in geval van verplichte braaklegging (artikel 8, § 1, vijfde lid van het ministerieel besluit van 25 november 2005 betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 25 november 2005 betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden Brussel, 25 november 2005.

De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME

^