gepubliceerd op 12 mei 2001
Ministerieel besluit betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw
24 NOVEMBER 2000. - Ministerieel besluit betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw
De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, laatst gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur;
Gelet op het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, inzonderheid op het artikel 12 waarbij een Vlaams Landbouwinvesteringsfonds wordt opgericht;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1999 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 15 oktober 1999 en 14 april 2000;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw;
Gelet op de wet van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende de noodzaak om onverwijld de bestaande regionale steunmaatregelen inzake de investeringen en de installatie in de landbouw aan te passen aan de bepalingen van het Vlaamse plan voor plattelandsontwikkeling in toepassing van Verordening (EG) 1257/99 van de Raad van 17 mei 1999 inzake de steun voor plattelandsontwikkeling, Besluit :
Artikel 1.De bij artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw bedoelde vakbekwaamheid en deskundigheid wordt aangetoond wanneer de aanvrager hetzij : 1. een diploma of een getuigschrift voorlegt van een basisopleiding inzake landbouw, tuinbouw of aanverwant op het niveau hoger secundair, hoger niet-universitair of universitair onderwijs;2. een diploma of een getuigschrift voorlegt van een basisopleiding anders dan landbouw, tuinbouw of aanverwant op het niveau hoger secundair, hoger niet-universitair of universitair onderwijs en hij zich bovendien ten minste 2 jaar toegelegd heeft op land- en tuinbouwproductie;3. een diploma of een getuigschrift voorlegt van een basisopleiding, in voorkomend geval aangevuld met ervaring, die door de Vlaamse minister bevoegd voor het landbouwbeleid tenminste als gelijkwaardig met één van bovenvermelde niveaus wordt erkend;4. zich ten minste 3 jaar toegelegd heeft op land- en tuinbouwproductie en met vrucht naschoolse landbouwleergangen van minimum 100 uren gevolgd heeft;5. zich ten minste 10 jaar toegelegd heeft op land- en tuinbouwproductie.
Art. 2.De bij artikel 10 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering voorziene minimale vakbekwaamheid en deskundigheid voor eerste vestiging wordt aangetoond wanneer de aanvrager hetzij : 1. een diploma of een getuigschrift voorlegt van een basisopleiding inzake landbouw, tuinbouw of aanverwant op het niveau hoger secundair, hoger niet-universitair of universitair onderwijs;2. een installatieattest heeft en hij zich bovendien ten minste 2 jaar toegelegd heeft op land- en tuinbouwproductie;3. een diploma of een getuigschrift voorlegt van een basisopleiding, in voorkomend geval aangevuld met ervaring, die door de Vlaamse minister bevoegd voor het landbouwbeleid tenminste als gelijkwaardig met één van bovenvermelde niveaus wordt erkend;
Art. 3.De in artikelen 4 en 10 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde bedrijfseconomische boekhouding moet ten minste bestaan uit : - de opstelling van een jaarlijkse begin- en eindinventaris; - de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen- en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar.
Ze leidt tot de jaarlijkse opstelling van : - een beschrijving van de algemene bedrijfskenmerken, met name van de gebruikte productiefactoren; - een gedetailleerde balans (activa en passiva) en een gedetailleerde exploitatierekening (kosten en opbrengsten); - de nodige gegevens ter beoordeling van de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering in haar geheel, alsmede ter beoordeling van de rentabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen.
Art. 4.De in artikelen 4 en 11 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde minimumnormen inzake leefmilieu, hygiëne en dierenwelzijn betreffen : - desgevallend beschikken over een geldige stedenbouwkundige vergunning of bouwvergunning en een geldige milieuvergunning voor het bedrijf; - de communautaire normen inzake hygiëne en dierenwelzijn of de federale of gewestelijke normen wanneer deze strenger zijn.
Art. 5.Het bij artikel 5 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde referentie-inkomen is vastgesteld op 870 000 F voor het jaar 2000.
Art. 6.Het bij artikel 5 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde bedrijfsplan omvat overeenkomstig het model in bijlage 1 : - een beschrijving van de toestand en de structuur van het bedrijf voor de investeringen; - een beschrijving en verantwoording van de investeringen waarbij ten minste moet aangetoond worden dat de investering bijdraagt tot een beter leefmilieu of een verbetering van het dierenwelzijn of een verbetering van de hygiëne op het bedrijf of sociaal verantwoord is; - een beschrijving van de financieel-economische toestand van het bedrijf bij de voltooiing van het bedrijfsplan op basis van een begroting van het arbeidsinkomen.
Art. 7.De in artikel 6 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde andere investeringen en het percentage steun dat van toepassing is, zullen bepaald worden bij ministeriële omzendbrief.
Art. 8.De in artikelen 9 en 16 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde begroting tot het bepalen van het arbeidsinkomen wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 3.
Art. 9.De in artikel 11 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde startplan omvat overeenkomstig het model in bijlage 2 : - een beschrijving van de toestand en de structuur van het bedrijf; - overzicht van de documenten m.b.t. de bedrijfszekerheid; - een financieel plan voor de komende 2 jaar met inbegrip van een balans; - een beschrijving van de financieel-economische toestand van het bedrijf op basis van een begroting van het arbeidsinkomen.
Art. 10.De in artikel 11 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde voorwaarden tot aantonen van de bedrijfszekerheid betreft het voorleggen van volgende documenten : - een geregistreerd overnamecontract en een gedetailleerde inventaris van de overgenomen goederen; - desgevallend een contract voor samenuitbating; - de overdracht van de pacht en een pachtcontract voor de gronden van de overlater; - de overdracht van het melkquotum, het zoogkoeienpremie- en ooienpremieqoutum en het suikerbietenquotum; - het sanitair attest voor bedrijven met varkenshouderij of overeenkomende documenten voor bedrijven met ander vee; - de overdracht van de milieuvergunning; - de overdracht van beheerscontracten; - de nutriëntenhalte.
Art. 11.De in artikel 17 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde minimale omvang van de schade aan de landbouwproductie bedraagt 30 % van een normale productie. Deze laatste is in beginsel gelijk aan het gemiddelde van de drie jaren vóór het jaar waarin de gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Het percentage schade aan de landbouwproductie wordt vastgesteld door de aangestelde ambtenaar desgevallend op basis van de bevindingen van de Commissie voor vaststelling van schade aan teelten of op basis van een expertenverslag.
De veeziekten die weerhouden worden zijn : runderbrucellose, -tuberculose en -leucose, gekkekoeienziekte, varkenspest, pseudovogelpest en dikkebuikenziekte bij konijnen. In deze gevallen kan er slechts steun zijn voor de herbevolking hetzij : - na volledig opruiming van de veestapel ingevolge runderbrucellose, gekkekoeienziekte varkenspest, pseudovogelpest en dikkebuikenziekte; - na de uitzuivering tengevolge van een aantasting van rundertuberculose en runderleucose van ten minste 30 % van de veestapel.
Het maximumbedrag van het overbruggingskrediet is gelijk aan het bedrag van de werkelijk geleden schade aan de landbouwproductie en de landbouwproductiemiddelen verminderd met ontvangen schadevergoedingen.
In geval de schade het gevolg is van een uitbraak van een dierziekte wordt het maximumbedrag van het overbruggingskrediet vastgesteld als een verschil van opbrengsten en kosten. Als opbrengsten worden de afslachtvergoeding en de ontvangsten uit de verkoop van het aangetast vee in rekening genomen; als kosten de aankoop van vee, de opfokkosten, het verlies aan inkomsten en het verlies aan voorraden.
De totale maximale steun evenals de gevallen waarin de steun toegekend wordt onder vorm van een premie en aansluitend de voorwaarden met betrekking tot deze premie worden vastgelegd bij ministeriële omzendbrief.
Art. 12.De bij artikel 19 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering voorziene steun ten gunste van bedrijven in financiële moeilijkheden wordt verleend : - als niet specifieke maatregel voor alle levensvatbare bedrijven onder vorm van een overbruggingskrediet, wanneer uit een individueel onderzoek de noodzaak blijkt van deze maatregel en de begunstigde bedrijven op jaarbasis globaal geen productiewaarde vertonen die groter is dan 1,5 % van de totale waarde van de landbouwproductie in het Vlaams Gewest; - als specifieke maatregel voor bepaalde productierichtingen in het betrokken gebied onder vorm van een overbruggingskrediet, voor levensvatbare bedrijven wanneer uit een individueel onderzoek de noodzaak blijkt voor deze maatregel. De productiewaarde van de bedoelde productierichting moet voor deze bedrijven groter zijn dan 50 % van de totale bedrijfsomzet op basis van de gemiddelden van de drie laatste jaren. In het jaar voorafgaand aan de maatregel mag het aandeel van de begunstigde bedrijven in de totale productiewaarde van de bedoelde productierichting niet groter zijn dan 3 % van de totale jaarproductie van dit product in het betrokken gebied.
Aanvullende voorwaarden inzake rentetoelage en waarborg voor het overbruggingskrediet, afbakening van het gebied en andere toekenningsmodaliteiten, o.m. de periode tijdens dewelke de maatregel van toepassing is, zullen het voorwerp uitmaken van een ministeriële omzendbrief aan de erkende kredietinstellingen.
Ingeval de betrokken bedrijven voor de beoogde productierichting een productie halen hoger dan 3 % van de totale jaarproductie van dit product in het betrokken gebied zal deze specifieke maatregel slechts van toepassing zijn als een beheersovereenkomst afgesloten wordt met de betrokken bedrijven waarbij de productiecapaciteit voor het beoogde product in het betrokken gebied verlaagd wordt met 10 % uiterlijk twee jaar na de afsluiting van de toepassing van de maatregel en ten minste gedurende 5 jaar.
Art. 13.De in artikel 23 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering voorziene startpremie mag, jaarlijks, het totaal van de werkelijk verantwoorde kosten van beheer niet overschrijden.
Men verstaat onder kosten van beheer, onkosten die niet van aard zijn een meerwaarde bij te brengen aan de landbouwproductie.
De premie mag 25 % van de uitgaven die de globale activiteit van de groepering vertegenwoordigen niet overschrijden en zal uitgekeerd worden in de verhouding van 50 % op het einde van het eerste jaar en de rest in twee maal op het einde van elk der volgende jaren.
De door de leden jaarlijks betaalde bijdragen of de aan de leden of de groepering ten laste gelegde onkosten ter dekking van de beheerskosten moeten tenminste de helft van de premie voor het eerste jaar bedragen.
De groepering mag niet ontbonden worden vóór het zesde jaar van haar activiteit.
Art. 14.De in artikel 28 verwijzend naar de artikelen 6 en 21 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering voorziene steun die betrekking heeft op subsidiabele investeringen die gefinancierd worden met eigen middelen wordt verleend onder de vorm van een investeringspremie. De steun die betrekking heeft op subsidiabele investeringen die gefinancierd worden met een lening aangegaan bij een door het VLIF erkende kredietinstelling wordt verleend onder de vorm van een rentetoelage aangevuld met een investeringspremie. In de mate dat voor de investeringen geleend wordt, zal bij de toekenning van de steun de rentetoelage voorrang hebben op de investeringspremies. De omvang van de aanvullende investeringspremie is afhankelijk van de totale waarde van de rentetoelage en is, uitgedrukt in percent van het gesubsidieerd bedrag, gelijk aan het verschil tussen het steunpercentage dat van toepassing is (40, 30, 20 of 10 %) en de actuele waarde van de rentetoelage, eveneens uitgedrukt in percent van het gesubsidieerd bedrag. De actuele waarde van de rentetoelage wordt berekend aan de hand van het percentage en de duur van de rentetoelage, de duur van de vrijstelling, het aantal kapitaalaflossingen per jaar en de actualisatierentevoet. Deze laatste wordt jaarlijks vastgesteld door de Europese Unie. De investeringspremies worden in vijf gelijke delen uitbetaald, gespreid over de vijf jaren volgend op de investering, na het beëindigen van de investering en na controle van de investeringsbewijzen.
Art. 15.De in artikel 28 verwijzend naar artikel 12 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering voorziene investeringspremie wordt in vijf gelijke delen uitbetaald, gespreid over de vijf jaren volgend op de vestiging en voor zover vestigingskosten voorgelegd worden ter verantwoording van de premie.
Art. 16.De in artikel 28 verwijzend naar de artikelen 6, 12, 17, 19 en 21 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde modaliteiten van de rentetoelage en/of investeringspremie, de eraan verbonden voorwaarden, de duur van de waarborg evenals de gevallen waarin het equivalent van de steun geheel of gedeeltelijk onder de vorm van uitgestelde aflossingen mag toegekend worden maken het voorwerp uit van bijlage 4.
Art. 17.De in artikel 28 van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering bedoelde minimum investering of verrichting die geheel of gedeeltelijk met een lening gefinancierd wordt, is vastgesteld op 12 500 euro. In de andere gevallen wordt de minimuminvestering of verrichting vastgesteld op de helft van dit bedrag. De bedoelde maximum investeringen en vestigingskosten maken het voorwerp uit van bijlage 5.
Art. 18.Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001 geldt in plaats van het bedrag van 12.500 euro, vermeld in artikel 17, het bedrag van 500 000 Belgische frank.
Art. 19.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.
Art. 20.Het bedrag dat in euro wordt vermeld in artikel 17 treedt in werking op 1 januari 2002.
Brussel, 24november 2001.
De Vlaamse minister voor Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 1 Bedrijfsplan Naam en adres aanvrager : Naam en adres bedrijf : Beschrijving van het bedrijf : Landbouwbedrijf Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld