gepubliceerd op 29 oktober 2014
Ministerieel besluit tot uitvoering van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014
VLAAMSE OVERHEID
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
23 MEI 2014. - Ministerieel besluit tot uitvoering van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Gelet op het
decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
30/04/2004
pub.
07/06/2004
numac
2004035799
bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
Decreet tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin
type
decreet
prom.
30/04/2004
pub.
26/11/2004
numac
2004036712
bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
Decreet betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid
sluiten tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 12;
Gelet op het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, artikel 7, 8, 10, 11, 14, 17, 21, 65, 79, 82;
Gelet op het ministerieel besluit van 9 juli 2001Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 09/07/2001 pub. 06/09/2001 numac 2001035978 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Ministerieel besluit houdende de voorwaarden inzake subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang sluiten houdende de voorwaarden inzake subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang;
Gelet op het ministerieel besluit van 12 juni 2008Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 12/06/2008 pub. 24/06/2008 numac 2008003291 bron federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 10 januari 2008 betreffende de machtiging voor het aangaan van leningen of voor het beheer van de Staatsschuld aan bepaalde ambtenaren van de algemene administratie van de Thesaurie alsook aan bepaalde personeelsleden van het Agentschap van de schuld type ministerieel besluit prom. 12/06/2008 pub. 07/10/2008 numac 2008203558 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit houdende overdracht van kredieten tussen programma 08 van organisatieafdeling 30 en programma's 01, 03 en 06 van organisatieafdeling 17 van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2008 sluiten tot bepaling van de tewerkstellingsprogramma's die specifiek gericht zijn op werken in de kinderopvang en waarvoor een premie voor gesubsidieerde contractuelen verkregen wordt;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 april 2014;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat er dringend een ministerieel besluit nodig is om het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014 te kunnen uitvoeren, aangezien dat besluit uitwerking heeft met ingang van 1 april 2014. In dat besluit worden enkele delegaties gedaan aan de minister. Zonder de uitvoering van die delegaties kan het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014 niet volledig uitgevoerd worden en bestaat er een juridisch vacuüm voor een aantal zaken met betrekking tot de subsidiëring van de buitenschoolse opvang en het inkomenstarief voor de gezinnen, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Reserves
Artikel 1.De reserves uit de subsidies, vermeld in het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, worden bekeken per boekjaar, afzonderlijk voor de gezinsopvang of de groepsopvang. Ze worden als volgt afgebakend: 1° voor een organisator die een enkelvoudige boekhouding voert: de verhouding van de subsidies van Kind en Gezin, vermeld in het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, vóór de verrekening met het inkomenstarief, tot de totale ontvangsten met betrekking tot de opvangactiviteit wordt vermenigvuldigd met de totale winst van het boekjaar;2° voor een organisator die een dubbele boekhouding voert: de verhouding van de subsidies van Kind en Gezin, vermeld in het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, vóór de verrekening met het inkomenstarief, tot de totale opbrengsten met betrekking tot de opvangactiviteit wordt vermenigvuldigd met de totale winst van het boekjaar.
Art. 2.Het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan bij overschrijding van de maximale reserve, vermeld in artikel 7, 4°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, voldoet aan de volgende criteria: 1° de goedkeuring van het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan is aangevraagd en bevestigd volgens de richtlijnen van Kind en Gezin uiterlijk voor het afsluiten van het boekjaar waarin de toegelaten reserve overschreden zou worden;2° het aanwendingsplan toont aan dat de aanwending uiterlijk tien jaar na de aanvraag, vermeld in punt 1°, volledig gerealiseerd zal zijn;3° het aanzuiveringsplan toont aan dat het gaat om de compensatie van een verlies van maximaal vijf boekjaren die het boekjaar in kwestie voorafgaan. Afdeling 2. - Voorbehoud
Art. 3.Het voorbehoud, vermeld in artikel 8, 2°, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, van het aantal subsidieerbare opvangplaatsen, als het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning lager wordt dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen, wordt als volgt ingevuld: 1° het voorbehoud geldt per subsidie voor een van de volgende subsidies: a) de subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang;b) de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang;c) de subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte;d) de subsidie voor buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden;e) de subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang;f) de subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang;g) de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang;2° het voorbehoud geldt gedurende de vier kwartalen die volgen op het kwartaal waarin het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning lager wordt dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen van die subsidie;3° het voorbehoud geldt: a) automatisch voor de organisator die minstens nog één opvanglocatie heeft na de verlaging van het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning, tot de organisator uitdrukkelijk en elektronisch meedeelt dat hij niet wil gebruikmaken van het voorbehoud;b) op uitdrukkelijk en elektronisch verzoek voor de organisator die geen opvanglocatie meer heeft na de verlaging van het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning.
Art. 4.Het aantal subsidieerbare opvangplaatsen wordt definitief verlaagd: 1° als gebruikgemaakt wordt van het voorbehoud: vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de periode van het voorbehoud, vermeld in artikel 3, 2°.Het aangepaste aantal subsidieerbare opvangplaatsen wordt berekend door het verschil te nemen tussen enerzijds het laagste aantal subsidieerbare opvangplaatsen van een bepaalde subsidie tijdens de periode, vermeld in artikel 3, 2°, en anderzijds het maximum van het totaal van het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning tijdens de periode, vermeld in artikel 3, 2°. Het aantal subsidieerbare opvangplaatsen wordt verlaagd met dat verschil; 2° als er niet gebruikgemaakt wordt van het voorbehoud: vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning lager wordt dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen of onmiddellijk als de organisator meedeelt dat hij niet meer wil gebruikmaken van het voorbehoud.Het aangepaste aantal subsidieerbare opvangplaatsen is gelijk aan het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning. Afdeling 3. - Betalingsregeling en bezorgen van gegevens
Art. 5.§ 1. De voorschotten op de subsidies, vermeld in artikel 10 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, worden als volgt berekend en betaald: 1° het voorschot bedraagt maximaal 95% van de geraamde subsidie;2° het voorschot wordt betaald de eerste maand van elk kwartaal. De raming van de subsidie, vermeld in het eerste lid, 1°, is gebaseerd op de volgende gegevens die Kind en Gezin ter beschikking heeft over de vier voorgaande volledige kwartalen: 1° voor de subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang, de subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang, de subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte, de subsidie voor buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden, de subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang, de subsidie voor inclusieve buitenschoolse opvang, de subsidie voor generatiepact: het aantal gesubsidieerde opvangplaatsen;2° voor de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang: a) het aantal gesubsidieerde opvangplaatsen;b) de gemiddelde leeftijd van de personen;c) het aantal opvangprestaties;d) de gefactureerde inkomenstarieven van de gezinnen uit de opvanglocaties die voldoen aan de voorwaarden voor de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang. Als Kind en Gezin niet beschikt over die gegevens van de vier voorgaande volledige kwartalen, wordt uitgegaan van een objectieve raming door Kind en Gezin. § 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, wordt alleen voor de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang gedurende het eerste jaar na de inwerkingtreding van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014 uitgegaan van een objectieve raming door Kind en Gezin. § 3. In afwijking van paragraaf 1 is er geen voorschot voor de subsidie voor individuele inclusieve buitenschoolse opvang en voor de subsidie voor kinderen uit achtergestelde gebieden. De subsidie wordt volledig betaald bij de saldoafrekening, vermeld in artikel 6.
Art. 6.§ 1. De saldoafrekening, zijnde de betaling of de terugvordering van het saldo, gebeurt uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het kalenderjaar in kwestie. Voor de organisator die geen opvang meer aanbiedt en niet gebruikmaakt van het voorbehoud, vermeld in artikel 3, gebeurt de betaling of terugvordering in het kwartaal dat volgt op de maand waarin de organisator de gegevens, vermeld in artikel 5, § 1, tweede lid, bezorgt aan Kind en Gezin, op voorwaarde dat de organisator de gegevens tijdig bezorgd heeft. Als de organisator de gegevens niet tijdig bezorgd heeft, gebeurt de betaling of terugvordering van het saldo op een later moment, nadat de gegevens bezorgd zijn.
Het bedrag van het saldo is gebaseerd op de gegevens, vermeld in artikel 5, § 1, tweede lid.
Voor de saldoafrekening kan schuldvergelijking op organisatieniveau toegepast worden, waardoor terug te vorderen subsidies van Kind en Gezin verrekend kunnen worden. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, gebeurt de saldoafrekening uiterlijk op 1 april 2015 voor de organisator die geen opvang meer aanbiedt en niet gebruikmaakt van het voorbehoud in 2014.
Art. 7.De rechtzetting na een saldoafrekening gebeurt als volgt bij het voorschot van het eerste kwartaal van het jaar dat volgt op het jaar van de vaststelling door Kind en Gezin: 1° voor de rechtzetting op verzoek van de organisator: op basis van de gegevens, vermeld in artikel 5, § 1, tweede lid, die uiterlijk op 30 november van het jaar dat volgt op het kalenderjaar in kwestie, aan Kind en Gezin bezorgd worden;2° voor de rechtzetting naar aanleiding van fouten, vastgesteld door Kind en Gezin of de toezichthouder: op basis van de gegevens, vermeld in artikel 5, § 1, tweede lid, die uiterlijk vijf jaar na de fout vastgesteld zijn.
Art. 8.§ 1. De organisator bezorgt voor de subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang de volgende gegevens per opvanglocatie jaarlijks aan Kind en Gezin: 1° voor ieder kwartaal van het voorbije kalenderjaar het aantal gepresteerde openingsdagen met een openingsduur van minstens vijf uur;2° voor ieder kwartaal van het kalenderjaar dat loopt het aantal voorziene openingsdagen met een openingsduur van minstens vijf uur;3° de openingsuren per dag op weekbasis. § 2. De organisator bezorgt voor de subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang de volgende gegevens aan Kind en Gezin: 1° per kwartaal voor iedere opvanglocatie: a) het aantal openingsdagen;b) het aantal aanwezige kinderen per tijdstip en per verblijfsduur;c) de som van de prijzen die het gezin betaalt per verblijfsduur;2° jaarlijks voor alle opvanglocaties binnen dezelfde gemeente: a) het aantal openingsdagen met een ononderbroken openingsduur;b) het aantal opgevangen kinderen op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind, met een sociaal tarief;c) het aantal gratis opgevangen kinderen op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind. § 3. De organisator bezorgt voor de subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte de volgende gegevens aan Kind en Gezin: 1° per kwartaal voor iedere opvanglocatie: a) het aantal openingsdagen;b) het aantal aanwezige kinderen per opvangmoment per verblijfsduur;c) de som van de prijzen die het gezin betaalt per verblijfsduur;2° jaarlijks voor iedere opvanglocatie: a) het aantal opgevangen kinderen op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind, met een sociaal tarief;b) het aantal gratis opgevangen kinderen op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind. § 4. De organisator bezorgt voor de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang de volgende gegevens aan Kind en Gezin: 1° maandelijks voor iedere opvanglocatie: a) het aantal openingsdagen;b) de gegevens over het dagelijks gebruik van de buitenschoolse opvang op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind per verblijfsduur;c) het aantal gerechtvaardigde afwezigheidsdagen en het aantal ongerechtvaardigde afwezigheidsdagen op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind;2° jaarlijks voor iedere opvanglocatie: per uniek geregistreerd kind alle kenmerken van voorrang als vermeld in artikel 22 en 23 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, waaraan het voldoet. § 5. De organisator bezorgt voor de subsidie flexibele buitenschoolse gezinsopvang de volgende gegevens aan Kind en Gezin: 1° maandelijks voor iedere opvanglocatie: a) de gegevens over het dagelijks gebruik van de buitenschoolse opvang tussen 6 en 20 uur;b) de gegevens over het dagelijks gebruik van de buitenschoolse opvang 's nachts;c) de gegevens over het dagelijks gebruik van de buitenschoolse opvang van elf uur of meer per dag;d) het aantal gerechtvaardigde afwezigheidsdagen en het aantal ongerechtvaardigde afwezigheidsdagen;2° jaarlijks voor iedere opvanglocatie: het aantal opvangprestaties op flexibele openingstijden per tijdstip. De organisator bezorgt voor de subsidie flexibele buitenschoolse groepsopvang jaarlijks aan Kind en Gezin voor iedere opvanglocatie: het aantal uren buitenschoolse opvang op flexibele openingstijden per tijdstip.
De organisator bezorgt voor de subsidie flexibele urenpakketten buitenschoolse groepsopvang de volgende gegevens aan Kind en Gezin: per kwartaal voor iedere opvanglocatie: het aantal opvangprestaties op flexibele openingstijden per tijdstip. § 6. De organisator bezorgt voor de subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang de volgende gegevens aan Kind en Gezin: 1° per kwartaal voor iedere opvanglocatie: per dag het aantal opvangprestaties met een verblijfsduur van minder dan drie uur, met een verblijfsduur van drie tot zes uur en met een verblijfsduur vanaf zes uur;2° jaarlijks voor iedere opvanglocatie: het aantal occasioneel opgevangen kinderen op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind. § 7. De organisator bezorgt voor de subsidie voor inclusieve buitenschoolse opvang jaarlijks aan Kind en Gezin: de gegevens over het dagelijks gebruik van de buitenschoolse opvang door kinderen met een specifieke zorgbehoefte op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind met een specifieke zorgbehoefte. § 8. De organisator bezorgt voor de subsidie voor generatiepact de volgende gegevens aan Kind en Gezin: elke wijziging betreffende de laaggeschoolde jongeren in dienst in kader van het generatiepact. Afdeling 4. - Verhoudingsgewijze vermindering van het bedrag van de
subsidie
Art. 9.Het bedrag van de subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang, de subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang, de subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang en de subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang wordt verhoudingsgewijs verminderd voor een gesubsidieerde opvangplaats die geen volledig kalenderjaar toegekend is, volgens de volgende berekening: 1° het aantal dagen waarvoor de organisator voldoet aan de voorwaarden voor specifieke dienstverlening, wordt gedeeld door het aantal dagen in het kalenderjaar in kwestie;2° het resultaat van de deling, vermeld in punt 1°, wordt vermenigvuldigd met het bedrag van de subsidie en met het aantal subsidieerbare opvangplaatsen. HOOFDSTUK 2. - Subsidie basisaanbod buitenschoolse opvang
Art. 10.Het kwalificatiebewijs voor de verantwoordelijke, vermeld in artikel 17, eerste lid, van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, is een van de volgende kwalificatiebewijzen: 1° een diploma van het secundair onderwijs, uitgereikt door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het voltijds secundair onderwijs, dat betrekking heeft op een examenprogramma van de studierichting Personenzorg, specialisatiejaar, en de onderliggende studierichting Kinderverzorging van het voltijds secundair onderwijs;2° van het secundair volwassenenonderwijs: a) een certificaat kinderzorg, begeleider in de kinderopvang of kinderzorg/begeleider kinderopvang;b) een certificaat begeleider buitenschoolse kinderopvang;c) een certificaat jeugd- en gehandicaptenzorg;3° van het secundair beroepsonderwijs: a) een diploma van het derde jaar van de derde graad van de volgende studierichtingen: Kinderzorg, Begeleider in Kinderopvang of Kinderzorg/Begeleider in Kinderopvang;b) een studiegetuigschrift en een kwalificatiegetuigschrift van het zesde leerjaar van de studierichting Kinderverzorging;c) een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van de studierichting Kinderverzorging;d) een brevet van het zesde leerjaar van de studierichting Kinderverzorging;e) een diploma van het derde jaar van de vierde graad van de studierichting Verpleegkunde;f) een diploma van het onderwijs van het derde jaar van de derde graad van een naamloos jaar, als bij het diploma een door de verificateur van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming voor waar en echt verklaard attest is gevoegd waarop vermeld is dat het leerplan kinderzorg volledig is gevolgd;4° van het secundair technisch onderwijs: a) een diploma van het tweede jaar van de derde graad van de volgende richtingen: Sociale en Technische Wetenschappen, Jeugd- en Gehandicaptenzorg, Bijzondere Jeugdzorg, Gezondheids- en Welzijnswetenschappen, Verpleegaspirant;b) een diploma van het secundair-na-secundair Internaatswerking of Leefgroepenwerking;c) een diploma van het derde jaar van de derde graad van de richtingen Internaatswerking of Leefgroepenwerking;5° van het deeltijds beroepssecundair onderwijs: een certificaat van de opleiding Begeleider in de Kinderopvang van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, uitgereikt vanaf september 2011;6° van het hoger beroepsonderwijs: a) een attest dat bevestigt dat ofwel minstens twee derde van de modules van de graduaatsopleiding Orthopedagogie, inclusief vrijstellingen, met vrucht zijn voltooid, ofwel dat het eerste en het tweede studiejaar van de graduaatsopleiding Orthopedagogie, met vrucht zijn voltooid;b) een diploma of certificaat van het hoger beroepsonderwijs en van het hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, met uitzondering van de Specifieke Lerarenopleiding en het getuigschrift pedagogische bekwaamheid;7° van het hoger onderwijs van een of meer cycli, van een bachelor of van een master;a) een attest dat bevestigt dat voor minstens 120 studiepunten een creditbewijs behaald is, inclusief vrijstellingen, of dat het eerste en tweede studiejaar, inclusief vrijstellingen, met vrucht is voltooid, van een van de volgende studierichtingen: Pedagogie van het Jonge Kind, Kleuteronderwijs, Lager Onderwijs, Secundair Onderwijs, Gezinswetenschappen, Maatschappelijke Veiligheid, Orthopedagogie, Sociaal Werk, Sociale Readaptatiewetenschappen, Toegepaste Psychologie, Verpleegkunde of van een studierichting van het studiegebied psychologische en pedagogische wetenschappen;b) een bachelordiploma of een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus;c) een masterdiploma of diploma van het hoger onderwijs van meer dan één cyclus;8° bepaalde kwalificatiebewijzen die behaald zijn tot een bepaalde einddatum, namelijk: a) uitgereikt tot en met 31 augustus 2011: een eindstudiebewijs van de postgraduaatopleiding `Leidinggevende in Kinderopvang', georganiseerd doo de Arteveldehogeschool van Gent;b) uitgereikt tot en met 1 oktober 2015: een getuigschrift van de postgraduaatopleiding `Verantwoordelijke in Kinderopvang', georganiseerd door de Karel de Grote-Hogeschool van Antwerpen;c) uitgereikt tot en met oktober 2016: een ondernemersdiploma verantwoordelijke kinderopvang, uitgereikt door een SYNTRA-centrum, een eindstudiebewijs van de ondernemersopleiding Beheerder Particuliere Opvanginstelling, georganiseerd door het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen of een SYNTRA-centrum;d) uitgereikt in 1996 en 1997: een diploma van het tweejarige opleidings- en tewerkstellingsproject voor migrantenvrouwen in de kinderopvang, georganiseerd door VBJK, Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge kinderen, in samenwerking met het Vlaams Centrum voor Integratie van Migranten en Kind en Gezin;e) behaald vóór 1 september 2008: een attest van de achtdaagse cursus verantwoordelijke van particuliere kinderdagverblijven, georganiseerd door het centrum voor volwassenenonderwijs Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk in Kortrijk en een attest van de achtdaagse cursus dagopvang jonge kinderen, georganiseerd door het centrum voor volwassenenonderwijs Technicum Noord Antwerpen, afdeling VLOD in Antwerpen;9° een kwalificatiebewijs dat, ten opzichte van de kwalificatiebewijzen, vermeld in punt 1° tot en met 7°, als gelijkwaardig erkend is door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming, NARIC-Vlaanderen;10° een titel van beroepsbekwaamheid Begeleider Buitenschoolse Opvang als vermeld in het decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 07/06/2004 numac 2004035799 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin type decreet prom. 30/04/2004 pub. 26/11/2004 numac 2004036712 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid sluiten betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. HOOFDSTUK 3. - Subsidie structurele inclusieve buitenschoolse opvang
Art. 11.De bezetting voor de subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang wordt als volgt berekend per kalenderjaar: 1° het aantal opvangprestaties van de kinderen met een specifieke zorgbehoefte wordt vermenigvuldigd met 100;2° het aantal gesubsidieerde opvangplaatsen waarvoor de organisator de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang krijgt, wordt vermenigvuldigd met 220;3° het resultaat van de vermenigvuldiging, vermeld in punt 1°, wordt gedeeld door het resultaat van de vermenigvuldiging, vermeld in punt 2°. Voor het aantal opvangprestaties, vermeld in het eerste lid, 1°, kan er maximaal één opvangprestatie per dag per kind met een specifieke zorgbehoefte gerekend worden. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 12.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het ministerieel besluit van 9 juli 2001Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 09/07/2001 pub. 06/09/2001 numac 2001035978 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Ministerieel besluit houdende de voorwaarden inzake subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang sluiten houdende de voorwaarden inzake subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 13 december 2013;2° het ministerieel besluit van 12 juni 2008Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 12/06/2008 pub. 24/06/2008 numac 2008003291 bron federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 10 januari 2008 betreffende de machtiging voor het aangaan van leningen of voor het beheer van de Staatsschuld aan bepaalde ambtenaren van de algemene administratie van de Thesaurie alsook aan bepaalde personeelsleden van het Agentschap van de schuld type ministerieel besluit prom. 12/06/2008 pub. 07/10/2008 numac 2008203558 bron waalse overheidsdienst Ministerieel besluit houdende overdracht van kredieten tussen programma 08 van organisatieafdeling 30 en programma's 01, 03 en 06 van organisatieafdeling 17 van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2008 sluiten tot bepaling van de tewerkstellingsprogramma's die specifiek gericht zijn op werken in de kinderopvang en waarvoor een premie voor gesubsidieerde contractuelen verkregen wordt.
Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2014.
Brussel, 23 mei 2014.
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN